Essay, Nieuws, Afrika, Congo, Congo 50, Tmd -

Belgisch-Congo een modelkolonie, hoezo?

Vijftig jaar Congo staat veelal in het teken van Belgisch-Congo. Daarbij valt vooral het systematisch circulerende concept 'modelkolonie' op. Welke argumenten en strategieën verbergen er zich achter dit discours? En waarom is het begrip zo succesvol? Een kritische deconstructie.

dinsdag 29 juni 2010 23:58
Spread the love

De herinneringsindustrie rond vijftig jaar Congo lijkt door de onafgebroken stroom van aandacht voor Belgisch-Congo in talrijke artikels, programma’s en boeken steeds meer op een herinneringsoefening over de koloniale periode van België.

De VRT-reportage Jef Geeraerts terug naar Congo over het bezoek van de romancier annex voormalige koloniale gewestbeheerder in Bumba is daar een staaltje van. De onlangs verschenen monografie van Jan Raymaekers (Congo: de schoonste tijd van mijn leven) eveneens.

Het referentie-object waarover het zou moeten gaan – de woelige laatste vijf decennia van Congo – verdwijnt daardoor in het beste geval naar de achtergrond. Wat uiteindelijk telt is Belgisch-Congo. Wat telt zijn wijzelf.

‘Modelkolonie’-retoriek

Heel wat herinneringen over Belgisch-Congo neigen vaak naar sympathie voor het voormalige koloniale systeem. Geregeld mondt dit uit uit in een concept dat door talrijke auteurs en programmamakers in hun argumenten en in hun retoriek wordt geëvoceerd: Belgisch-Congo als ‘modelstaat’ of als ‘modelkolonie’:

En het zijn niet de minsten die dat doen. De Belgische kolonialen “hebben in 1960 inderdaad een modelstaat achtergelaten“, vertelde de UA-professor Filip Reyntjens recent in Humo (23 februari 2010).

Ook de directeur van het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, Guido Gryseels, laat niet na om het begrip in de mond te nemen. In een erg opmerkelijk interview met De Standaard beweert Gryseels overtuigd: „Nadat Leopold II Congo in 1908 als kolonie aan België had verkocht, wilde België er een modelkolonie van maken.” (15 mei 2010)

Modelstaat”, “modelkolonie”: waar hebben Gryseels, Reyntjens en konsoorten het eigenlijk over als ze deze begrippen hanteren?

Voorbeeldige kolonie

Volgens Van Dale suggereert het gebruik van het predicaat ‘model’ in een samengesteld zelfstandig naamwoord dat het tweede lid van de samenstelling “ideaal” en “voorbeeldig” is. ‘Modelkolonie’ oppert dus dat Belgisch-Congo “precies goed” was. Dat is uiteindelijk ook wat de ‘modelkolonie’-apologeten bedoelen als ze het begrip of haar argumenten bovenhalen.

Guido Gryseels somt in De Standaard archetypisch op waar Belgisch-Congo zo voorbeeldig in was:

De koloniale Belgen wilden een eind maken aan het excessieve geweld onder Leopold II in de Kroonkolonie. We deden het voor hen [de Congolezen, nvdr.] en in hun plaats. […] Het was allemaal goed bedoeld […] Wat België tussen 1945 en 1960 heeft verwezenlijkt op het gebied van wegen, geneeskunde, wetenschappelijk onderzoek, was ongelooflijk.

Ook op de Congosite van Canvas wordt de voormalige kolonie in gelijkaardige ‘modelkolonie’-begrippen beschreven. Belgisch-Congo was een “moderne, gestructureerde kolonie”, aldus de site, die gekenmerkt werd door de organisatie van de “gezondheidszorg en het onderwijs”, “economische ontsluiting” en de constructie van uitgebreide netwerken van “transportwegen” .

Talrijke reacties van media-gebruikers weerspiegelen eveneens de ‘modelkolonie’-argumenten. Deze reactie van een De Standaard-lezer op het artikel “Aanklacht tegen Belgen wegens moord op Lumumba” spreekt in elke geval een duidelijke taal:

Koloniale dieven…hebt u het dan over de mensen die in Kongo een voor toenmalige tijden zeer moderne infrastruktuur [sic] hadden uitgebouwd ? Hospitalen die konden wedijveren met de Europese? Scholen met hoogstaand onderwijs, een fantastisch modern treinnetwerk. Goede autowegen … industrie en mijnbouw waar de inlandse bevolking van meeprofiteerde….zijn het die mensen die u dieven noemt?” (22 juni 2010)

Morele aberraties

Naast de weldaden, houdt het ‘modelkolonie’-verhaal tegelijkertijd ook een vast repertorium van wandaden in. ‘Paternalisme’ mag in deze lijst niet ontbreken, net zomin als het gebrek aan aandacht voor de opleiding van een inheemse elite.

In deze korte lijst van problemen worden structurele samenhangen nauwelijks beschreven. De wandaden van de ‘modelkolonie’ worden op deze manier vaak herleid tot onsamenhangende, morele en vooral spijtige aberraties.

Deze houding eindigt wel vaker in ronduit absurde probleemanalyses en dito oplossingen. David Van Reybrouck in de Humo van 5 mei 2010: “[In Belgisch-Congo] was een soort materiële welstand, een indrukwekkende infrastructuur, maar dat was niet wat de zwarten vroegen”. Waar de Congolezen volgens Van Reybrouck daarentegen wel naar verlangden was “hartelijkheid en waardering” en dat “werd absoluut niet beantwoord” door de kolonialen.

Kritiek als lof

Het mantra van de wazig gedefinieerde wandaden leidt niet zelden naar een versterking van de positieve ‘modelkolonie’-aspecten. Exemplarisch voor deze strategie is hoe Filip Reyntjens in Humo het begrip ‘paternalisme’ – dat sowieso al de bijklank van goedbedoelde handelingen heeft – verklaart.

Citaat Reyntjens: “die sterke koloniale staat [Belgisch-Congo] was bijzonder paternalistisch. Voor de Belgen was alles een technisch probleem: scholen en ziekenhuizen bouwen, wegen aanleggen, missieposten organiseren, bedrijven op poten zetten…Ventre bien rempli, Congolais content was ons koloniaal agadium.

De VRT-journalist Peter Verlinden krijgt het in zijn talrijke Congo-werken ook voor elkaar van negatieve aspecten positieve kenmerken te maken. In zijn ‘modelkolonie’-klassieker uit 2002, Weg uit Congo. Het drama van de kolonialen,selecteert hij de citaten in het hoofdstukje “Paternalisme” op een bijzonder tendentieuze manier.

Verlinden laat namelijk lange tijd een gewezen politierechter aan het woord die zonder meer zijn negationistische stempel mag drukken op het begrip: “Paternalistisch? Kijk, ik vond en ik vind het zinnig om, zeg maar, die mensen te verplichten om meer variatie in hun gewassen te brengen, voor hun eigen gezondheid. Daar kun je toch niet tegen zijn?”, aldus de voormalige ambtenaar.

Confronterende citaten van kritische kolonialen die deze beschrijving van het paternalisme zouden kunnen relativeren, ironiseren of ontkrachten, komen niet aan bod. Niet zozeer omdat kritische geluiden in het boek van Verlinden ontbreken – de auteur laat wel degelijk een paar criticasters aan het woord – maar omdat Verlinden met zijn citaatselectie de keuze maakte via het begrip ‘paternalisme’ de aandacht op de zonnige kanten van de kolonie te richten.

Contrastsjabloon DRC

De (in)directe lofbetuigingen worden in het ‘modelkolonie’-discours ook door de systematische tegenstelling van Belgisch-Congo en de hedendaagse Democratische Republiek Congo (DRC) bekrachtigt. Dit vormt zonder meer de rode draad in de reportage over Jef Geeraerts, die volgens de geïnterviewde Congolezen boven alles een prima ‘modelkolonie’-blanke was die “bruggen bouwde” en “de administratie deed”.

Het contrast tussen een gestructureerd verleden en een chaotisch heden wordt zowel door de getoonde beelden als ook door de begeleidende interviews met de Congolezen geconstrueerd. In een historische terugblik worden bijvoorbeeld de toenmalige wegen – waar je “zonder schokken” op kon rijden, aldus een geïnterviewde Congolees – met de huidige, lamlendige infrastructuur vergeleken. De ‘modelkolonie’-boodschap is duidelijk.

Ook Filip Reyntjens evoceert een gelijkaardig contrast met de daarbij horende ingebouwde lofhymne voor Belgisch-Congo in Humo:

Congo is absoluut een failed state. Zowat alle Afrikaanse landen zijn vandaag zwakker en instabieler dan op het moment van hun onafhankelijkheid, maar Congo is een van de allerzwakste. Belgisch-Congo was wél een sterke staat”.

De impliciete vingerwijzing naar de Congolezen voor hun post-koloniale ellende kan hier nauwelijks over het hoofd worden gezien. De indirecte ophemeling van Belgisch-Congo evenmin.

Het contrastsjabloon DRC houdt steevast de goedkeuring van de Belgische koloniale heerschappij in. Dat verbindt Geeraerts met Reyntjens en Reyntjens wederom met de televisiekok Piet Huysentruyt wiens ouders lang als “zelfstandige kolonialen” in Congo toefden.

De chef-kok somt de essentie van het contrast tussen Belgisch-Congo en de DRC in Humo wellicht nog het duidelijkst samen: “Iedereen weet dat Congo nu een stralend land zou zijn als de Belgen er nog waren geweest. Vraag dat maar aan de Congolees in de straat”.

Kolonialen als slachtoffers

De permanente ophemeling van Belgisch-Congo – ex positivo via de infrastructuurwerken en ex negativo via het hedendaagse Congo – leidt meer dan eens tot de onappetijtelijke gewoonte van de ex-kolonialen slachtoffers te willen maken.

Vanuit de interne logica van het ‘modelkolonie’-discours is dat begrijpelijk. Als je moet vertrekken uit een land dat je van ‘nul’ hebt opgebouwd en dat je vanuit je eenzijdige perspectief als “precies goed” beoordeelt, word je vanzelf een slachtoffer.

Weg uit Congo. Het drama van de kolonialenblijft een schoolvoorbeeld in dat opzicht. Maar ook de televisiekok Piet Huysentruyt maakt het bont:

Heeft ooit iemand rekening gehouden met de kinderen van de kolonialen? Mijn ouders hadden godverdomme een heel leven opgebouwd in Congo, ze waren daar graag en ze wilden daar graag blijven. En wij hebben heel ons leven dat trauma meegedragen.

De donderpreek van Huystentruyt wijst op een sociale catastrofe die niet over het hoofd kan worden gezien. De tragedie is dat vele voormalige kolonialen ervan overtuigd blijven dat zij door toedoen van het Belgische establishment en de gewelddadigheid van doorgedraaide Congolezen de grootste slachtoffers van de kolonisatie en de onafhankelijkheid zijn.

Congolezen die in hun rol als lijddragenden ernstig worden genomen, zijn zo goed als onbestaande. Terwijl zij het toch waren die zich voor ‘makak’ moesten laten uitschelden, zich ‘boy’ moesten laten noemen (ongeacht hun leeftijd) en die voor een karig (of geen) loon hun rug krom werkten.

Weldadige staatsngo

Goede bedoelingen, infrastructuurwerken, medische verzorging, onderwijs, economische ontsluiting en de volledige breuk met het regime van Leopold II: dat zijn de begrippen en concepten die steeds weer terugkeren in het ‘modelkolonie’-discours.

Door deze focus weergalmt in de huidige kranten, boeken en reportages meer dan eens het verhaal van de Belgische ‘mission civilisatrice’ zoals dat in het voormalige koloniale charter van 1908 stond beschreven. Een van de artikels van dat charter verklaarde bijvoorbeeld dat het “de missie van België” was om de kolonie “ten dienste van de inboorlingen” te ontwikkelen.

Brutaal geformuleerd blijken heel wat Congokenners, mediagebruikers, oud-kolonialen en journalisten nog steeds in een erg gelijkaardig denkkader te redeneren. Een kader dat Belgisch-Congo tot een staatsngo verheft die als core business humanitair werk had.

Kennis-malaise

Waarom circuleert het ronduit negationistische ‘modelkolonie’-discours zo succesvol? Eén reden is alvast de informatie-malaise over Belgisch-Congo. “Het algemene gebrek aan kennis over de periode is schrijnend”, stelde Bambi Ceuppens in 2007 terecht vast. De kennis en kenniscirculatie is sindsdien niet wezenlijk verbeterd.

Daar zorgt bijvoorbeeld het gebrek aan aandacht in heel wat schoolboeken voor, zoals Sara Fobelets onder anderen vaststelde. Maar ook heel wat massamedia zijn een groot probleem.

Omdat de mainstream media zich steeds weer op de “doorleefde anekdote, de smeuïge en van zekerheden doordrongen vertelde ervaring” concentreren, dixit Jan Blommaert in De Standaard (11 februari 2005), bepaalt een kleine kring van gewezen missionarissen, ex-kolonialen (zoals Filip Reyntjens en Jef Geeraerts), of kinderen van de laatstgenoemden (zoals David Van Reybrouck en Piet Huysentruyt) het beeld van Belgisch-Congo. Het gevaar op eufemistische discoursen, blinde vlekken en eenzijdige perspectieven loert daardoor voortdurend om de hoek.

Vergelijking zonder vergelijking

Het ‘modelkolonie’-discours kan ook floreren omdat het zich bijna uitsluitend op Belgisch-Congo concentreert. Dat is op zijn minst paradoxaal, want het concept leeft via het predicaat ‘model’ toch in de overtuiging dat Belgisch-Congo humaner was dan de rest van de Europese kolonies.

De vraag rijst dan ook wat er van het ‘modelkolonie’-discours overeind blijft als we Belgisch-Congo structureel met bijvoorbeeld Franse en Britse kolonies vergelijken?

Goudmijn

Niet veel, zo blijkt onder andere uit Crawford Young’s vergelijkende werk The African Colonial State in Comparative Perspective. Wat vooral opvalt, zijn de gemeenschappelijke aspecten.

Volgens Young deelden alle Europese koloniale staten het “winst- en accumulatie-imperatief”. Net als andere koloniale machten was de interesse van België in Congo dus vooral economisch geïnspireerd, alle rechtvaardigingsdiscoursen over ‘nobele’ doeleinden ten spijt. Terecht stelt Guy Vanthemsche in Congo: De impact van de kolonie op België: “Het lijdt geen twijfel dat de Belgische kolonisatie van start is gegaan om winst te maken”.

Tevens was de exporteconomie die in Congo en andere kolonies gedurende het koloniale tijdperk ontstond volledig op de leest geschoeid van de Europese moederlanden en haar industrie. De winstmarges swingden de pan uit, miljarden dividenden werden uitgekeerd.

Belgisch-Congo is in dat opzicht één van de beteren van de koloniale klas, aldus Young en vele andere onderzoekers. “De Congolese economie [vormde] een goudmijn voor investeerders”, aldus de economist Frans Buelens in Congo 1885-1960. Een financieel-economische geschiedenis.

Guy Vanthemsche doet er nog een schepje bovenop. Volgens de VUB-historicus behoorde de “financiële return” van de mijnen in Belgisch-Congo “tot de beste ter wereld”.

Zelfbedruipende services

Belastingbetalers van de meeste Europese landen droegen amper iets bij voor de ‘mission civilisatrice’ overzee. Dat was trouwens meer het geval voor België dan voor Groot-Brittannië en Frankrijk, die volgens Crawford Young in de laatste twintig jaar voor de onafhankelijkheid van hun kolonies wél “substantieel openbaar geld investeerde”.

Niets van dat alles voor Belgisch-Congo: “Zelfs het ambitieuze Tienjarenplan 1949-1959 dat de economische en sociale ontwikkeling van de kolonie heette te bevorderen, haalde de vinger niet van de knip”, aldus Guy Vanthemsche.

Bijna alle kolonies – maar vooral Belgisch-Congo – waren dan ook grotendeels zelfbedruipend. Daarvoor zorgden de belastingen van de lokale ingezetenen, de douanerechten en de taksen die de economische actoren betaalden.

Net iets meer dan andere kolonies betaalde Belgisch-Congo dus zelf voor de veelgeroemde medische verzorging, wegenbouw en andere diensten. Net als in andere kolonies ontstonden deze in de periode na de Tweede Wereldoorlog.

Het ontstaan van een welvaartsstaat in Belgisch-Congo en in de andere kolonies was onlosmakelijk met de efficiëntie van de exporteconomie verbonden. Hoe hoger de economische efficiëntie, hoe meer verzorgingsstaat Belgisch-Congo zich kon veroorloven en hoe meer dit als rechtvaardiging voor het koloniale systeem in binnen- en buitenland kon worden gepropageerd.

Discriminerend systeem

Parallel met heel wat andere overzeese gebieden, was Belgisch-Congo “een fundamenteel discriminerend politiek en economisch systeem”, dixit Bambi Ceuppens in Congo made in Flanders.

Gescheiden woonwijken en beperkte bewegingsvrijheid voor de lokale bevolking waren schering en inslag, aldus Crawford Young. Rassenjustitie en gebrekkig onderwijs waren veelal de standaard. Gekoloniseerden werden systematisch onderbetaald of niet betaald.

Dit systeem van stelselmatige discriminaties op basis van de racistische overtuiging dat de gekoloniseerden irrationele kinderen of “halfdierlijke wezens” waren (dixit Bambi Ceuppens), kon zich waarlijk niet zonder weerstand ontplooien.

Evenals in andere kolonies, waren stakingen, gewapende opstanden en passieve weerstand een steeds weerkerend symptoom voor de woede van de lokale bevolking over de economische, culturele en sociale dwingelandij.

Modeluitbuiting

Als we Belgisch-Congo op basis van het werk van Crawford Young dus met andere kolonies vergelijken, stellen we vast dat de voormalige Belgische kolonie in haar uitbuitingsstructuren, in haar discriminaties en in hare late focus op het opbouwen van een welvaartstaat de evenknie was van de Britse en Franse kolonies. Belgisch-Congo was in haar uitgangspunt, in haar omzetting en in haar verloop dus vooral veel van hetzelfde.

Af en toe schieten België en haar kolonie boven het gemiddelde uit. In krenterigheid ten opzichte van Congo was België wereldklasse. Daarnaast was Belgisch-Congo ronduit excellent in het genereren van hallucinante winstmarges door de effectieve ontginning van de enorme hoeveelheid bodemschatten en door agressieve mobilisatie van de lokale bevolking.

De voormalige kolonie was dus vooral een modeluitbuiting. Als erg laat neveneffect daarvan leidde dit tot een infrastructuur die hoge toppen scheerde.

Van een humanitair particularisme kan echter hoegenaamd geen sprake zijn: bijna alle kolonies investeerden na de Tweede Wereldoorlog in hun verzorgingsinfrastructuur. Belgisch-Congo deed dat net iets meer omdat het net iets kapitaalkrachtiger was, en niet omdat het net iets humaner dan de rest was.

Egocentrisch discours

Het ‘modelkolonie’-discours houdt nauwelijks stand in een historische vergelijking. Het is daarom in het beste geval een mythe die weergeeft hoe de ‘modeldiscours’-verdedigers de oud-kolonialen en zichzelf graag zien: als helpers, als slachtoffers, als ‘goede’ mensen, quoi.

Het ‘modelkolonie’-discours is een permanente ophemeling van ‘onszelf’: wij bouwden de Congo op en wij werden er onterecht verjaagd. Het is een discours dat onze verantwoordelijkheid voor de positieve aspecten onderstreept, die van de negatieve negeert en het verband tussen beide doorsnijdt. Het DNA van het discours is dan ook verstikkend egocentrisch en geurt van ver naar provincialisme.

Dit egocentrisme en provincialisme verhindert ons eraan Belgisch-Congo te beoordelen als datgene wat het is: een “systeem van economische uitbuiting en van politieke en culturele onderdrukking”, zoals de Congolese professor-activist Georges Nzongola het onlangs in een interview met ondergetekende compact samenvatte. Het is dan ook hoog tijd voor realisme in plaats van egocentrisme.

take down
the paywall
steun ons nu!