WikiMedia Commons
Jules K

Tabaksindustrie betaalde miljoen dollar aan professoren

De tabaksindustrie betaalde meer dan een miljoen dollar aan 120 Amerikaanse professoren in de economie om twijfel te zaaien over het nut om taksen te heffen op tabaksproducten om de maatschappelijke kosten die worden veroorzaakt door roken te compenseren.

donderdag 12 maart 2015 11:37
Spread the love

Twijfel
zaaien is een beproefde methode om milieu- of gezondheidsmaatregelen
tegen te houden. Zo betaalde de tabaksindustrie jarenlang
verschillende academici om te verkondigen dat (nog) niet bewezen is
dat roken schadelijk is voor gezondheid. Deze wetenschappers werden
vervolgens zoveel mogelijk in de media opgevoerd, in de hoop dat
politici en publiek zouden twijfelen aan de bestaande
wetenschappelijke kennis over de gevaren van roken. Zolang er
‘controverse’ is over een wetenschappelijk onderwerp (al dan niet
door gefabriceerde twijfel) kan een industrie de stelling blijven
verdedigen dat er geen wetenschappelijke basis bestaat om politieke
maatregelen te nemen tegen hun product.

DeWereldMorgen
heeft deze ‘tabaksstrategie’ eind vorig jaar nog uitvoerig belicht in
het artikel Klimaatontkenners
zijn ‘handelaars in twijfel’
. Het artikel vatte het als volgt
samen:

“De
meeste mensen denken dat als je twee visies op een probleem hoort,
dat die dan allebei wel een zekere verdienste hebben.” Dat is niet
zo. Eén van beide kan compleet fout zijn of totaal niet
representatief.”.

Het
betreffende artikel besteedde aandacht aan de net verschenen
documentaire Merchants
of Doubt
gebaseerd op het gelijknamige boek van Naomi Oreskes en
Erik M. Conway. De auteurs beschrijven hierin o.a. hoe de
tabaksstrategie ‘geëxporteerd’ werd naar andere wetenschappelijke
domeinen, waaronder klimaatverandering.

Truth squads

Dat
de tabaksindustrie trachtte de directe gezondheidseffecten van roken
te minimaliseren ligt voor de hand. Dezelfde tactiek werd
toegepast in de jaren ’80, toen steeds duidelijker werd dat ook
passief roken schadelijk is. De tabaksindustrie
betaalde een aantal professoren (door de industrie “truth
squads” genoemd) om tijdens
persconferenties, congressen en hoorzittingen van politici te
verkondigen dat de wetenschappelijke wereld nog geen sluitend bewijs
had gevonden voor de risico’s van passief roken.

Een
van de hoofdfiguren in het boek van Oreskes en Conway is de
Amerikaanse professor S.
Fred Singer
. Hij is zowat de verpersoonlijking vormt van het
exporteren van de tabaksstrategie naar de ecologie. De man ontkent een hele resem
milieuproblemen: van de menselijke invloed op klimaatverandering,
over de gevaren van asbest, tot het bestaan van het gat in de
ozonlaag. In 1994 publiceerde hij daarenboven een rapport
voor de Amerikaanse denktank Alexis
de Toqueville Institution
. In dat rapport werden de gevaren van passief roken
worden ontkend.

Ronkende titels

In
1998 werd de tabaksindustrie door een serie
rechtszaken
verplicht alle interne documenten vrij te geven. Die documenten werden
vervolgens online gepubliceerd in de Legacy
Tobacco Documents Library
. Er staat in te lezen  dat de
overkoepelende tabakslobbygroep Tobacco Institute $20.000
dollar betaalde
voor het rapport dat door Fred Singer werd
geschreven.

Tevens
blijkt dat de uitkomst van deze litteratuurstudie op voorhand
vaststond, nog voor gekend was wie het vehikel zou schrijven. Er
werd nog gezocht
naar een auteur
die de nodige academische geloofwaardigheid zou
uitstralen: “Possible
authors include – Fred Singer, Kent Jeffreys (formerly director of
the Competitive Enterprise Institute’s Environmental Studies
Program), or another reputable economist (perhaps Bob Tollison)”.

Jeffreys
en Singer zouden uiteindelijk hoofdauteurs worden van het rapport,
hoewel geen van beiden een medische achtergrond hebben. Wat ze wel hadden waren ronkende academische titels. En dat moest hen de nodige
geloofwaardigheid verlenen. 

Robert (Bob) Tollison, die ook
meeschreef aan het rapport, is de man die ons op het spoor
zet van een andere strategie die door de tabaksindustrie werd
gebruikt. Tollison was immers ook de leider was van een geheim netwerk van economen
die werkten voor het Tobacco Institute.

Zaai twijfel

De
problematiek van het passief roken zette extra druk op de
tabaksindustrie : roken brengt niet enkel schade toe aan de roker
zelf, maar ook aan de omgeving van de roker. De industrie besefte
dat bewezen schadelijkheid van passief roken onvermijdelijk zou leiden tot een verbod in publieke gebouwen … Waardoor de verkoop
van tabak zou dalen.

Overheden
begonnen daarenboven vanaf de jaren ’70 steeds hogere accijnzen te
heffen op tabak. Deze accijnzen hadden niet enkel tot doel roken
onaantrekkelijker te maken, het was ook de bedoeling om de
maatschappelijke van het roken terug te verdienen. Rokers zijn nu eenmaal vaker ziek en dat weeg door op de sociale
zekerheid. Deze maatschappelijke kosten worden door het
heffen van accijnzen terug afgewenteld op de rokers die aan de
basis van deze kosten liggen.

De
industrie lanceerde in 1984 een 109
pagina’s dik lobbyprogramma
om via een combinatie van
verschillende strategieën te proberen voorkomen dat de accijnzen op
tabak zouden stijgen.

Als
onderdeel van dit programma werd een netwerk van Amerikaanse
economieprofessoren. Taak van deze economen was twijfel zaaien. Geen twijfel over de gezondheidsrisico’s ditmaal, maar
over het nut van accijnzen op tabaksproducten. Dat deden de professoren
door te argumenteren dat de economische opbrengsten van de
tabaksindustrie erg hoog liggen, en dat het heffen van hogere
accijnzen tot een economische terugslag zou leiden, een terugslag die
groter zou zijn dan de meerinkomsten die worden veroorzaakt door de
accijnzen.

Libertarians

De
gerekruteerde professoren waren zonder uitzondering rechts-liberaal
of libertarisch. Deze politieke strekkingen hebben als doctrine dat
een overheid zo min mogelijk moet ingrijpen in de vrije markt. In het
geval van het libertarisme wordt zelfs het bestaan van een overheid
verworpen, omdat deze doctrine stelt dat de vrije markt uit zichzelf
tot een evenwicht zal leiden dat efficiënter werkt dan eender welke
overheid.

De
politieke overtuiging speelde een rol bij de rekrutering van leden
van het zogeheten “economen netwerk”. De tabaksindustrie
besefte dat deze professoren zich vanuit hun politieke overtuiging
verzetten tegen éénder welke vorm van taksen, en dat ze zich daarom
ook zouden verzetten tegen het heffen van taksen op
tabaksproducten. Het enige wat de tabaksindustrie hoefde te doen was
hun aandacht vestigen op de accijnzen op tabak.

Netwerk van professoren

Maar de economen waren geen “nuttige idioten”. Ze waren er wel degelijk van op de hoogte dat ze werkten
(en betaald werden) door de Tobacco Institute, en dat ze opereerden
als slapende cellen die geactiveerd werden wanneer de tabaksindustrie
nood had aan hun medewerking.

Robert
D. Tollison, professor aan de George Mason University, en
tabaksconsultant James Savarese zetten in de jaren ’80 en ’90 een
netwerk op waarin meer dan 120 professoren
actief waren.

De
tabaksindustrie had duidelijke doelen voor ogen, de professoren
moesten ingezet kunnen worden om

  • media te bestoken met opiniestukken waarin de maatschappelijke
    kosten van tabak in twijfel worden getrokken
  • deel te nemen
    aan politieke hoorzittingen waarin het nut van tabaksaccijnzen
    wordt bediscussieerd
  • (pseudo-)wetenschappelijke output te produceren die het
    verzet tegen accijnzen een zweem van wetenschappelijke
    geloofwaardigheid moest verschaffen

Al
deze activiteiten werden zwaar vergoed door de tabaksindustrie: uit
de betalingen die werden teruggevonden (1 miljoen dollar) en de
activiteiten waarvoor geen vergoeding werd teruggevonden kan door
extrapolatie worden afgeleid dat het Tobacco Institute ongeveer drie
miljoen dollar (gecorrigeerd voor inflatie zo’n 5 miljoen euro) moet
hebben betaald.

Lobbyisten

De
tabaksindustrie wenste een netwerk op te zetten waarbij in iedere
Amerikaanse staat een econoom werd gerekruteerd die bereid was te
getuigen voor politici. Deze lokale factor was belangrijk omdat het
Tobacco Institute steeds zocht naar getuigen die zo geloofwaardig
mogelijk overkwamen. De industrie besefte dat het overvliegen van
een econoom uit een grootstad de kans vergrootte dat deze getuige
werd aanzien als een ‘vreemde’ die lokale politici even zou komen
vertellen wat ze moesten doen.

De
lokale factor was belangrijk, en de industrie verkoos economen
uit de hoofdsteden van staten, omdat die een grotere geloofwaardigheid zou
uitstralen dan economen van een kleine provinciale universiteit. Om
dezelfde reden verkoos de industrie mannelijke getuigen. Tevens lette
de industrie erop dat (de kernleden van het netwerk uitgezonderd) de
gerekruteerde economen ook niet té actief werden, zodat ze zich niet
zouden verbranden door te hoog boven het maaiveld uit te steken.

In
de jaren ’90 kregen de economen die getuigden tijdens hoorzittingen
tot $10.000 per zitting. De documenten in de Legacy Tobacco Documents
Library (LTDL) maken echter duidelijk dat de verklaringen niet het
werk waren van onafhankelijke academici, maar dat deze getuigenissen
werden voorbereid door het Tobacco Institute. Tevens is duidelijk dat
de economen zaken verdedigden waar ze zelf niet in geloofden, zo
schreef de industrie bijvoorbeeld:







Stukken
als hierboven maken duidelijk dat de economen geen academici waren
met politieke denkbeelden die toevallig pasten in het kraam van de
tabaksindustrie, maar dat ze wel degelijk moeten beschouwd worden als
lobbyisten voor wie de betaling door de tabaksindustrie belangrijker
was dan intellectuele eerlijkheid.

Andere
stukken in de LTDL maken duidelijk dat de economen hun naam zetten
onder rapporten die in werkelijkheid waren geschreven door de
tabaksindustrie.




Wetenschappelijke papers

Op
verzoek van de industrie schreven de economen verschillende
opiniestukken die bewust enkel verstuurd werden naar de kleinere
lokale kranten, omdat deze kranten minder kwaliteitscontrole hebben,
en de kans op publicatie dus hoger lag. De economen ontvingen
instructies omtrent wat ze moesten schrijven. Voor ze hun opiniestukken naar
de media mochten opsturen moesten ze eerst gecontroleerd worden door
de advocaten van de Tobacco Institute, die bijvoorbeeld systematisch
het woord ‘vermeende’ toevoegde aan de paragrafen die handelden over
de -vermeende- gezondheidseffecten van tabak. De economen ontvingen
tot $3.000 per gepubliceerd opiniestukje, en ze werden meer betaald
als ze dit stuk vervolgens opstuurden naar hun lokale senatoren.

Robert
Tollison en Richard Wagner schreven een vijftal pro-tabaksboeken,
waarvoor ze tot $20.000 per boek ontvingen. Vervolgens namen de
auteurs deel aan “media-tours” doorheen de Verenigde
staten, uiteraard
tegen betaling (van $3.000 tot $5.000 per dag). Om deze boeken nog
meer aandacht te geven, werden door andere leden van het netwerk
boekrecensies geschreven (die uiteraard lovend waren) en opgestuurd
naar de lokale kranten (de industrie betaalde in totaal $60.000 voor
17 recensies, die elk niet langer waren dan 2 getypte A4-tjes).
Anders gezegd: de tabaksindustrie betaalde een kleine $2.000 dollar
per pagina.

De
“wetenschappelijke” papers hadden een dubbel doel:
enerzijds zorgde deze output ervoor dat de lobbyisten van de
industrie materiaal in handen kregen waarmee ze politici konden
trachten te overtuigen dat er “economische twijfel” bestaat
over het heffen van accijnzen. Anderzijds hoopte de tabaksindustrie
dat deze “wetenschappelijke” output een kiem van twijfel
zou zaaien bij andere, onafhankelijke, economen. Om die reden hebben
de kernleden van het netwerk hebben hun “wetenschappelijke”
output jarenlang voorgesteld op congressen, waarvoor ze uiteraard vergoed
werden door het Tobacco Institute.

Cirkel

De
argumenten die door de economen werden gebruikt pasten perfect binnen
hun extremistische rechtsliberale wereldbeeld. Zelfs de
tabaksindustrie had hierbij soms haar twijfels. Karen Fernicola,
medewerkster van het Tobacco Institute, noemde in 1993 een rapport
geschreven door Dwight Lee ‘grenzend aan het krankzinnige’. Ze zette haar bedenkingen op papier vanuit een bezorgdheid omtrent de geloofwaardigheid van de propaganda. Een auteur die schrijft dat “de
anti-rookmaatregelen van het Amerikaanse Environmental Protection
Agency verantwoordelijk zijn voor een stijgen van het aantal
tabaksdoden” is inderdaad zo van de pot gerukt, dat het volstrekt ongeloofwaardig wordt. De
extremistische sentimenten van de economen over de rol vormden
echter net de reden voor hun rekrutering. Lee, die eerder ook al
schreef dat EPA laten beslissen over binnenhuisluchtkwaliteit “would
be like giving a machine gun to a child” was al sedert het
midden van de jaren ’80 één van de actiefste leden in het netwerk,
en dit zou blijven tot in 1998 het spoor doodloopt in de LTDL.

Omwille
van de hoger aangehaalde tabaksprocessen werden in 1998 de interne
documenten van de tabaksindustrie openbaar gemaakt, en dit betekende
waarschijnlijk het einde van het netwerk. De namen van de leden van
het netwerk lagen immers op straat. Desondanks is de reikwijdte van
het netwerk tot op heden niet of nauwelijks beschreven. Ik hoop dat
dit  rapport kan bijdragen tot de kennis van het netwerk, die uit
meer activiteiten bestond dan diegene die hier summier werden
aangehaald.

De
meest actieve leden van het netwerk zouden massaal lid worden van
rechtsliberale denktanks zoals het Heartland
Institute

en het Independent
Institute
,
twee denktanks die op hun beurt zelf ook de gezondheidseffecten van
passief roken in twijfel trekken (en uiteraard gesponsord worden door
de tabaksindustrie). Deze twee denktanks passen
binnen de ruimere modus operandi van de twijfelindustrie zoals
beschreven door Oreskes en Conway. Het Heartland Institute is
momenteel vooral bekend als een denktank die de menselijke invloed op
de opwarming van de aarde hardnekkig ontkend. Uit gelekte
emails
blijkt dat het Heartland Institute maandelijks $5.000
betaalde aan S. Fred Singer. En daarmee is de cirkel rond.

take down
the paywall
steun ons nu!