De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties trachtte door het aannemen van resolutie 1973 de bewoners van Benghazi en omstreken te beschermen tegen aanvallen door het Libische leger. De verklaringen van bewindvoerders van het regime lieten er geen twijfel over bestaan dat zij klaar stonden om op grote schaal en planmatig opstandige burgers om het leven te brengen. De internationale gemeenschap nam de verdediging van de burgerbevolking op, nu het Libische regime klaarblijkelijk bereid was om misdrijven tegen de mensheid te begaan om de controle over het grondgebied te heroveren.
In andere mogelijk vergelijkbare situaties treedt de Veiligheidsraad niet op om de bevolking tegen grootschalige schendingen van de rechten van de mens te beschermen. Andere dan mensenrechtelijke motieven liggen ten grondslag aan de tussenkomst in Libië. De leidinggevende landen binnen de contactgroep rekenen op erkentelijkheid van de verhoopte opvolgers van Kadhafi. Het nieuwe bewind zal olie leveren aan de internationale economie, buitenlandse investeerders verwelkomen en een dam opwerpen tegen migratiegolven uit Afrika. Die motieven verklaren waarom in Libië wordt opgetreden en elders niet. De Veiligheidsraad is selectief, maar betekent dit dat niet moest worden opgetreden om aangekondigde en vermoedelijk al begane misdrijven tegen de mensheid te beteugelen? Selectiviteit kan worden vermeden als nooit wordt opgetreden, maar dan wordt de klok teruggedraaid naar een tijd waarin grootschalige schendingen van mensenrechten werden beschouwd als een binnenlandse aangelegenheid.
De samenstelling van de Veiligheidsraad weerspiegelt de machtsverhoudingen zoals die na de tweede Wereldoorlog tot stand kwamen. Het Westen domineert. De militaire macht van de Verenigde Staten is overweldigend. Nieuwe permanente leden kunnen enkel worden aanvaard indien de huidige permanente leden daarmee instemmen. Om al die redenen heerst er ten aanzien van de Veiligheidsraad diep wantrouwen in het grootste deel van de wereld. En toch. Op dit ogenblik zetelen in de Veiligheidsraad belangrijke landen uit het Zuiden die al jaren campagne voeren om als permanent lid te worden opgenomen. Deze landen werpen zich op als regionale grootmachten, als de natuurlijke vertegenwoordigers van hun continent: India voor Azië, concurrenten Nigeria en Zuid-Afrika voor Afrika, en Brazilië voor Latijns Amerika. Geen van die grootmachten uit het Zuiden verzette zich tegen het gebruik van geweld in Libië door de internationale gemeenschap. Nigeria en Zuid-Afrika stemden voor; Brazilië en India onthielden zich. Allemaal spraken ze zich uit voor onderzoek door het Internationaal Strafhof van de situatie in Libië, en voor een reisverbod en de bevriezing van de tegoeden in het buitenland van de Libische leiders. De deelname van niet Westerse landen aan de besluitvorming binnen de Veiligheidsraad heeft geleid tot een resolutie die een aanvaardbaar evenwicht vindt tussen een interventie door militaire grootmachten ter voorkoming van blind geweld en het recht van het Libische volk om over het eigen lot te beschikken.
Het risico bestaat echter dat de NAVO of de contactgroep zich bij de uitvoering van de militaire interventie in de plaats stellen van de Veiligheidsraad, en aan resolutie 1973 een interpretatie geven waarvoor geen draagvlak bestaat buiten het Westen. Dat risico is reëel omdat de Veiligheidsraad eventuele bevoegdheidsoverschrijdingen door de coalitie nooit zal veroordelen. De uitvoerders van de resolutie beschikken immers zelf over een vetorecht in de Veiligheidsraad. Zo bekeken hebben de landen die zich onthielden bij de stemming over resolutie 1973 (de BRIC landen (!) en Duitsland) een ernstig risico genomen, of vanuit een andere gezichtshoek, gehandeld in goed vertrouwen dat de uitvoerders op het terrein zich aan de resolutie zullen houden.
Bijgevolg is het van groot belang voor de geloofwaardigheid van de Westerse interventie dat enkel acties worden ondernomen die klaar en helder binnen het mandaat van de Veiligheidsraad vallen. Bestaat die helderheid niet, dan moet naar de Veiligheidsraad worden teruggekeerd, om de steun van de op zich al beperkte vertegenwoordiging van het Zuiden in de Veiligheidsraad te verwerven.
Concreet geldt dit met zekerheid voor het bewapenen van de tegenstanders van het regime. Het wapenembargo werd ingesteld door Resolutie 1970. Eén element van het wapenembargo wordt door Resolutie 1973 gewijzigd, maar het verbod om wapens uit te voeren naar het Libische grondgebied blijft onverminderd staan.
Ook het sturen van een substantiële internationale troepenmacht naar Libië laat zich moeilijk verzoenen met de tekst van Resolutie 1973. In de resolutie wordt het gebruik van geweld toegelaten met uitsluiting van een “buitenlandse bezettingsmacht van eender welke vorm” op een deel van het grondgebied van Libië. Die formulering is ambivalent. Van bezetting is juridisch sprake wanneer het gezag van een buitenlands leger is gevestigd op delen van het grondgebied. Maar wie de politieke verklaringen van leden van de Veiligheidsraad die niet deelnemen aan de uitvoering van de resolutie beluistert, weet dat zij in de tekst van de resolutie geen goedkeuring voor het uitsturen van een internationale troepenmacht lezen. De coalitie zou het vertrouwen van de internationale gemeenschap schenden indien zij een internationale troepenmacht uitzendt zonder uitdrukkelijke goedkeuring van de Veiligheidsraad.
Tot slot nog een bedenking voor de lezer die vandaag niet overtuigd is van de noodzaak om met niet-Westerse opvattingen rekening te houden. De economische en militaire machtsverhoudingen in de wereld wijzigen. Binnen afzienbare tijd komt een einde aan de dominantie van het Westen. Het internationaal recht stelt, met al zijn beperkingen, grenzen aan de overheersing door de machtigste landen. Op lange termijn zal Europa die bescherming nog goed kunnen gebruiken.
Koen De Feyter
Promotor-coördinator van het SBB