Soms heb ik dagen waarop ik teksten zoals deze schrijf:
Wat is uw definitie van een allochtoon?
Hoeveel generaties van ons moeten
Nog in Vlaanderen geboren worden
Voor we deel uitmaken van dit land?
Of is dat enkel als Lukaku scoort?/
Wat is uw definitie van geïntegreerd
Als geassimileerden worden vermoord op studentendopen?
Als Franky van het Vlaams Belang op HLN.BE
geen woord kan schrijven zonder taalfouten?/
Wat is uw definitie van democratie?
Een kwart van de bevolking stemt nazi’s in het parlement
Psychopaten als Van Langenhove lopen rond
Een losgeslagen flik doodt weer een kind, en wast de handen schoon/
Wat is uw definitie van uw waarden en uw normen?
Zonder moslims had ge nooit van d’Oude Grieken g’hoord
Zonder Arabieren nooit een renaissance
L’ego humain est dirigé par son ignorance/
Maar dan, mijn onzekere zelf eeuwig in vraag stellend, heb ik andere dagen waarop ik denk: waar ben ik mee bezig? Waarom bezondig ik mij aan hetzelfde als velen, door alleen maar met het boze vingertje te wijzen vanuit een slachtofferrol? Waarom spreek ik over “hen”, alsof zij “de ander” zijn? Zij, dat zijn de lieve, warme Georgettes, Jean-Pierres, Katinka’s en Angelo’s waar ik mijn jeugd mee heb beleefd in’t Rabot. Zij, in dezelfde liften en dezelfde trappen als mij zich begevend langs dezelfde gangen, naar dezelfde voordeuren waarachter hetzelfde aantal kamers lag op dezelfde oppervlakte. Zij, die stemden op een partij die parasiteerde op de frustratie en de angst voor een voor velen veel te snel veranderende wereld. Zij, die net als ons het met kruimels moesten zien te rooien, en keken en luisterden naar degenen die zwommen in brood, en ons dicteerden hoe we moesten leven en waar we recht op hadden. Zij, met dezelfde hoop en wensen voor zichzelf, hun kinderen, hun kleinkinderen. Zij, die voelen, ruiken, horen, smaken, zien, rouwen, vieren, verliezen, verleiden, liegen, treuren, tieren, dromen, zoals wij. Zij, dat zijn wij. Wij, die hier voor een groot stuk aan het preken zijn voor eigen kerk, ook al moeten we dat blijven doen. Ik weet immers maar al te goed waarom we hier zijn. Wij zijn hier ook uit schrik en frustratie. Want uiteraard mag fascisme niet langer genormaliseerd worden door neonazisten ongegeneerd in onze parlementen, tv-studio’s, algoritmes en auditoria toe te blijven laten. In de naam van het recht op de vrije mening, zoals om het even welke extremist die om het even welk heilig goed misbruikt. Het is vanzelfsprekend dat we ons daar boos om maken, en onze pijlen richten op de opportunistische, toxische volksmenners en op al hetgeen ons verdeelt en beheerst in een sociaal gestratificeerd systeem. Maar die pijlen juist blijven richten, dat is iets wat ik mijzelf steeds ga moeten inprenten. Pick your battles, Fatih. En wees vooral ook een beetje Cupido. Want terwijl ik enerzijds volhard in die terechte boosheid, vraag ik mij tegelijk vooral af: hoeveel Georgettes, Jean-Pierres, Katinka’s en Angelo’s ga ik ooit kunnen overtuigen van een discours van liefde, eenheid en verbondenheid, als ik alleen maar in het wild schiet met mijn eigen negativiteit, gebaseerd op mijn eigen vermeend monopolie op een absoluut gelijk, zonder positief tegenwicht aan het andere eind? Ik kan geen gesprek voeren als ik niet wil luisteren, ik kan geen hand reiken aan de mensen die ik daarvoor met diezelfde hand een klets rond de oren heb proberen draaien door hen “hen” te noemen. En dat zijn dan van die dagen waarop ik teksten zoals deze schrijf:
Wat wordt er nu verwacht van mij?
Dat ik u in een hoop rijmen in ik-vorm ga vertellen
Dat ik niet egoïstisch ben?
Moet ik moralistisch zijn,
geloven dat mijn pluim een tegenwicht kan
bieden aan de penstrook van de minister?/
De macht van ‘t monetair systeem, de kogels van de militair?
Fasco’s nemen over, zeg mij wat hebben we ‘t meeste nodig?
Lessen uit een raptekst of die uit de geschiedenis?
De koers of de Kampioenen zijn niet het enige dat cyclisch is/
Nee, ik heb genoeg verteld, ‘t is nu geen kwestie meer van praten
maar van doen en zelf goedmaken wat ik heb nagelaten
Meer naar mijn moeder gaan, zeggen dat ik haar graag zie
want als ik dat tegen haar niet kan heeft al hetgeen ik hiervoor zei geen waarde/
Ik kreeg een polsband bij geboorte, maar pas nu valt mijn frank
Dat ik een artiestenpas gewonnen had voor een narcistenfestival
hoe kunnen we zo dom blijven, als zelfs planten snappen
Dat ze beter groeien als ze onderling verbonden zijn?/