Tien stellingen ten behoeve van
de discussie
1. Wanneer het
kapitalisme omschreven wordt als een stelsel waarbij de beschikkingsmacht over
productiefactor kapitaal die over andere productiefactoren (zoals arbeid en
natuurlijke hulpbronnen) domineert, dan is dit stelsel eeuwen oud. Maar in de
huidige fase van de wereldgeschiedenis is dit stelsel kapitalistischer dan ooit
tevoren. Dat is vooral toe te schrijven aan steeds verder voortschrijdende:
- globalisering van de economie;
- transnationalisatie van ondernemingen;
- economische machtsconcentraties in mega
ondernemingen; - machtsconcentratie bij banken en financiële
ondernemingen; - vernieuwing van informatie- en
communicatietechnologieën in onderlinge samenhang.
2. Een en ander
leidt tot steeds verder voortschrijdende
- aanslagen op
het natuurlijk milieu (inclusief klimaatverslechtering, biodiversiteitsverlies,
afnemende bodemvruchtbarheid, toenemende schaarste aan grondstoffen, fossiele
energie en water); - marginalisering, flexibilisering en informalisering van arbeid, voor
zover die zelf geen beschikkingsmacht heeft over vormen van kapitaal, en
verslechtering van arbeidsvoorwaarden; - vergroting van
sociaaleconomische ongelijkheid vooral binnen afzonderlijke landen (meer dan
tussen landen), waarbij hoogste inkomens- en vermogensklassen steeds rijker
worden, de koopkrachtige middenklasse zich zal weten te handhaven, de
perspectieven van de lagere middenklasse stagneren en de armste
bevolkingsgroepen verder wegzinken, omdat hun inkomen relatief afneemt evenals
hun toegang tot basisvoorzieningen (onderwijs, gezondheidszorg, water en
sanitatie, huisvesting, e.d.).
3. Sociaal-politieke
gevolgen van deze toenemende schaarste en grotere ongelijkheden die zich thans
reeds laten zien, en die steeds scherper zullen worden, zijn
- toenemend
consumentisme, mede onder invloed van moderne communicatiemiddelen; - uitsluiting van
steeds grotere groepen mensen van toegang tot de markt, naast uitbuiting van
arbeid verricht door mensen behorend tot de lagere middenklasse en de
onderklasse; - talrijke
complexe conflicten binnen landen (religieus fundamentalisme, nadruk op
etnische identiteit, herlevend nationalisme, in combinatie met economische
tegenstellingen), met steeds meer grensoverschrijdende gevolgen; - sterkere
geopolitieke polarisatie (onder meer vanwege strijd om toegang tot schaarse
hulpbronnen); - steeds meer
nadruk op ‘homeland security’ als cruciale waarde, steeds minder op duurzaamheid.
4. Rond de wisseling
van de negentiende en de twintigste eeuw, in een vorige hoog kapitalistische
fase, konden tegenkrachten zich bundelen om strijd te voeren. Zij konden zich
baseren op overwegingen van ethiek en rationaliteit (“het is onverstandig en
uiteindelijk in niemands belang dat de ongelijkheid en uitbuiting doorgaan”).
Dat heeft geleid tot aanzienlijke bijstellingen: afzwakking van
vermogensongelijkheid gedurende langere tijd (zie Piketty), opkomst sociale
welvaartsstaat, organisatie van middengroepen (vakbeweging, politieke partijen,
e.d.).
5. Zowel ethische
overwegingen als overwegingen van rationaliteit, en ook de mogelijkheden zich
te organiseren en te verzetten, hebben op de wereldmarkt minder kans van slagen
dan binnen een nationale economie.
6. Het einde van de
Koude Oorlog is alom niet alleen beschouwd als een politieke overwinning van
het Westen, maar ook als een ideologische overwinning van het kapitalisme.
Daardoor konden neoliberale waarden (marktfundamentalisme, privatisering,
flexibilisering, deregulering, informalisering, commercialisering, “ongelijkheid
is goed”, “efficiency is belangrijker dan equity’”, “armoede is de schuld van de armen”) de boventoon voeren.
7. Dat kan niet
gemakkelijk worden teruggedraaid of ongedaan gemaakt. Maar de verdere voortgang
van het proces kan worden gestuit en het stelsel kan in zijn huidige vorm
worden gecorrigeerd. Dat vereist, net als ruim honderd jaar geleden,
- opbouw van
tegenmacht, tegen wereldwijde kapitalistische marktkrachten (countervailing power); - vernieuwing van
waarden – dan wel versterking van traditionele waarden – tegenover het
neoliberale marktfundamentalisme (grensoverschrijdende solidariteit, gelijke
rechten van alle mensen, vrijheid van onderdrukking door overheden, e.d.); - breed gedeeld
rationeel inzicht dat voortgang op de huidige weg in strijd is met wereldwijd
gedeeld algemeen belang, inclusief het belang van komende generaties (“onze
kinderen en kleinkinderen’”
8. Bij de opbouw van
tegenmacht kan een wereldwijd georiënteerde civiele samenleving een rol spelen:
betrokken burgers, die zich willen baseren op andere waarden en een andere
rationaliteit, en die willen uitdragen. Zij kunnen zich organiseren, hetzij op
een meer traditionele wijze, hetzij met behulp van de nieuwe informatie- en
communicatietechnologie en sociale media.
Dat is al aan de gang: WikiLeaks, de
beweging ten gunste van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, de Indignados, en andere bewegingen.
Echter, hoe noodzakelijk ook, tot een volwaardige tegenmacht zal
dit niet uitgroeien. De macht van het kapitaal is uitzonderlijk groot en de
nieuwe informatie- en communicatietechnologie vormt een krachtig instrument in
de handen van regimes die verzet onderdrukken.
9. Er zal dus vanuit
de civiele samenleving hard gewerkt moeten worden aan de opbouw van wereldwijde
publieke tegenmacht. De macht van transnationale banken, hedge funds en andere private financiële instellingen zal moeten
worden beperkt door internationale wet- en regelgeving.
De macht van grote
internationale investeerders in plantagelandbouw, mijnbouw en industrie die
arbeiders uitbuiten, onderdrukkende regimes steunen en nationale economieën
destabiliseren door middel van internationale juridische procedures, dient te
worden beperkt door internationale verdragen gebaseerd op de erkenning van
ketenverantwoordelijkheid, mensenrechten en nationale soevereiniteit.
Deze en
andere verdragen, wetten, regels en procedures vereisen sterke internationale
publieke instellingen, zoals een hervormde verenigde Naties, hervormde Bretton
Woodsinstellingen en WTO, en een democratisch gelegitimeerde Europese Unie.
10. Dat betekent dat
een tegenmacht uiteindelijk niet buiten de sfeer van de politiek kan worden
opgebouwd. Daar ligt een groot probleem. Politieke instellingen verliezen in
rap tempo hun geloofwaardigheid. Vooral na 1990 hebben zij het proces van
kapitalistische globalisering eerder gesteund dan beperkt. Dat is na de
financieel-economische crisis van enkele jaren geleden niet veranderd.
Politici
zelf worden steeds minder vertrouwd en verliezen gezag. Dat hebben zij aan zich
zelf te wijten. Corruptie, zelfverrijking, nepotisme, dubbelhartige toepassing
van rechtsbeginselen, ondemocratische besluitvorming, inbreuken op privacy van
burgers, lobbyen door oud-politici ten gunste van private ondernemingen doen
zich niet alleen in ontwikkelingslanden en opkomende economieën en voormalige
Oost-Europese landen voor, maar ook in het Westen.
Jan Pronk was medewerker van econoom Jan Tinbergen en minister in de kabinetten Den Uyl, Lubbers III, Kok I en Kok II. Hij was in verschillende
functies werkzaam voor de VN. Daarnaast was hij bijna 50 jaar lid van de Partij
van de Arbeid en is auteur van o.a. Het pantser afwerpen. Ideeën voor een open
politiek (2008, Bert Bakker); Willens en wetens. Gedachten over globalisering
en politiek (2005, Bert Bakker)