Het Amerikaanse Rode Kruis in Frankrijk. Foto ca 1915-1920. Publiek domein, Library of Congress
Boekrecensie - Frédéric Thomas, CETRI

Fotografie van de humanitaire actie: wat komt er in beeld?

Beschouwingen bij het boek 160 ans de photographie à travers les collections de la Croix-Rouge et du Croissant-Rouge. Un monde à guérir van Nathalie Herschdorfer en Pascal Hufschmid (France, Textuel, 2022)

dinsdag 6 december 2022 17:11
Spread the love

 

In dit boek, dat met fotomateriaal de geschiedenis van het Rode Kruis en de Rode Halvemaan doorloopt, wordt geprobeerd ‘de beeldtaal te identificeren die bij humanitaire actie wordt gehanteerd’. Tevens wordt onderzocht hoe zowel het gebruik van fotografie als de geldende beeldcodes zijn geëvolueerd. Bij de oprichting van het Rode Kruis en van het Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC) in 1863 speelde fotografie nog geen rol. Vijftig jaar later echter, tijdens de Balkanoorlog (1912-1913), werden de activiteiten van de humanitaire instelling voor het eerst gefotografeerd en voor het voetlicht gebracht. Enkele jaren later gaf het Geneefse instituut rechtstreeks opdracht tot het maken van foto’s.

Beelden worden geconstrueerd

Daniel Palmieri richt zich op de recente ontwikkeling, vanaf de Tweede Wereldoorlog toen ‘het gebruik van fotografie bij het ICRC een enorme vlucht nam’, en op de naoorlogse professionalisering van de fotografie ‘met het aantrekken van de eerste beroepsfotografen’, waaronder verschillende leden van Magnum Photos, zoals Robert Capa en Werner Bischof. Het boek bevat een emblematische foto van deze laatste: Hongaarse kinderen die in 1947 naar Zwitserland vertrekken voor medische verzorging. Aan het begin van de jaren tachtig vond een ‘paradigmaverschuiving’ plaats, met ‘het verbod voor afgevaardigden om zonder formele toestemming van de bevoegde ICRC-diensten een camera mee te nemen en te gebruiken tijdens een missie’.

Door de geschiedenis heen en ondanks hun diversiteit hebben deze beelden ‘één onmiskenbaar punt gemeen’, zoals Nathalie Herschdorfer en Pascal Hufschmid in de inleiding aangeven: ze zijn erop gericht een snaar te raken bij de – meestal westerse – publieke opinie om zo (voornamelijk financiële) steun te werven. Vandaar de visuele verhalen die ‘geïdealiseerde of gedramatiseerde versies’ van de realiteit ter plaatse voorstellen, met twee zaken voor ogen: voldoen aan de verwachtingen van het (westerse) publiek en de humanitaire actie bevorderen. Dit type fotografie richt zich dus op ‘steeds terugkerende en welomschreven hoofdrolspelers’: enerzijds ‘de weldoeners: de helden en heldinnen’ en anderzijds de slachtoffers.

Herhaaldelijk wordt nadruk gelegd op de beeldconstructie – met name door kadrering, wat inhoudt dat een beeld niet passief wordt vastgelegd: ‘wat blijft buiten beeld en welke filters worden op het beeld toegepast’- alsmede op de interpretatie van het beeld, die afhankelijk is van de cultuur en van de context waarbinnen dat beeld wordt verspreid en ontvangen. Die interpretatie verandert bovendien met de tijd. Veel auteurs van dit boek lijken echter toe te geven aan de mythe dat humanitaire fotografie tegenwoordig meer geconstrueerd is dan vroeger en heeft ingeboet aan directheid en spontaniteit. In feite is het humanitaire beeld van de 21e eeuw niet méér geconstrueerd dan dat van de vorige eeuw, maar wel anders.

Dit wordt aangetoond door foto’s in het boek zelf. Overduidelijk, met de foto’s voor het Rode Kruis in de USSR uit 1941 – met als ondertitel ‘De Rode Kruiszuster is de steun en vriendin van de soldaat. Word lid van de vrijwilligstersbrigades aan het front’ – of in Frankrijk uit 1949 – ‘Om mijn kind te redden, help het Rode Kruis’ – die een ‘militante’ inslag hadden. Of subtieler, met de foto van Auguste Bauernheinz van gewonde Franse gevangenen tijdens de Frans-Pruisische oorlog in 1871. Als je dit beeld, dat ogenschijnlijk ter plekke is genomen, aandachtiger bekijkt, merk je dat verschillende gewonden recht in de camera kijken, dat anderen poseren, kortom dat wat op het eerste gezicht als een document oogt, in feite een compositie is.

Anderzijds bewijzen foto’s die door de getroffenen gemaakt zijn – waarvan er maar enkele te vinden zijn in de archieven van het ICRC, maar waar het boek een mooi voorbeeld van geeft (foto’s die Talashi tussen 1990 en 2019 maakte van mensen die het door oorlog verscheurde Syrië ontvluchtten) – dat de scheiding tussen spontane en geconstrueerde beelden vals is. Het is veeleer een kwestie van kadrering, van montage en van verschillende standpunten.

Tussen kritisch analyseren en buiten beeld laten

Een selectie van foto’s wordt becommentarieerd. Zo schrijft Davide Rodogno bij een foto van een vrouw met kind in Turkije (1919-1922) een schitterende analyse van de iconografie van de Madonna met het dode of stervende kind die in de beeldgrammatica van humanitaire organisaties zo vaak wordt gebruikt. Brenda Lynn Edgar van haar kant fileert het veelvoud aan tegenstrijdige interpretaties van een recente foto die een ‘Migrant getroost door een vrouw’ voorstelt, en de stereotypen die deze foto oproept. Tot slot bespreekt Jérôme Sessini, lid van het agentschap Magnum Photos, een van zijn eigen foto’s, genomen in Libanon in 2006, tijdens het conflict tussen de Libanese Hezbollah en het Israëlische leger. Met zijn tekst ‘Het beeld kan niet alles zeggen’ geeft hij een heldere en nederige reflectie op de voorwaarden en beperkingen van zijn werk.

De iconografie van het kind, kernbeeldcode van de humanitaire actie, zou zijn oorsprong vinden in de humanitaire actie tijdens de hongersnood in Sovjet-Rusland tussen 1921 en 1923. De verschrikkelijke foto’s creëerden een nieuwe mal voor humanitaire beelden door de focus te leggen op lijdende kinderen, In de tweede helft van de twintigste eeuw werden die vervolgens voornamelijk vereenzelvigd met zwarte lijfjes in sub-Saharaans Afrika, slachtoffers van hongersnood. Voor het westerse publiek zouden hun lijden en passiviteit enerzijds en het heldhaftige optreden van blanke hulpverleners anderzijds vaak overkomen als ‘één homogeen geheel’.

Helaas wordt de specifieke context van die humanitaire inspanning in de USSR in de jaren twintig niet onderzocht. Was het overmatig in beeld brengen van lijdende kinderen niet toegestaan of zelfs aangemoedigd vanuit een politiek om in een gepolariseerde wereld de superioriteit van de westerse kapitalistische beschaving te bewijzen over het failliet van de communistische barbarij?

Overigens is het in het algemeen jammer dat de controverses waarbij het Rode Kruis betrokken is geweest, van de Tweede Wereldoorlog via Biafra tot Rwanda, niet aan een reflectie worden onderworpen aan de hand van de beelden. Evenmin worden eventuele specifieke kenmerken van de iconografie van de Rode Halvemaan in vergelijking met haar zusterorganisatie besproken. Het boek lijkt te aarzelen tussen kritische analyse en promotie van een instelling en haar optreden in de geschiedenis. We blijven achter met miskende of emblematische foto’s die ons informeren over onze eigen manier van kijken naar humanitaire beelden door de tijd heen, en een enigszins teleurstellende analyse.

 

Deze tekst verscheen op de website van CETRI. Vertaling Hilde Baccarne.

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!