Pascal Debruyne is doctor in politieke en sociale wetenschappen en verbonden aan het Kenniscentrum Gezinswetenschappen van Hogeschool Odisee. Als een geëngageerde wetenschapper kijkt hij naar de gevolgen van het beleid rond asiel, migratie en integratie. Zijn nauwgezet onderzoek mondt regelmatig uit in vlijmscherpe opiniestukken of in een boek.
Drie perspectieven
Dit boek is gebaseerd op drie jaar kwalitatief praktijk wetenschappelijk onderzoek. Hierbij worden drie perspectieven ingebracht.
Vooreerst een analyse van een nationaal beleidskader en maatregelen, inzake het recht op gezinshereniging, geplaatst in een Europees asiel en migratie context.
Daarnaast wordt gekeken wat dit beleid doet met mensen. Dat wordt duidelijk doorheen de verwerking van 46 diepte-interviews met mensen op de vlucht, die zich doorheen procedures proberen te slaan, op afstand van jaren en kilometers van ouders of gezin.
Tenslotte brengt het onderzoek via 54 diepte-interviews het perspectief binnen van hulpverleners in de frontlijn. Zij getuigen over de impact van scheiding en hereniging op het leven van gezinsleden. Hun praktijk is er een van bricoleren en laveren tussen recht op gezinshereniging, en kafkaiaanse maatregelen die zelfs dodelijk kunnen zijn voor gezinsleden, en voor gezinnen zelf.
De politieke opdracht van sociaal werk
‘Sociaal werk is een mensenrechtenberoep’, een uitdagend statement voor een sector van een wankelende welvaartsstaat. Een sector die kreunt onder de trend van instrumentalisering door overheden die ‘het primaat van de politiek’ opeisen. Een sector wiens subsidiëring onder vuur komt zodra organisaties een politiserende opdracht proberen waar te maken.
Met dit boek hoopt Pascal Debruyne bij te dragen aan de politieke opdracht van sociaal werk, door stemmen van praktijkwerkers en vluchtelingengezinnen centraal te stellen.
Benoit Dhondt, advocaat migratie en vluchtelingenrecht aan de balie van Antwerpen stelt in zijn voorwoord dat dit boek kan aantonen dat de hulpeloosheid van gezinsherenigers vermijdbaar is, dat ze recht hebben op een transparant bestuur, en dat het een eind zou kunnen maken aan geïnstitutionaliseerde onverschilligheid.
Met dit boek hoopt Pascal Debruyne bij te dragen aan de politieke opdracht van sociaal werk
Op dat vlak blijf ik als lezer wel wat op mijn honger zitten. Het boek is niet geschreven om aan te tonen dat het beleid de bedoeling heeft om de gezinshereniging te ontraden. Evenmin contesteert het boek de depolitisering van sociaal werk. Die aspecten worden niet expliciet uitgewerkt maar komen wel impliciet aan bod in de diepte-interviews.
Het is met andere woorden geen activistisch boek dat oproept om het roer radicaal om te gooien, daarvoor blijft het boek te dicht bij wetenschappelijk onderzoek. Een aantal interessante pistes worden aangesneden, maar roepen om een volgende stap.
Race to the bottom
De eerste hoofdstukken kaderen de gezinshereniging binnen het dominante migratieregime in Europa. Belangrijk daarbij is dat het recht op ‘eerbiediging van gezinsleven’, slechts een afgeleid recht is van artikelen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mensen, en de Europese tak ervan. Finaal gaat het over de macht om te bepalen wie toegang krijgt tot het grondgebied.
Een interessant concept dat inzicht geeft in de machtsverhoudingen, is de ‘necropolitiek’ van Achille Mbembe: het gebruik van politieke en sociale macht om te dicteren wie mag leven en hoe sommigen moeten sterven. Getuige daarvan de doden van de Sahara en de Middellandse Zee.
Pascal Debruyne verwijst in dit kader naar de praktijk van ‘illegalisering’: de praktijken om nieuwkomers de toegang tot verblijfsprocedures te verhinderen. De EU-richtlijnen laten interpretatieruimte aan de lidstaten om een race to the bottom te organiseren.
Pascal Debruyne verwijst naar ‘illegalisering’: de praktijken om nieuwkomers de toegang tot verblijfsprocedures te verhinderen.
België bijvoorbeeld pikt bij Nederland de inkorting van de periode voor de aanvraag tot gezinshereniging tot drie maanden, maar laat de begeleiding naar een geschikte woning, zoals in Nederland, achterwege.
Andere landen lonken dan weer naar België om de aanvraag door kandidaat gezinsherenigers fysiek te laten plaatsvinden op een diplomatieke post.
Voor Syriërs uit Raqqa bijvoorbeeld betekende dit dat ze de grens over moeten naar Libanon, 6 à 7.000 euro op zak hebben, terug naar Syrië gaan in afwachting van een antwoord, en vervolgens terug naar Libanon (in geval het antwoord positief uit draait).
Voor alleenstaande Afghaanse vrouwen betekent het zonder paspoort via smokkelaars naar Islamabad reizen en terugkeren (de taliban leveren immers geen visum af voor Pakistan, laat staan aan vrouwen).
Bovendien werken de meeste diplomatiek posten met externe private dienstenverleningsfirma’s om de aanvraag of afgifte visum te ontvangen. Voor mensen op de vlucht is dat een levensgevaarlijke onderneming en voor sociaal werkers een hondenjob om medewerking los te peuteren bij de bureaucratische mallemolen van de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ), diplomatieke posten, op de huisvestingsmarkt, enzovoort.
Dat leidt tot de vraag: Is dat bewust zo slecht georganiseerd om de toegangspoort zo klein mogelijk te maken, of is dit het falen van de administratie. Het boek doet er geen rechtstreekse uitspraak over.
De stelselmatige verstrenging van voorwaarden maakt echter duidelijk dat het wel degelijk om ontrading te doen is. Maatregelen die bovendien hand in hand gaan met het dominante discours.
Zo bijvoorbeeld schrapte ministers Somers van Inburgering in 2022 het Groeipakket tijdens procedure en schroefde de studiefinanciering terug. Er circuleren immers verhalen als zou kindergeld en schooltoelage een ‘aanzuigeffect’ hebben en misbruikt worden om smokkelaars mee te betalen.
Wat doet dit met vluchtelingen?
De gesprekken met ervaringsdeskundigen geven – naast de ervaringen met de drempels van het migratiebeleid – ook een beeld op de beleving van de vlucht zelf. Het boek blijft dicht bij de diepte-interviews. Maar ze halen de dominante framing van vluchtelingen als ‘gewiekste gelukszoekers met een doordacht lineair vluchttraject’ onderuit.
Het onderzoek maakt duidelijk dat een land als tussenstop – soms goed voor een verblijf van jaren – oorspronkelijke als eerste veilige bestemming beoogd was. Veranderende contexten, nieuwe inschattingen, noodwendigheden … veranderden bijvoorbeeld Turkije van een land van eerste aankomst naar een transitland.
De getuigenissen geven een inkijk op de impact van afstand in tijd en ruimte tussen vaders, moeders, alleenstaande niet begeleide minderjarigen. Op de impact van trauma’s, strategieën en coping mechanismen om met afstand om te gaan. Op het belang van transnationale netwerken voor hulp, informatie, financiële steun, contacten … om overeind te blijven.
Evenzeer krijgen we inzicht in de kinken in de communicatiekabel: verbindingen die wegvallen. De impact op relaties: vluchtelingen die moeilijkheden verbergen om bezorgdheid te vermijden, schuldgevoelens door het niet kunnen voldoen aan verwachtingen, argwaan bij achterblijvers waarom het allemaal zo traag loopt.
De diepte-interviews met sociaal werkers leggen een aantal schrijnende realiteiten bloot
Nieuwe evenwicht die moeten gevonden worden bij hereniging. Samenwonen onder één dak is dan een vereiste vanaf de hereniging. Niet evident voor een papa of mama die hun kind jaren niet hebben zien opgroeien en nu hun positie als ouder moeten innemen.
Voor een niet-begeleide minderjarige is het evenmin vanzelfsprekend, aangezien zij jarenlang zelfstandig voor alles moesten zorgen: naar school gaan, koken, naar het OCMW gaan, rekeningen betalen, de verantwoordelijkheid voor gezinshereniging dragen. Bij gezinshereniging zijn zij feitelijk degene die voor het gezin zorgen, zoals het inschrijven van hun kleine broer op school, tolken, enzovoort.
De diepte-interviews met sociaal werkers leggen een aantal realiteiten bloot. Begeleiding van gezinshereniging valt nergens onder. Niet onder jeugdzorg, niet onder gezinsbegeleiding.
Professionals opereren binnen Rode Kruis Centra, diensten van Caritas, werken soms binnen het OCMW, ondersteunen Lokale Opvang Initiatieven, zijn (vrijwillige) voogden van niet begeleide minderjarigen, vrijwilligers in gastvrije initiatieven, OKAN[1] leerkracht of wat dan ook.
Er zijn slechts een handvol deskundige diensten: soms binnen een Centrum Algemeen Welzijnswerk, de Helpdesk van het Federaal Migratiecentrum Myria, een aantal advocatenbureaus.
Het is een ondankbare job, gekenmerkt door gebrekkige, chaotische of zelfs onbestaande samenwerking tussen organisaties en diensten, tot op transnationaal niveau.
Het gaat om het proberen deblokkeren van dossiers bij weinig coöperatieve diensten als een DVZ, die de procedure vertraagt door niet te communiceren dat ambtenaren in afwachting zijn van een niet geregistreerd huurformulier. Of om communicatie met private visakantoren en diplomatieke diensten.
Ze werken op het snijpunt van migratierecht en sociale rechten in transnationale realiteit. Ze hebben te maken met complexe juridische kwesties, tijdens en na de procedure gezinshereniging. Voor vele diensten, en evenmin voor overheden, is dit een prioriteit. Het komt bovenop al overbeladen dienstverlening. Het gaat om een relatief nieuwe nood. En er is geen geld voor.
Hulpverleners zitten eigenlijk in dezelfde machteloze positie als vluchtelingen die gezinshereniging aanvragen
Er is dus meestal ook geen vorming of ondersteuningsbeleid. Gebrek aan draagvlak bij publieke opinie betekent, in tegendeel, dat het onder vuur ligt. De cel gezinshereniging van het Belgisch Comité voor Hulp aan Vluchtelingen is al ontmanteld. De juridische cel van het Agentschap Integratie Inburgering is afgeslankt.
Hulpverleners zitten eigenlijk in dezelfde machteloze positie als vluchtelingen die gezinshereniging aanvragen. De begeleiding wordt de facto willens nillens opgenomen, ondanks het beleid dat gezinnen met oorlogs- en vlucht trauma’s aan hun lot overlaat.
De laatste delen van het boek doen dan ook een appel aan het sociaal werk.
Appel aan sociaal werk
Sociaal werk is historische gelinkt aan de nationale welvaart en verzorgingsstaat: sluitstuk van burgerschap zijn civiele, politieke en sociale rechten. Vandaar dat sociaal werk een mensenrechtenberoep is.
Laat nu net de verzorgingsstaat in de vuurlinie liggen van neoliberaal besparingsbeleid. De praktijken van transnationaal migratiebeleid leiden tot het illegaal maken van mensen op de vlucht. Het beleid produceert illegaliteit.
De vraag is wie daarbij wint. Het gaat per slot van rekening om een beperkt aantal gezinsherenigingen: een 2.000 à 3.000 per jaar, eerder symbolisch dus.
De effectieve schade dragen vooral mensen op de vlucht. Wetenschappelijk onderzoek wijst erop dat de obstructies negatieve invloed hebben op integratie, leertrajecten, trajecten naar werk en sociale mobiliteit.
De praktijken van transnationaal migratiebeleid leiden tot het illegaal maken van mensen op de vlucht
Evenmin vermindert het obstructiebeleid iets aan het door framing ingegeven beeld dat België overspoeld wordt. In tegendeel, het draagvlak kalft verder af.
Als die begeleiding wegvalt, is gezinshereniging een lege doos. Het is op zich opmerkelijk dat er niet veel meer ontsporingen of fout gelopen trajecten met een grote maatschappelijke kostprijs zijn.
‘Welzijnsbricolage’ is een term die in het boek valt. Sociaal werkers worden uitgedaagd te bricoleren, maximaal gebruik te maken van discretionaire ruimte[2] en creatief obstructies te vermijden. Binnen het systeem als het kan, het systeem uitdagen als het moet. Omgaan met juridische en administratieve puzzelstukken, financiële drempels, pedagogische uitdagingen …
Het zijn tactieken van verzet, uit noodzaak. Op dossierniveau bij de ombudsdienst klacht neerleggen tegen de DVZ om langgerekte behandeling aan te klagen, blijft ageren op microniveau.
Het boek daagt het middenveld uit om de politiserende opdracht op te nemen. Om de kop boven het maaiveld van besparingen en dreigingen om subsidies in te trekken, uit te steken, en het beleid kritisch te benaderen en te contesteren.
Pascal Debruyne, ‘Gezinshereniging onder druk. Transnationaal sociaal werk’, EPO 2024
Notes:
[1] OKAN staat voor Onthaalklas voor Anderstalige Nieuwkomers. Jongeren die in België toekomen en onze taal niet spreken krijgen gedurende een jaar een taalbad in zogenaamd OKAN-klassen. (nvdr)
[2] Discretionaire ruimte is de ruimte die professionals krijgen of nemen om binnen de grenzen van de wet, zinvolle handelingen te stellen. (nvdr)