Dertig jaar geleden verscheen het boek Spectres de Marx (1993) van de Franse filosoof Jacques Derrida, een poging om de erfenis van Duits filosoof Karl Marx (1818-1883) levend te houden.
De val van de Berlijnse Muur in 1989 en de verbrokkeling van de Sovjet-Unie betekenden de triomf van de vrije markt en meteen het einde van het historische communisme, al zwaar gediscrediteerd door het stalinisme en het maoïsme.
Het marxisme kende een korte bloei tussen 1960 en 1975 in de contexten van de nationale bevrijdingsbewegingen in Afrika en Zuid-Amerika enerzijds en van de tegencultuur in Europa en de VS anderzijds.
Midden de jaren zeventig ontwikkelde zich echter een globale postindustriële economie waarmee het marxisme geen pas leek te kunnen houden. Het was eveneens in die periode dat de Franse filosoof Jean-François Lyotard in La Condition postmoderne (1979) het einde van de Grote Verhalen aankondigde en daar bedoelde hij in de eerste plaats het marxisme mee.
Het kind en het badwater
Vanaf dat moment begon het marxisme steeds vaker te rijmen op archaïsme, het was achterhaald, en het kind werd met het badwater weggegooid. Voor velen was The end of history and the last man (1992) van Francis Fukuyama de nieuwe bijbel van het neoliberale posthistorische tijdperk.
Het is tegen dit boek dat Derrida de ‘spoken van Marx’ in stelling brengt. Hij bepleit geen terugkeer naar het communisme en zijn hele officiële machinerie. Derrida’s Nieuwe Internationale onttrekt zich aan de bestaande structuren van partij, klasse, gemeenschap en natie. Ze stelt die zelfs radicaal in vraag.
De Nieuwe Internationale is een permanent appél tot rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid, veel meer dan een welomschreven organisatie met een duidelijk plan. Derrida probeert de term van zijn historische beladenheid te ontdoen om zijn essentie terug te vinden.
Er zijn sinds de jaren negentig nog pogingen ondernomen om een alternatief voor het neoliberalisme uit te werken, geïnspireerd, zoals Derrida het schrijft, “door een van de spoken van Marx”.
De term ‘communisme’ is door zijn geschiedenis besmet, maar wordt – zeker sinds de bankencrisis van 2008 – opnieuw als kritisch instrument gebruikt en geherwaardeerd als de naam van het alternatief voor het kapitalisme in zijn huidige vorm.
Denk aan het werk van Alain Badiou en Slavoj Žižek, maar ook – op hun manier – aan dat van Michael Hardt en Toni Negri, om slechts enkele internationaal bekende denkers te noemen.
Was Marx een marxist?
Een van de meest prominente en expliciete verdedigers van Marx is de Engelse literatuurtheoreticus en publiek intellectueel Terry Eagleton (1943). Hij schreef zijn boek Why Marx was Right in 2011 vlak na de financiële crisis om de actualiteit van het marxisme aan te tonen.
Eagleton wisselt academisch werk af met meer populariserende publicaties. Dit boek behoort duidelijk tot de tweede categorie, helder en vlot geschreven met de nodige humor. Het boek eindigt met de pathetische en retorische vraag: “Is er ook maar één ander denker aan wie zo weinig recht is gedaan als hij?”
Eagleton heeft een punt. Het historische belang van Marx is immens. Weinig denkers hebben zulk een grote, maatschappelijk ingrijpende en wereldwijde doorwerking gehad. En daar ligt precies het probleem. Kan dat alles zonder meer op rekening van Marx geschreven worden?
Is het toeval dat Marx weigerde zichzelf een marxist te noemen? Zou hij zich herkennen in wat er allemaal in zijn naam is gebeurd? Wordt er niet al te makkelijk van alles – en dan vooral wat er is fout gelopen – terug geprojecteerd op Marx? Heeft dat niet tot een tunnelvisie op Marx (en het marxisme) geleid?
Het misverstand Marx
Eagleton maakt niet altijd een duidelijk onderscheid tussen Marx en het marxisme. Nu eens liggen ze in elkaars verlengde, dan weer focust hij op Marx en verdedigt hem tegen zijn al te ijverige leerlingen. Maar een veel heikeler punt is de evaluatie van de reële communistische erfenis.
Valt er iets positiefs te zeggen over het politieke systeem in de Sovjet-Unie en in China? Eagleton probeert het. Zo heeft hij het over het hoge niveau van de kinderzorg in de voormalige Duitse Democratische Republiek (DDR – Oost-Duitsland) en wijst hij erop dat de pre-industriële Sovjet-Unie en het nog agrarische China het socialisme tot stand moesten brengen in een context van grote armoede en onderontwikkeling.
Die gedwongen industrialisering en de permanente vijandigheid van het kapitalistische Westen leidden tot interne repressie. Dat is wellicht een verklaring maar absoluut geen rechtvaardiging voor het beknotten van de persoonlijke vrijheid, de executies, de werkkampen en de veiligheidsterreur tegen de eigen bevolking, zoals bijvoorbeeld de Staatssicherheit (Stasi) in de DDR deed.
Eagleton heeft wel overschot van gelijk wanneer hij stelt dat het grote alternatief – het kapitalisme – naast onmiskenbare verdiensten ook een zware verantwoordelijkheid draagt in de wereldwijde destructie van mens, cultuur en natuur.
Waarom Marx gelijk heeft is geen systematisch overzicht van het denken van Marx maar weerlegt tien grote vooroordelen.
Het marxisme 1. is achterhaald en sluit niet meer aan bij onze digitale, sociaal-mobiele postindustriële samenleving; 2. heeft mooie idealen maar leidt in de praktijk tot tirannie, terreur en massamoord; 3. is een vorm van determinisme; 4. is naïef utopisch; 5. reduceert alles tot economie; 6. is louter materialistisch; 7. is geobsedeerd door klasse; 8. verdedigt gewelddadige politieke actie; 9. gelooft in een almachtige staat en 10. heeft geen invloed gehad op de activistische emancipatiebewegingen van de voorbije decennia (feminisme, homobeweging, klimaatbeweging, et cetera).
Een formidabel ontwikkeld man
Welk beeld van Marx komt tevoorschijn vanonder die berg van mythes en misverstanden? “Een formidabel ontwikkeld man in de grote Midden-Europese traditie”, aldus Eagleton.
In tegenstelling tot de opvatting dat Marx een wetenschappelijk a-moralist was, alleen maar bezig met economische wetmatigheden, verdedigt Eagleton hem als een moreel en zelfs spiritueel denker, gevormd door een aantal (geseculariseerd) joodse thema’s als gerechtigheid, de heerschappij van vrede en overvloed, de Dag des Oordeels, en de geschiedenis als een verhaal van bevrijding en verlossing van niet alleen het individu maar van een heel bezitloos volk.
Het wereldwijde engagement van marxisten in de strijd tegen kolonialisme, fascisme, imperialisme, racisme, discriminatie en uitbuiting, is het beste bewijs.
Dat die strijd vaak gewelddadig is (geweest), heeft volgens Eagleton evenveel te maken met de vijandige reactie van de bedreigde gevestigde orde als met de intentie van het marxisme om het kapitalistische systeem als geheel omver te werpen.
Het antagonisme dat het marxisme kenmerkt, moet niet noodzakelijkerwijze uitmonden in revolutionair geweld, ook geleidelijke hervormingen behoren tot zijn toolbox.
Eagleton weerlegt eveneens het veel geuite verwijt dat Marx alles reduceert tot arbeid, economie en klasse door erop te wijzen dat dit voor Marx historische, dus tijdelijke fenomenen zijn. Het marxisme richt zich net op datgene wat voorbij de arbeid, de klasse en de economie ligt: vrije tijd en zelfontplooiing in een klasseloze maatschappij die kan genieten van kunst en cultuur.
Hij verdedigt Marx ook tegen de interpretatie dat de verhouding tussen onderbouw en bovenbouw een simpel en mechanisch eenrichtingsverkeer zou zijn waarbij de economie de cultuur bepaalt. Marx had liever zijn boek over de Frane auteur Honoré de Balzac (1799-1850) geschreven dan zijn studie over het kapitaal, vertelt Eagleton ons meer dan eens.
Het beeld dat Eagleton hier van Marx schetst, sluit aan bij het humanisme en voluntarisme van de jonge Marx van de zogenaamde Parijse manuscripten – de geschriften die voor 1848 tot stand kwamen – veel meer dan bij de latere Marx van Het Kapitaal (1867) die op een wetenschappelijke wijze economische wetten wil vastleggen.
Onzichtbare kracht
De fundamentele bijdrage van Marx aan de mensheid is een economisch inzicht waarachter we niet meer kunnen terugvallen zonder objectief dommer te worden.
Marx maakt deel uit van die reeks van denkers die een onzichtbare kracht waarneembaar hebben weten maken: Newton (de zwaartekracht), Darwin (de evolutie), Nietzsche (de wil tot macht), Freud (het onbewuste), Einstein (de relativiteit).
Terry Eagleton on Why Marx was Right – Yalebooks (03:30):
Wat Marx als eerste geïdentificeerd heeft, is het historische object dat we het ‘kapitalisme’ noemen. Hij heeft de wetten, het ontstaan en de ontwikkeling van het kapitalistisch productieproces beschreven, én ook de contradicties en de uiteindelijke val ervan voorspeld:
“Wie zich afvraagt wie het kapitalisme ten val zal brengen, heeft de neiging te vergeten dat dit in zekere zin onnodig is. Het kapitalisme is perfect in staat om onder zijn tegenstrijdigheden te bezwijken zonder ook maar het geringste zetje van zijn tegenstanders. Nog maar een paar jaar geleden was dat zelfs bijna het geval”, aldus Eagleton.
Hoe de toekomst er na de val van het kapitalisme eruit zal zien, daar blijft Marx echter vaag over. Maar hij is volgens Eagleton geen naïeve utopist die gelooft dat klassenloos hetzelfde is als conflictloos. Wat wel zal verdwijnen is de economische ongelijkheid en uitbuiting, niet de persoonlijke conflicten en de eindigheid van de mens.
Het ultieme doel van het socialisme is de arbeidersklasse controle geven over de economische situatie die zij zelf heeft gebouwd. Om dan de echte geschiedenis van emancipatie – voor iedereen – te laten beginnen. De rest was allemaal prehistorie.
Carnavalesk denker
Voor Eagleton is Marx geen abstract theoreticus, maar een romantisch denker en een anti-filosoof die zich ver houdt van metafysische concepten en zijn analyses opbouwt vanuit de concrete, lichamelijke, behoeftige en actieve aanwezigheid van de mens in de wereld. Marx is, net als Nietzsche en Freud, een carnavalesk denker:
“Het lage is altijd een schimmige aanwezigheid die op de loer ligt in het hoge.” Onze meest verheven ideeën en idealen hebben hun diepste wortels in onze driften, onze agressie, onze behoeftes, … Het leven bepaalt het bewustzijn. De mens is een dier dat om te overleven zichzelf voortdurend transformeert door zijn omgeving te transformeren. Het marxisme is daarom “een theorie over hoe historische dieren functioneren”, aldus Eagleton.
Het materialisme van Marx heeft niets mechanisch of passiefs. De mens is niet overgeleverd aan de wetten van de ‘Geschiedenis of van de Materie’, maar schrijft zijn eigen verhaal in een collectieve activiteit die we ‘arbeid’ noemen, zij het in omstandigheden die hij niet zelf heeft bepaald.
De geschiedenis van die arbeid is een geschiedenis van fysiek en mentaal lijden. In die zin heeft het marxisme, ondanks zijn geloof in een betere toekomst, ook een tragische dimensie: de pijn, de uitbuiting en de vervreemding van onze voorouders (én van veel tijdgenoten) laten zich nooit rechtvaardigen, ook niet vanuit het perspectief van de klasseloze samenleving.
Voor veel marxisten (en ook voor Marx) staat vast dat die er noodzakelijkerwijze zal komen. Toch is het voor Eagleton niet zonder meer zeker dat het socialisme een logische en organische fase na het kapitalisme is.
Hij legt meer de nadruk op de mogelijkheid daarvan: “Kapitalisme kan gebruikt worden om tot socialisme te komen, maar er is geen sprake van dat het hele historische proces heimelijk naar dit doel toewerkt.”
Eagleton leest Marx zo genuanceerd mogelijk en probeert diens vaak scherpe stellingnames en sterke verwoordingen – ook de kracht van zijn proza – van hun dwingend determinisme en hun allesomvattend materialisme te ontdoen.
Emancipatie en catastrofe
Het kapitalisme – als het productiesysteem van de bourgeois samenleving – is een geduchte vijand. Eagleton omschrijft het als promiscu, hybride, pluralistisch, anti-hiërarchisch, inclusivistisch … als er maar winst te halen valt.
In het Communistisch Manifest (1848) wordt al nadrukkelijk gewezen op de transformerende en gelijkschakelende krachten van het kapitalistische systeem. Toch wijst Eagleton een polariserende interpretatie af: kapitalisme en socialisme staan niet eenvoudigweg als zwart en wit, slecht en goed tegenover elkaar.
Het kapitalisme is zowel een emancipatorische als een catastrofale kracht. Marxisme probeert een ‘oordeelkundig beeld’ van het kapitalisme te vormen, aldus Eagleton. Marx en marxisten zijn niet tegen het kapitalisme, maar willen net verder bouwen op een aantal verworvenheden van de bourgeoisie: oppositie tegen politieke tirannie, respect voor het individu, massale accumulatie van rijkdom met vooruitzicht op universele welvaart, burgerlijke vrijheden, democratische rechten, een internationale gemeenschap, et cetera.
Geschiedenis is voor Marx klassenstrijd. Een zekere ironie staat daarbij centraal: het kapitalisme heeft de arbeidersklasse voortgebracht en sterk gemaakt tot op een punt waarop die in staat is om de wereld over te nemen, aldus Eagleton.
Het is vanwege zijn rol in de kapitalistische productiewijze dat de arbeidersklasse voor Marx zo belangrijk is. Ze bezit die universele kwaliteit omwille van haar universeel lijden, omdat “het onrecht zonder meer tegen haar bedreven werd”.
Ze is een specifieke sociale groep én stijgt tegelijk boven haar eigen betekenis uit. Ze is noodzakelijk voor het kapitalisme en wordt er tegelijk door uitgesloten. Op haar werkkracht is het kapitalisme gebouwd en tegelijk is ze het punt van waaruit een nieuwe sociale orde kan ontstaan. Daarom is de arbeidersklasse de brenger van een universele emancipatie.
Planetaire schaal
Maar volgens veel critici is klasse inmiddels een achterhaald begrip dat maar beter vervangen wordt door een focus op ras, gender en postkolonialisme. Toch blijft Eagleton het begrip ‘klasse’ gebruiken en misschien zelfs met meer overtuiging dan ooit: “Klasse verandert voortdurend van samenstelling. Dat betekent niet dat ze spoorloos verdwijnt.”
Hij definieert de moderne arbeidersklasse als “al diegenen die gedwongen worden hun arbeidskracht te verkopen aan het kapitaal, die wegkwijnen onder zijn onderdrukkende discipline en die weinig of geen controle hebben over hun arbeidsomstandigheden”.
Naast de handarbeiders behoren daartoe de lagere, vaak ongeschoolde bedienden, de technische, administratieve en kantoormedewerkers, de werkers in de diensten-, communicatie- en informatiesector, het enorme leger van gepensioneerden, werklozen en chronisch zieken.
Komt daarbij: het proces van proletarisering van de lagere middenklasse (leraren, maatschappelijke werkers, journalisten, …). Ook de steeds groeiende sloppenwijkbevolking van de wereld, een soort informeel proletariaat, rekent Eagleton tot het precariaat. Dat alles samen is het overgrote deel van de mensheid die dus in staat is de status quo te doorbreken.
Het blijvende belang van het marxisme wordt het duidelijkst op deze planetaire schaal. Wereldwijd is de kloof tussen de haves en de have nots alleen maar dieper geworden. In de niet-westerse landen is er immers geen sprake van een postindustriële economie en leven nog honderden miljoenen arbeiders in het brutale en ruwe kapitalisme dat Marx in zijn tijd zag.
Het Westen vecht inmiddels zijn eigen bittere interne strijd uit. De kloof tussen het politieke domein en wat Marx de ‘burgerlijke maatschappij’ – het sociale en economische bestaan – noemt, is zo groot geworden dat steeds meer mensen de politiek in zijn geheel wantrouwen en zelfs verwerpen.
Dat gaat zover dat een groeiende groep burgers zich identificeert met racistische en chauvinistische, gewelddadige en autoritaire populistische leiders.
Maar ook dit fenomeen moeten we wellicht dialectisch durven duiden: precies in die kloof is er ook plaats voor een denken en een praktijk die bouwen op solidariteit, diversiteit, inclusiviteit en rechtvaardigheid.
En die ‘spoken van Marx’, zo blijkt uit het boek van Eagleton, waren nog steeds door Europa.
Terry Eagleton. Waarom Marx gelijk heeft. Uitgeverij Grondwerk, Amsterdam, 2023, 196 pp. Vertaling Huub Stegeman. ISBN 978 9083 3670 02. Verdeling door EPO Antwerpen.
Lees ook:
– Waarom Marx gelijk had
– Eleanor Marx – Een leven, niet zomaar een biografie