Boekrecensie -

Het anarchisme leeft

Ja, het anarchisme leeft. Het is geen dood -isme, maar steekt altijd weer de kop op. Er loopt een rode draad van Bakoenin tot de commonsbeweging van vandaag. Dat stelt Ludo Abicht in dit boek en ik treed deze oudstrijder met een lang leven vol sociale actie en reflectie - hij is qua leeftijd een soixantehuitard avant la lettre - daarin graag bij.

maandag 22 november 2021 16:52
Spread the love

Lange lijnen trekken

Het is goed dat deze veelzijdige, geëngageerde intellectueel die op zeer uiteenlopende terreinen thuis is – getuige hiervan de berg boeken die hij gepubliceerd heeft – op zoek gaat naar de ideologische, filosofische en politieke wortels van de huidige commonsbeweging die overal ter wereld de kop begint op te steken. De ondertitel van het boek luidt ‘Van Bakoenin  tot de commons’ en dat is inderdaad de rode draad die de auteur uitrolt en die makkelijk twee eeuwen overspant. Eigenlijk nog veel meer, want Ludo Abicht leunt in zijn denken sterk aan bij wat de Duitse filosoof Ernst Bloch ‘concreet utopisch denken’ noemt. Het streven naar het ‘nog niet zijnde’ is immers zo oud als de mensheid. Het verheugt Abicht daarom, zo schrijft hij, dat een artistieke beweging als Hopepunk die een beroep doet op allerlei creatieve vormen van verzet ook de ‘filosoof van de hoop’ terug uit de kast haalde. ‘Volgens mij is de link met de emancipatorische bewegingen sinds de late middeleeuwen en de verlichting essentieel om van het anarchisme als een schakel in deze eeuwenlange strijd voor zelfbestuur een reële, dat wil zeggen materiaal tastbare, gelijkheid van kansen te kunnen spreken, om dan vandaag de voortzetting ervan te vinden in de commonsbeweging.’ (p. 10)

Abicht brengt dus het ‘nu’ en het ‘toen’ met elkaar in verband vanuit het perspectief van verzet van onderuit en daarvoor zet hij lange lijnen uit en legt hij verbanden die op het eerste gezicht niet zo evident lijken. Je zou de ondertitel ook kunnen omdraaien en zeggen dat zijn rode draad in het heden vertrekt en dat hij de commons-generatie van vandaag aanzet om in zijn spoor mee op zoek te gaan naar min of meer gelijkgezinde voorlopers.

Wat is dat anarchisme dat wel en wat verbindt de huidige wereldwijde commonsbeweging met het sociaalanarchisme van Proudhon, Bakoenin en Kropotkin tot David Graeber? Voor Abicht is het anarchisme een  beweging die streeft naar een wereld met zoveel mogelijk gelijkheid en vrijheid, maar die de politieke strategie verwerpt van de meerderheid van de socialistische bewegingen, of ze zich nu eerder sociaaldemocratisch (reformistisch) of revolutionair (communistisch) opstellen. Het anarchisme is volgens hem een noodzakelijke correctie op de staatsideologie van het marxisme in ongeveer al zijn expressies en strekkingen.

Samen een duik nemen in de geschiedenis van het anarchisme lijkt mij een zeer belangrijke uitnodiging om enthousiaste burgers die in hun omgeving spontaan aan commoning-processen beginnen wat theoretisch en praktische ruggensteun te bieden. Ik hoop dat het boek veel gelezen worden en dat het die functie kan vervullen. Dat is nodig en nuttig want commons is stilaan een hip begrip aan het worden en wordt op dit ogenblik nogal gemakkelijk, al te gemakkelijk, gebruikt om zeer uiteenlopende activiteiten te dekken die daaronder zouden vallen. Vanwege mijn betrokkenheid met het onderwerp zal ik me in deze recensie niet beperken tot het boek van Ludo Abicht. Lectuur ervan was voor mij een invitation à la danse  om, vertrekkend van mijn eigen inzichten, met hem ‘in gesprek’ te gaan.

Sociaalanarchistische achtergronden

In een eerste deel graaft Abicht de historische wortels op van het anarchisme en dan in de eerste plaats van het ‘sociaalanarchisme’ en niet de individualistische versie ervan waarvan Max Stirner met zijn ‘Der Einzelne und sein Eigentum’ een vertegenwoordiger was. Op een bijna didactische manier bespreekt hij aan de hand van illustratieve teksten het denken van Michael Bakoenin, Peter Kropotkin, Nestor Makhno en het anarchistische ‘Zwarte Leger’, en Errico Malate. Met alle accentverschillen gaat het bij al die vertegenwoordigers van dat anarchistisch project om het vormen van coöperaties van onderuit, van vrije associaties van autonome, redelijke en rationele mensen. Dat is volgens Abicht de grote kracht maar tevens de achilleshiel van het anarchisme omdat het noodzakelijk is dat een grote meerderheid dit inzicht deelt en zich daarvoor engageert. Dat is onder meer gebleken tijdens de Spaanse burgeroorlog waarin het anarchosyndicalisme een begin gemaakt heeft van agrarische en industriële anarchistische associaties, maar veel tegenwerking ondervond van de orthodoxe Moscou-communisten en uiteindelijk door de fascistische troepen van Franco van de Spaanse kaart werd bloedig werd geveegd. Abicht verwijst ook even naar de Commune van Parijs waar tijdens de opstand van 1871 het anarchistische gedachtegoed sterk aanwezig was, maar al snel in bloed werd gesmoord en ook naar het anarchocommunisme van de opstandige matrozen van Kronstadt dat in 1921 door het Rode Leger onder leiding van Trotski werd uitgeroeid. Het anarchisme kent een bloedige geschiedenis, maar steeds telkens weer de kop op.

Over ‘bouwstenen’ en ‘bruggenbouwers’

Dat rebelse karakter dat niet te onderdrukken valt, illustreert Abicht in hoofdstuk drie met historische voorbeelden die diep in de westerse geschiedenis plaatsvonden en zo belandt hij in de goede traditie van Ernst Bloch en zijn ‘Das Prinzip Hoffnung’ bij ketterse sekten en mystieke stromingen, maar ook bij Engelse religieuze rebellen van de zeventiende eeuw die zich de ‘The true Levellers’ of ‘Diggers’ noemden. Hij noemt dat hoofdstuk het zelf ‘ongewone en onverwachte bouwstenen’ van het anarchisme en het is inderdaad maar de vraag of hij met deze benadering niet te veel in een grote, al te ruime anarchistische zak bij elkaar brengt. Minstens even ongewoon is het volgende hoofdstuk waar hij bruggenbouwers en vernieuwers voor een anarchistische pedagogie bij elkaar brengt. Het zal voor velen een verrassing zijn om daarin namen aan te treffen als die van Bertrand Russel, maar ook van de Schotse pedagoog A.S. Neill en zijn Summerhill House en verder ook de Amerikaan Paul Goodman van de Counter Culture en die zichzelf een conservatieve anarchist noemde. Maar Abicht  trekt het plaatje nog wat verder open want daar duikt ineens ook de bevrijdingstheoloog Ivan Illich en zijn streven naar een conviviale samenleving op en verder in Brazilië verwijst hij ook naar het werk van Paolo Freire en zijn ‘Pedagogie van de onderdrukten’ en naar de militante feministe Maria Lacerda de Moura. Dichter bij onze tijd noemt hij als bruggenbouwers ook Colin Ward, Herbert Read en Noam Chomsky en ook de zapatisten en hun escuelitas in Chiapas mogen niet ontbreken.

Murrray Bookchin en David Graeber

Blijft het in dit hoofdstuk nog bij een vluchtige kennismaking in hoofdstuk vijf ‘Het anarchisme vandaag’ gaat uit hij zeer uitvoerig in op het werk van twee Amerikaanse auteurs en activisten die zich zelf en hun werk ook uitdrukkelijk anarchistisch noemen, wat figuren als Ivan Illich, Paolo Freire en Bertrand Russel in hun tijd zeker niet zullen gedaan hebben. Het gaat dan over Murray Bookchin en zijn communalisme of municipalisme dat volgens hem schatplichtig is aan de ideeën van sociaalanarchisten als Kropotkin en Proudhon. Het nieuwe municipalisme is een exponent van bewegingen van onderuit die omstreeks de millenniumwissel nieuw leven werden ingeblazen. Er is wereldwijd sprake van een fameuze opbloei van breed verspreide, vaak spontane en zeer diverse bottom-up-initiatieven die ingaan tegen het dominante neoliberale verhaal, maar ook tegen een betuttelende representatieve democratie die geen ruimte laat voor werkelijke burgerparticipatie. De Occupy-beweging en de indignados in Spanje en op andere plaatsen in de wereld maken deel uit van die opwaartse beweging vanuit de straten en de wijken, die zich na de laatste gemeenteraadsverkiezingen van 2015 in Spanje vertaald heeft in de opkomst van ciudades del cambio of ciudades rebeldes, ‘rebelse steden’. (1) De pogingen die in de Koerdische regio ondernomen worden om tot een Democratisch Federalisme te komen zijn nochtans volledig geïnspireerd op zijn werk, maar Bookchin zelf is wegens ziekte niet kunnen ingaan op de vraag van de door de Turken gevangen genomen Koerdische leider Abdullah Öcalan om de Turkse en Syrische Koerden te helpen bij het installeren van de ideeën van het libertair municipalisme. Mocht Bookchin nu nog leven dan zou hij ongetwijfeld verheugd zijn dat er zoveel belangstelling is voor zijn politieke theorie, maar die blijkt zich nu in verschillende richtingen te vertalen. Burgerparticipatie, burgerbegrotingen, wijkraden, netwerking, federaties en confederaties zijn allemaal begrippen die in het vocabularium van Bookchins libertair municipalisme thuishoorden.

De tweede figuur die Abicht in dat hoofdstuk uitvoerig bespreekt is de veel te jong gestorven socioloog-antropoloog en activist David Graeber die bekend is door o.m. ‘Bullshit Jobs’, ‘Fragmenten van een anarchistische antropologie’ en ‘The democracy Project’, maar daarnaast ook, zoals Naomi Klein, door zijn betrokkenheid bij verschillende proestbewegingen zoals Occupy Wall Street en de Franse ZADs – Zones à défendre – voorlopig autonome zones waarin de prefiguratie van een andere samenleving vorm kan krijgen. Graeber, en  met hem de pioniers van de commons, laten in het algemeen hun theoretisch inzicht ontstaan en groeien op basis vaan hun dagelijkse praktijk. ‘De idee is dat, terwijl er geen plek op aarde meer bestaat die volledig ongekoloniseerd is door Staat en Kapitaal, de macht nooit helemaal monolithisch is: er zijn altijd tijdelijke barsten en spleten, kortstondige plekken waarop efemere gemeenschappen voortdurend als uitbarstingen en bedekte opstanden kunnen oprijzen (en it ook doen). Vrije ruimtes komen flikkerend tot  leven en verdwijnen dan weer. Misschien doen ze niets anders dan voortdurend aantonen dat alternatieven kunnen bedacht worden, dat menselijke mogelijkheden nooit zijn vastgelegd.’ (p.  176)

Un million de révolutions tranquilles

Het belangrijkste hoofdstuk van dit boek is het laatste en dat heeft een vragende titel: ‘Zijn de ‘commons’ het anarchisme van de toekomst?’ Daarmee is de rode draad van Ludo Abicht helemaal afgewikkeld en kijkt hij achteruit maar ook vooruit naar het nieuwe leven van commons en coöperaties. Een aantal historische lijnen die hij uitgezet heeft, trekt hij nu door naar vandaag.  Zo verwijst hij bijvoorbeeld naar de zeven ICA- principes (Internationale Coöperatieve Alliantie), die notabene al in 1844 geformuleerd werden door de Engelse Rochdale pioniers, en die volgens hem samenvallen met de anarchistische principes van samenwerking, autonomie, zelfbeheer en samenwerking tussen de verschillende coöperaties. Ook de federatieve organisatievorm maakt, net als bij de eerste anarchisten, deel uit van de commonsbeweging. Abicht legt ook brede geografische verbanden want de commonsbeweging is ook een intercontinentaal fenomeen. De inheemse protestbewegingen in gewezen kolonies van Latijns-Amerika en de experimenten met ‘urban gardening’ in de grote steden westen vertonen gemeenschappelijke kenmerken. Of neem nu het Community Land Trust (CLT)-systeem, een juridisch financieel fonds dat de strijd aangaat om betaalbare woningen te verwerven. Je treft het initiatief zowel aan in Albany,  Georgia als in Molenbeek. De mooie, vaak kleine voorbeelden van onderuit zijn intussen legio, zowel in het Noorden als het Zuiden van deze planeet. De Franse journaliste Bénédicte Manier schreef daarover een mooi boek dat zij toepasselijk ‘Un million de révolutions tranquilles’ noemde. Zij duikt de slums van Mumbai in, bezoekt vrouwencoöperaties die arganolie produceren in de sub-Sahel,  trekt naar de fábricas recuperadas in Buenos Aires, naar een barefoot college in Rajasthan, naar de banco Bem in de Palmeiraswijk van Fortaleza, naar de seed banks van vrouwen in Pastaput, de watercomités van Cochabamba, de agronomen op blote voeten van Burkina Faso, de transitie in het Indische stadje Kuthambakkam en naar nog veel meer plekken in het Zuiden die niet op een wereldkaart te vinden zijn. Met evenveel energie doorkruist ze het Noorden van de planeet op zoek naar boeiende initiatieven van onderuit en die vindt zo zowel in het verpauperde, maar heroplevende Detroit (It’s your city, dig it!), in het Community Land Trust van het Amerikaanse Burlington, de Health Partners van Minneapolis  als in het hansysteem in Japan, het Terre de Liens en de zadenbank Kokopelli op het eigen Franse platteland met vangarmen naar de hele wereld, het Baskische Mondragón en het Andalusische Marinaleda, vélocip’aide en cyclofficines in het Île-de-France, repair cafés, couchsurfing (gratis uitwisselen van slaapplaatsen), het wooffing systeem op biologische boerderijen (gratis verblijf tegen enkele uren mee werken),  the common good city farmers in Washington en San Franciso, de peer-to-peer-economy, the community supported agriculture (CSA), het gebruik van alternatieve munten als time dollars, liberty dollars, Detroit cheers in de Verenigde Staten als Arco Iris in Porto Alegre, tupi in Rio de Janeiro, regiogeld in Duitsland, de torekes in de Gentse wijk Rabot-Blaisantvest, de banco de tiempo in Barcelona, het netwerk van Geneeskunde voor het Volk van Kris Merckx en Michel Leyers in België, en ga zo maar door totdat je aan un million de revolutions tranquilles komt, die zowel in het Noorden als het Zuiden vanuit dezelfde mechanismen ontstaan en alleen lokaal een eigen creatieve invulling krijgen.

Wat zijn commons?

Zijn dat nu allemaal commons? Neen, natuurlijk niet. Ludo Abicht probeert aan de hand van ‘Free, fair and alive, the insurgent power of the commons’ van Silke Elfrich (onlangs veel te jong overleden) en David Bollier, – samen met de Belg Michel Bauwens, stichter van de p2p movement mee van de belangrijkste theoretici van het fenomeen commons en commoning – die twee begrippen te verduidelijken. Als lezer die behoorlijk ingewerkt is op dat terrein blijf ik toch wat op mijn honger zitten met de vaagheid van omschrijving van Elfrich-Bollier en dus ook van Abicht. Ik volg meer de ruime definitie die Nobelprijswinnares economie Elinor Ostrom (maar eigenlijk bedreef zij een vorm van economische antropologie) aan het fenomeen gaf: ‘Commons zijn gedeelde hulpbronnen (of platforms) die worden gecreëerd en verzorgd door een gebruikersgemeenschap, volgens haar eigen afspraken, regels en normen. Dit betekent dat  commonsworden gedefinieerd door drie aspecten: ten eerste een gedeelde hulpbron (of platform), ten tweede is er sprake van een  gemeenschappelijke commoning-activiteit en ten derde wordt ze beheerd op basis van afspraken, regels en waarden die op z’n minst gedeeltelijk onafhankelijk zijn van de overheid of de markt.’(2) Het is de combinatie van deze drie dimensies (hulpbronnen, de gebruikersgemeenschap en de gemeenschappelijke instituties) die het concept van commons apart maakt, maar tegelijk ook moeilijk te analyseren.

Ook bij ons gebeurt er heel wat onderzoek ter zake. In hun rapport ‘Wanneer burgers samen het heft in handen nemen’ stellen Dirk Holemans van Oikos en zijn mede-onderzoekers commons gelijk aan burgerinitiatieven die naast reciprociteit, inspraak en transparantie ook gekenmerkt worden door een langetermijnperspectief. (3) Een buurtbarbecue of een tijdelijke actiegroep vallen niet onder die definitie en worden door hen dus niet tot commons of burgercollectieven gerekend omdat er onvoldoende tijd aanwezig is om een commoning-proces op gang te brengen. De stad Gent vroeg enkele jaren geleden aan de transitiedenker en oprichter van de peer-to-peer foundation Michel Bauwens om een stedelijk ‘commons’ plan uit te tekenen, wat hij voordien al gedaan had in Ecuador in opdracht van de regering van Rafael Correa. (4) Samen met de journalist Yurek Onzia leverde hij een uitvoerig rapport af waarin hij vertrok van de definitie van Elinor Ostrom, maar hij hanteert nog een soepeler definitie.  ‘Commons kun je omschrijven als een gedeeld materieel of immaterieel goed dat gedragen, beschermd of geproduceerd wordt door een gemeenschap, in een stadscontext vaak door burgercollectieven, en beheerd wordt door de regels en normen van die gemeenschap… De commons staan los van maar hebben natuurlijk wel relaties met de markt en met de staat”. (5)

Indien aan een of twee van de drie criteria was voldaan, werd voor het onderzoek in Gent het initiatief meegeteld als een commonsgerichte activiteit. Het gaat dus in de eerste plaats om de activiteit van ‘commoning’, om het bezig  zijn met ‘commoniseren’, wat betekent voorrang verlenen aan het gebruiksrecht en het democratisch zelfbestuur.

Veel vragen

De benadering van Abicht, met name het uitgooien van die rode draad, is bijzonder boeiend maar roept tegelijk veel vragen op. En dat doet de filosoof die Abicht is natuurlijk ook zelf voortdurend. Kunnen al die relatief kleine commonseen aanzet geven tot een veel bredere maatschappelijke verandering? Kunnen stadstuinen bijvoorbeeld ook een rol spelen als laboratoria voor nieuwe vormen van samenleving? En ik voeg er bij deze graag nog enkele persoonlijke bedenkingen aan toe. Hoe sterk moeten we inzetten op het commons-verhaal? Bestaat het gevaar immers niet dat door alleen maar te focussen op de commons we vanuit de neoliberale mantra al gauw een anti-overheidsverhaal aan het voeden zijn? We zouden in heel dat commons-verhaal wel eens kunnen voorbijgaan aan de sociale infrastructuur van de ‘welvaartsstaat’ voor zover die term nog gangbaar is na bijna vijftig jaar neoliberalisme. Wat met ons openbaar vervoer, de post, onderwijs, justitie, gemeentediensten, bibliotheken, brandweer, waterwerken en ga zo maar door? Zijn dat geen vitale publieke commons? ‘Laten we ook de veelzijdige sociale zekerheid niet vergeten, afgedwongen door een historische strijd van negentiende en twintigste-eeuwse sociale bewegingen: van pensioen, werkloosheidssteun en ziekteverlof, tot betaalde vakantie, kinderbijslag, ouderschapsverlof, invaliditeitsuitkering en leefloon.’ Hoe groot is de transitiekracht van die grassrootbeweging? Hoe kunnen lokale commoners zich verbinden met andere commons? Hoe komen we van klein naar groot, van experimenten en kleinschalige initiatieven tot vermenigvuldiging en opschaling die pas tot echte veranderingen aan het maatschappelijk systeem kunnen leiden? Die vragen moeten gesteld en beantwoord worden. Het concept ‘commons’ waaiert op dit ogenblik uit in verschillende betekenissen en wordt doorgaans in het perspectief van ‘revolutionaire’ veranderingen geplaatst – met volgens Abicht een anarchistische ondergrond, die naargelang van de ambities van de gebruiker met een kleine of met een hoofdletter ‘r’ wordt geschreven. Hoe maatschappijveranderend kan en wil de commonsbeweging zijn en – vooral – hoe moeten die veranderingen politiek tot stand worden gebracht?

Achterhuis-Abicht

Het nawoord van dit boek werd toevertrouwd aan de Nederlandse filosoof en theoloog Hans Achterhuis. Niet de eerste de beste, maar waarschijnlijk is het niet toevallig dat hij hier in deze hoedanigheid hier opduikt. Beide auteurs hebben in hun lange schrijverscarrière hun tegendraaadse manier van denken vaak gericht op de utopische onderstroom die ook als een rode – en soms als een gevaarlijke – rode draad doorheen de geschiedenis loopt. Het is duidelijk dat Achterhuis de teneur van het boek boeiend vindt, maar hij verheelt toch ook niet dat hij bij lectuur ervan voor verrassingen is komen te staan, met name dan dat auteurs van wie hij het werk goed kent, zoals Ivan Illich en Paolo Freire, van Abicht het etiket ‘anarchist’ meekrijgen. Dat vindt hij een boeiende invalshoek omdat hij aansluit bij het brede spectrum van waaruit Abicht naar de anarchistische stromingen kijkt.

Die ‘breedstraler’ is zeker een sterkte van dit boek, maar door alles onder te brengen onder die ene noemer – de roodzwarte cover met de omcirkelde A doet er nog een schepje bovenop – dreigt het er wat al te vingerdik op te liggen en het zou het latende maar hardnekkig voortlevende vooroordelen ten aanzien van de term ‘anarchisten’ kunnen versterken. Neen, anarchisten zijn geen bommenwerpers en Ludo Abicht ook niet. Je kunt ook anarchistisch handelen zonder daarom die roodzwarte vlag in de lucht te moeten of zonder voortdurend ‘Ni dieu, ni maître’ te roepen. Laat de commonsbeweging haar ding maar doen. Een stadstuinier moet voor mijn part geen Bakoenin of een Kropotkin  hebben gelezen of de finesses van de Parijse Commune kennen. Hij of zij moeten ook geen Antonio Gramsci kennen, maar als ‘het nieuwe normaal’ commonsgericht werken wordt, dan worden zijn ideeën tot in de puntjes uitgewerkt. En dat moet toch de voedingsbodem zijn worden waarop een maatschappelijke omslag moet plaats vinden die zo door iedereen vanzelfsprekend gewild wordt dat het niet langer als ‘radicaal’ ervaren wordt.

 

(1)Zie Walter Lotens, Rebelse steden over municpalisme en commons, Turnhout, 2019

(2)Ostrom, Elinor & Charlotte Hess (2016). Los bienes comunes del conocimiento. Madrid: Traficantes de sueños.

(3)Dirk Holemans, Kati Van de Velde, Tine De Moor e Cornelis Kint. (2018) Wanneer burgers samen het heft in handen menen. Burgercollectieven opgericht in 2015 en 2016 van naderbij bekeken. Brussel: Koning Boudewijnstichting in samenwerking met Oikos Denktank en prof. T. De Moor (Universiteit Utrecht).

(4)Michel Bauwens (2013)., De wereld redden, met peer-to-peer naar een postkapitalistische samenleving, Houtekiet, Antwerpen.

(5)Michel Bauwens en Yurek Onzia (2017). Commons transitieplan voor Gent.

(6)Dries Goedertier & Robrecht Vanderbeeken (2017). Durf terug pro publiek te denken. In: Rekto Verso,  nr. 76, juni-juli- augustus, p. 35

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!