De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Waarom Amerika oorlog nodig heeft

Waarom Amerika oorlog nodig heeft

dinsdag 31 januari 2023 02:16
Spread the love

Door Dr. Jacques R. Pauwels, 30 april 2003

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op Indymedia.be (voorloper van DWM) in 2003.
Het is meermaals geherpubliceerd en is nog steeds actueel. Op 11 januari 2022 is het andermaal geherpubliceerd en voorzien van actuele commentaar op globalresearch.ca.
Dit was oorspronkelijk een engelstalig artikel. Hieronder een vertaling.

Jacques R. Pauwels (van geboorte gentenaar, thans wonend in Canada) is historicus en politicoloog, auteur van The Myth of the Good War: America in the Second World War (James Lorimer, Toronto, 2002). Zijn boek verschijnt in verschillende talen: in het Engels, Nederlands, Duits, Spaans, Italiaans en Frans. Samen met persoonlijkheden als Ramsey Clark, Michael Parenti, William Blum, Robert Weil, Michel Collon, Peter Franssen en vele anderen… tekende hij “The International Appeal against US-War”.

Noot van de redactie (Globalresearch.ca; 5 juni 2022)

Dit indringende artikel werd op 30 april 2003 in de onmiddellijke nasleep van de oorlog tegen Irak geschreven door de beroemde historicus en politicoloog Dr. Jacques Pauwels, onderzoeksmedewerker van het Centrum voor Onderzoek naar Globalisering (CRG).

Het artikel heeft grotendeels betrekking op het presidentschap van George W. Bush.

Een actuele vraag: waarom heeft de regering-Biden oorlog nodig, inclusief een kernwapenprogramma van 1,2 biljoen USD?

Oorlog tegen Rusland en China ligt momenteel op de tekentafels van het Pentagon.

De door de VS geleide oorlogen sinds het einde van wat eufemistisch het naoorlogse tijdperk wordt genoemd, zijn talrijk: Korea, Vietnam, Cambodja, Irak, Libië, Syrië, Jemen…

Is het dat wat het Project for the New American Century (PNAC) de ‘lange oorlog van Amerika’ noemt?

Wat in het PNAC-document wordt beschreven, is het volgende, dat weerspiegelt wat zich vandaag voor onze ogen in Oekraïne ontvouwt:

VASTSTELLEN VAN VIER KERNMISSIES voor de amerikaanse strijdkrachten:

• het amerikaanse thuisland verdedigen;
• vechten en beslissend winnen van meerdere, gelijktijdige grote oorlogstheaters;
• de “politie”-taken uitvoeren die verband houden met het vormgeven van het veiligheidskader in kritieke regio’s;
• amerikaanse strijdkrachten transformeren om de “revolutie in militaire zaken” uit te buiten;

Om deze kernmissies uit te voeren, moeten we zorgen voor voldoende strijdkrachten en de nodige budgetten. De Verenigde Staten moeten met name:

DE STRATEGISCHE SUPERIORITEIT OP NUCLEAIR GEBIED BEHOUDEN…

DE “REVOLUTIE IN MILITAIRE ZAKEN” TEN VOLLE BENUTTEN…

DE DEFENSIE-UITGAVEN VERHOGEN…

De militaire agenda van de Biden-regering is in overeenstemming met de PNAC-richtlijnen: een operatie die bestaat uit de opzettelijke vernietiging van soevereine landen met miljoenen doden tot gevolg.

En waarom steunen amerikanen deze militaire agenda?
Michel Chossudovsky, Global Research, June 5, 2022

Oorlogen zijn een verschrikkelijke verspilling van levens en middelen, en om die reden zijn de meeste mensen in principe tegen oorlogen gekant. De amerikaanse president daarentegen lijkt van oorlog te houden. Waarom? Veel commentatoren hebben het antwoord gezocht in psychologische factoren. Sommigen meenden dat George W. Bush het als zijn plicht beschouwde om de klus af te maken die door zijn vader ten tijde van de eerste Golfoorlog was begonnen, maar om de één of andere duistere reden niet was voltooid; anderen geloven dat Bush Junior een korte en triomfantelijke oorlog verwachtte die hem een tweede termijn in het Witte Huis zou opleveren.

Ik denk dat we elders moeten zoeken om een verklaring voor de houding van de amerikaanse president.

Dat Bush dol is op oorlog heeft weinig of niets te maken met zijn psyche, maar veel met het amerikaanse economische systeem. Dit systeem – de amerikaanse versie van het kapitalisme – functioneert in de eerste plaats om extreem rijke amerikanen zoals de Bush “gelddynastie” nog rijker te maken. Zonder warme of koude oorlogen kan dit systeem echter niet langer het verwachte resultaat opleveren in de vorm van steeds hogere winsten die de rijken en machtigen van Amerika als hun geboorterecht beschouwen.

De grote kracht van het amerikaanse kapitalisme is ook zijn grote zwakte, namelijk zijn extreem hoge productiviteit. In de historische ontwikkeling van het internationale economische systeem dat we kapitalisme noemen, heeft een aantal factoren gezorgd voor enorme productiviteitsstijgingen. Bijvoorbeeld de mechanisering van het productieproces die in Engeland al in de 18e eeuw op gang kwam. In het begin van de 20e eeuw leverden amerikaanse industriëlen ook een cruciale bijdrage in de vorm van automatisering van het werk door middel van nieuwe technieken zoals de lopende band. Dit was een innovatie geïntroduceerd door Henry Ford, en die technieken zijn daarom gezamenlijk bekend geworden als ‘Fordisme’. De productiviteit van de grote amerikaanse ondernemingen steeg spectaculair.

Zo rolden al in de jaren twintig dagelijks talloze voertuigen van de lopende band van de autofabrieken van Michigan. Maar wie moest al die auto’s kopen? De meeste amerikanen hadden destijds niet genoeg in de portemonnee voor een dergelijke aankoop. Ook andere industriële producten overspoelden toen de markt en het resultaat was het ontstaan van een chronisch onevenwicht tussen het steeds groter wordende economische aanbod en de achterblijvende vraag. Zo ontstond de economische crisis die algemeen bekend staat als de Grote Depressie. Het was in wezen een crisis van overproductie. Magazijnen barstten van de onverkochte goederen, fabrieken ontsloegen arbeiders, de werkloosheid explodeerde, en zo kromp de koopkracht van het amerikaanse volk nog meer, waardoor de crisis nog erger werd.

Het kan niet ontkend worden dat de Grote Depressie in Amerika pas eindigde tijdens en dankzij de Tweede Wereldoorlog (zelfs de grootste bewonderaars van president Roosevelt geven toe dat zijn veelbesproken New Deal-beleid weinig of geen verlichting bracht). De economische vraag steeg spectaculair toen de oorlog die in Europa was begonnen en waaraan de VS vóór 1942 zelf niet actief deelnamen, de amerikaanse industrie toeliet om onbeperkte hoeveelheden oorlogsmaterieel te produceren. Tussen 1940 en 1945 zou de amerikaanse staat maar liefst 185 miljard dollar uitgeven aan dergelijk materieel. Zo steeg het aandeel van de militaire uitgaven in het BNP tussen 1939 en 1945 van een onbeduidende 1,5 procent tot ongeveer 40 procent. Daarnaast leverde de amerikaanse industrie via Lend-Lease ook gigantische hoeveelheden uitrusting aan de Britten en zelfs aan de Sovjets. (In Duitsland produceerden ondertussen de dochterondernemingen van amerikaanse bedrijven zoals Ford, GM en ITT allerlei soorten vliegtuigen en tanks en ander oorlogsspeelgoed voor de nazi’s, ook na Pearl Harbor, maar dat is een ander verhaal). Het kernprobleem van de Grote Depressie – het onevenwicht tussen vraag en aanbod – werd zo opgelost omdat de staat de economische vraag aanzwengelde door middel van enorme orders van militaire materieel.

Wat de gewone amerikanen betreft, bracht de orgie aan militaire uitgaven van Washington niet alleen vrijwel volledige werkgelegenheid, maar ook veel hogere lonen dan ooit tevoren. Het was tijdens de Tweede Wereldoorlog dat er een einde kwam aan de wijdverspreide ellende die gepaard ging met de Grote Depressie en dat een meerderheid van het amerikaanse volk een ongekende mate van welvaart bereikte. Verreweg de grootste begunstigden van de economische opbloei in oorlogstijd waren echter de zakenmensen en bedrijven van het land, die buitengewone winsten boekten. Tussen 1942 en 1945, schrijft de historicus Stuart D. Brandes, waren de nettowinsten van de 2.000 grootste amerikaanse bedrijven meer dan 40 procent hoger dan in de periode 1936-1939. Hij legt uit dat zo’n explosieve groei van de winsten mogelijk was omdat de staat voor miljarden dollars aan militair materieel bestelde, geen prijscontroles uitvoerde en de winsten niet of nauwelijks belastte. Deze vrijgevigheid kwam de amerikaanse zakenwereld in het algemeen ten goede, maar in het bijzonder die relatief beperkte elite van grote bedrijven die bekend staat als ‘big business‘ of ‘corporate America‘. Tijdens de oorlog kregen in totaal minder dan 60 bedrijven 75 procent van alle lucratieve militaire en andere staatscontracten naar zich toegeschoven. De grote bedrijven – Ford, IBM, enz. – ontpopten zich als de ‘oorlogszwijnen’, schrijft Brandes, die zich te buiten gingen aan de overvloedige trog van de militaire staatsuitgaven. Zo verhoogde IBM zijn jaaromzet tussen 1940 en 1945 van 46 naar 140 miljoen dollar dankzij oorlogsgerelateerde orders, en zijn winst schoot navenant omhoog.

De grote amerikaanse bedrijven maakten optimaal gebruik van hun fordistische expertise om de productie op te voeren, maar zelfs dat volstond niet om aan de oorlogsbehoeften van de amerikaanse staat te voldoen. Er was veel meer materieel nodig en om het te produceren had Amerika nieuwe fabrieken en nog efficiëntere technologie nodig. Deze nieuwe activa werden prompt uit de grond gestampt, en hierdoor steeg de totale waarde van alle productiefaciliteiten van de natie tussen 1939 en 1945 van 40 naar 66 miljard dollar. Het was echter niet de particuliere sector die al deze nieuwe investeringen deed. Vanwege de onaangename ervaringen met overproductie in de jaren dertig vonden de amerikaanse zakenlui dit te riskant. Dus deed de staat het werk door 17 miljard dollar te investeren in meer dan 2.000 defensiegerelateerde projecten. In ruil voor een nominale vergoeding mochten privébedrijven deze gloednieuwe fabrieken huren om te produceren… en om geld te verdienen door de afgewerkte producten terug te verkopen aan de staat. Bovendien, toen de oorlog voorbij was en Washington besloot zich van deze investeringen te ontdoen, kochten de grote bedrijven van het land ze over voor de helft, en in veel gevallen voor slechts een derde, van de werkelijke waarde.

Hoe financierde Amerika de oorlog en hoe betaalde Washington de hoge rekeningen van GM, ITT en de andere grote leveranciers van oorlogsuitrusting? Het antwoord is: deels door middel van belastingen – ongeveer 45 procent -, maar veel meer door leningen — ongeveer 55 procent. Hierdoor liep de staatsschuld drastisch op, namelijk van 3 miljard dollar in 1939 tot maar liefst 45 miljard dollar in 1945. In theorie had deze schuld afgebouwd of zelfs helemaal opgelost moeten worden door belasting te heffen op de enorme winsten die tijdens de oorlog door de grote amerikaanse bedrijven opgestreken werden. Maar de realiteit was anders. Zoals reeds aangegeven, heeft de amerikaanse staat nagelaten de overwinsten van het amerikaanse bedrijfsleven beduidend te belasten. Hij heeft de staatsschuld laten exploderen en betaalde zijn rekeningen en de rente op zijn leningen uit zijn algemene inkomsten, dat wil zeggen uit de inkomsten gegenereerd door directe en indirecte belastingen. Vooral vanwege de Regressive Revenue Act die in oktober 1942 werd ingevoerd, werden deze belastingen in toenemende mate betaald door arbeiders en andere amerikanen met een laag inkomen, in plaats van door de superrijken en de bedrijven waarvan deze laatsten de eigenaren, grootaandeelhouders en/of de topmanagers waren. “De last van de financiering van de oorlog”, merkt de amerikaanse historicus Sean Dennis Cashman op, “werd stevig op de schouders van de onderste lagen van de samenleving geschoven.”

Het amerikaanse publiek, in beslag genomen door de oorlog en verblind door het felle licht van volledige werkgelegenheid en hoge lonen, merkte dit echter niet op. Welvarende amerikanen daarentegen waren zich terdege bewust van de geweldige manier waarop de oorlog geld opleverde voor henzelf en voor hun bedrijven. Overigens was het ook van hen – van de zakenmensen, bankiers, verzekeraars en andere grote investeerders – dat Washington het geld leende dat nodig was om de oorlog te financieren. Corporate America profiteerde dus ook van de oorlog door het leeuwendeel van de rente gegenereerd door de aankoop van de fameuze oorlogsobligaties in eigen zak te steken. Althans in theorie zijn de rijken en machtigen van Amerika de grote voorvechters van het zogenaamde vrije ondernemerschap, en zij verzetten zich tegen elke vorm van staatsinmenging in de economie. Tijdens de oorlog hebben ze echter nooit bezwaar gemaakt tegen de manier waarop de amerikaanse staat de economie aanstuurde en financierde. Want zonder deze grootschalige dirigistische schending van de regels van het vrije ondernemerschap had hun collectieve rijkdom nooit zo kunnen toenemen gedurende die jaren.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog leerden de vermogende eigenaars en topmanagers van de grote bedrijven een heel belangrijke les: tijdens een oorlog is er geld te verdienen, heel veel geld. Met andere woorden, de zware taak om de winst te maximaliseren – de belangrijkste activiteit binnen de kapitalistische amerikaanse economie – kan veel efficiënter worden opgelost door oorlog dan door vrede. De welwillende medewerking van de staat is echter vereist. Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn de rijken en machtigen van Amerika zich hiervan scherp bewust gebleven. Dat geldt ook voor hun man in het Witte Huis vandaag (anno 2003: George W. Bush), een telg van een “gelddynastie” die in het Witte Huis werd geparachuteerd om de belangen van zijn rijke familieleden, vrienden en zakenpartners in het amerikaanse bedrijfsleven te behartigen: de belangen van geld, voorrecht en macht.

In het voorjaar van 1945 was het duidelijk dat de oorlog, bron van fabelachtige winsten, spoedig voorbij zou zijn. Wat zou er dan gebeuren? Onder de economen bedachten veel Cassandra’s scenario’s die er buitengewoon onaangenaam uitzagen voor de politieke en industriële leiders van Amerika. Tijdens de oorlog hadden de aankopen van militair materieel door Washington, en niets anders, de economische vraag hersteld en daarmee niet alleen volledige werkgelegenheid maar ook ongeziene winsten mogelijk gemaakt. Met het zwijgen van de wapens doemde het vooruitzicht van een onevenwicht tussen vraag en aanbod in Amerika weer op. De daaruit voortvloeiende crisis zou wel eens meer pijn kunnen doen dan de Grote Depressie van de ‘vuile jaren dertig’, omdat tijdens de oorlogsjaren de productiecapaciteit van de natie aanzienlijk was uitgebreid, zoals we hebben gezien. Arbeiders zouden moeten worden ontslagen precies op het moment dat miljoenen oorlogsveteranen naar huis zouden komen op zoek naar een gewone burgerjob. De resulterende werkloosheid en koopkrachtdaling zouden het vraagtekort nog verergeren. Vanuit het perspectief van de rijken en machtigen van Amerika was de komende werkloosheid geen probleem; wat er wel toe deed, was dat er een einde zou komen aan de gouden eeuw van de superwinsten. Zo’n catastrofe moest voorkomen worden, maar hoe?

Militaire staatsuitgaven waren de bron van hoge winsten. Om de rijkelijke stroom aan winsten niet te zien opdrogen, waren nieuwe vijanden en nieuwe oorlogsdreigingen dringend nodig nu Duitsland en Japan verslagen waren. Wat een geluk dat de Sovjet-Unie bestond, een land dat tijdens de oorlog een bijzonder nuttige partner was geweest. Een partner die in Stalingrad en elders voor de geallieerden de kastanjes uit het vuur had gehaald, maar ook een partner wiens communistische ideeën en praktijken het mogelijk maakten om hem gemakkelijk om te vormen tot de nieuwe boeman van de Verenigde Staten. De meeste amerikaanse historici geven nu toe dat de Sovjet-Unie, een land dat enorm had geleden tijdens de oorlog, in 1945 geen enkele bedreiging vormde voor de economisch en militair superieure VS, en dat Washington zelf de Sovjets niet als een bedreiging beschouwde. Deze historici erkennen ook dat Moskou in het naoorlogse tijdperk heel graag nauw wilde samenwerken met Washington. Inderdaad, Moskou had niets te winnen en alles te verliezen bij een conflict met supermacht Amerika, dat bruiste van vertrouwen dankzij zijn monopolie op de atoombom. Amerika – het amerikaanse bedrijfsleven, het Amerika van de superrijken – had echter dringend een nieuwe vijand nodig om de gigantische uitgaven voor ‘verdediging’ te rechtvaardigen die nodig waren om de economie van het land op volle toeren te laten draaien, ook na het einde van de oorlog. Zo konden de winstmarges op het vereiste – of liever: gewenste – hoge niveau worden gehouden of zelfs worden verhoogd. Om deze reden werd in 1945 de Koude Oorlog ontketend, niet door de Sovjets maar door het amerikaanse “militair-industriële complex” (MIC), zoals president Eisenhower die elite van rijke individuen en bedrijven zou noemen die wisten hoe ze konden profiteren van een economie die immer gericht was op oorlogvoering.”

Wat dat betreft overtrof de Koude Oorlog hun stoutste verwachtingen. Er moest steeds meer oorlogmaterieel van de lopende band rollen, omdat de bondgenoten binnen de zogenaamde ‘vrije wereld’, waartoe eigenlijk heel wat akelige dictaturen behoorden, tot de tanden toe bewapend moesten worden met amerikaanse uitrusting. Bovendien bleven de eigen amerikaanse strijdkrachten steeds bedelen om steeds grotere, betere en meer geavanceerde tanks, vliegtuigen, raketten en ja, zelfs chemische, bacteriologische en andere massavernietigingwapens. Voor deze goederen was het Pentagon altijd bereid enorme bedragen neer te tellen zonder veel moeilijke vragen te stellen. Net als tijdens de Tweede Wereldoorlog waren het ook nu weer vooral de grote bedrijven die de orders binnenrijfden. De Koude Oorlog genereerde ongeziene winsten, en die vloeiden naar de kluizen van die extreem rijke individuen die toevallig de eigenaren, topmanagers en/of grootaandeelhouders van deze bedrijven waren. (Is het een verrassing dat in de Verenigde Staten pas gepensioneerde generaals van het Pentagon routinematig baantjes als adviseurs aangeboden krijgen bij de grote bedrijven die betrokken zijn bij de militaire productie, en dat zakenlui die banden hebben met die bedrijven regelmatig worden aangesteld als hoge functionarissen van het ministerie van Defensie, minister van landsverdediging of als adviseurs van de president, enz.?)

Ook tijdens de Koude Oorlog financierde de amerikaanse staat zijn uit de pan swingende militaire uitgaven met leningen, waardoor de staatsschuld tot duizelingwekkende hoogten steeg. In 1945 bedroeg de staatsschuld “slechts” 258 miljard dollar, maar in 1990 – toen de Koude Oorlog ten einde liep – bedroeg deze maar liefst 3,2 biljoen dollar! Dit was een ontzagwekkende toename, ook als men rekening houdt met de inflatie, en het zorgde ervoor dat de amerikaanse staat de grootste schuldenaar ter wereld werd. (Overigens had de amerikaanse staatsschuld in juli 2002 6,1 biljoen dollar bereikt.) Washington had de kosten van de Koude Oorlog kunnen en moeten dekken door belasting te heffen op de enorme winsten van de bedrijven die betrokken waren bij de bewapeningsorgie, maar daar is nooit sprake van geweest. In 1945, toen de Tweede Wereldoorlog ten einde liep en de Koude Oorlog op gang kwam, betaalden bedrijven nog steeds 50 procent van alle belastingen. Maar in de loop van de Koude Oorlog kromp dit aandeel voortdurend, en vandaag bedraagt het nog maar ongeveer 1 procent. Dit was mogelijk omdat het de grote bedrijven van het land zijn die grotendeels bepalen wat de regering in Washington wel of niet mag doen, ook op het gebied van fiscaal beleid. Bovendien werd het gemakkelijker de belastingdruk voor de bedrijven te verlagen omdat deze bedrijven zich na de Tweede Wereldoorlog omvormden tot multinationals. “Overal en nergens thuis”, zoals een amerikaanse auteur schreef in verband met ITT. Daardoor vinden de bedrijven gemakkelijk manieren om te voorkomen dat ze ergens betekenisvolle belastingen moeten betalen. In de Verenigde Staten, waar ze de grootste winsten in hun zak steken, betaalde 37 procent van alle amerikaanse multinationals — en meer dan 70 procent van alle buitenlandse multinationals — in 1991 geen enkele dollar aan belastingen, terwijl de overige multinationals minder dan 1 procent van hun winst aan belastingen hebben afgedragen.

De torenhoge kosten van de Koude Oorlog werden dus niet gedragen door degenen die ervan profiteerden en die overigens ook het leeuwendeel van de uitgekeerde dividenden op de staatsobligaties in eigen zak bleven steken, maar door de amerikaanse arbeiders en de amerikaanse middenklasse. Deze amerikanen met lage en middeninkomens ontvingen geen cent van de winsten die de Koude Oorlog zo overvloedig opleverde, maar ze ontvingen wel hun deel van de enorme staatsschuld waarvoor dat conflict grotendeels verantwoordelijk was. Het zijn zij die dus echt opgezadeld werden met de kosten van de Koude Oorlog, en zij zijn het die een onevenredig groot deel van de last van de staatsschuld blijven betalen met hun belastingen. Met andere woorden, terwijl de winsten van de Koude Oorlog werden geprivatiseerd ten voordele van een extreem rijke elite, werden de kosten meedogenloos gesocialiseerd ten nadele van alle andere amerikanen. Tijdens de Koude Oorlog ontaardde de amerikaanse economie in een gigantische zwendel, in een perverse herverdeling van de rijkdom van de natie ten voordele van de rijken en ten nadele van niet alleen de armen en de arbeidersklasse maar ook van de middenklasse, die geneigd is om de mythe te onderschrijven dat het amerikaanse kapitalistische systeem hun belangen dient. Inderdaad, terwijl de rijken en machtigen van Amerika steeds grotere rijkdommen vergaarden, werd de welvaart die vele andere amerikanen tijdens de Tweede Wereldoorlog bereikt hadden, geleidelijk uitgehold en daalde de algemene levensstandaard langzaam maar gestaag. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was Amerika getuige geweest van een bescheiden herverdeling van de collectieve rijkdom van de natie ten voordele van de minder bevoorrechte leden van de samenleving. Tijdens de Koude Oorlog echter, werden de rijke amerikanen rijker terwijl de niet-rijken – en zeker niet alleen de armen – armer werden. In 1989, het jaar dat de Koude Oorlog ten einde liep, was meer dan 13 procent van alle amerikanen — ongeveer 31 miljoen individuen — arm volgens de officiële armoedecriteria (die het probleem duidelijk onderschatten). Omgekeerd bezit vandaag 1 procent van alle amerikanen niet minder dan 34 procent van de totale rijkdom van het land. In geen enkel groot ‘westers’ land is de rijkdom ongelijker verdeeld.

Het minuscule percentage superrijke amerikanen vond deze ontwikkeling buitengewoon bevredigend; ze hielden van het idee om steeds meer rijkdom te vergaren, om hun toch al enorme bezittingen nog te vergroten, ten koste van de minder bevoorrechten. Ze wilden dat zo houden of, als het enigszins mogelijk was, dit sublieme plan nog efficiënter maken. Aan alle goede dingen komt er echter een einde en in 1989/90 eindigde de voor hen zo voorspoedige Koude Oorlog. Dat vormde een serieus probleem. Gewone amerikanen, die wisten dat zij de kosten van deze oorlog hadden gedragen, verwachtten een ‘vredesdividend’; ze dachten dat het geld dat de staat aan militaire uitgaven had besteed, nu gespendeerd zou kunnen worden aan voordelen die henzelf ten goede zouden komen, bijvoorbeeld in de vorm van een nationale ziekteverzekering en andere sociale voordelen die amerikanen, in tegenstelling tot de meeste europeanen, nooit hebben genoten. In 1992 zou Bill Clinton de presidentsverkiezingen daadwerkelijk winnen door een nationaal gezondheidsplan te beloven, wat natuurlijk nooit gerealiseerd is. Van een “vredesdividend” was er dus zeker geen sprake voor de rijke elite van het land, omdat het aanbieden van sociale diensten door de overheid geen winst oplevert voor ondernemers en bedrijven, en al zeker niet de torenhoge winsten die door militaire staatsuitgaven worden gegenereerd. Er moest dus iets gebeuren, en snel, om de dreigende implosie van de militaire staatsuitgaven te voorkomen.

Amerika, of beter gezegd het amerikaanse bedrijfsleven, was zijn nuttige Sovjetvijand kwijt en moest dringend nieuwe vijanden en nieuwe bedreigingen uitvinden om een blijvend hoog niveau van militaire uitgaven te rechtvaardigen. In die context verscheen Saddam Hoessein in 1990 als een soort deus ex machina op het toneel. Deze derderangs dictator werd voorheen door de amerikanen gezien en behandeld als een goede vriend, en hij was zelfs tot de tanden toe bewapend om een smerige oorlog tegen Iran te kunnen voeren. het waren de VS – en bondgenoten zoals Duitsland – die hem aanvankelijk zijn beruchte massavernietigingswapens leverden. Washington had echter dringend een nieuwe vijand nodig en bestempelde hem plotseling als een vreselijk gevaarlijke ‘nieuwe Hitler’, tegen wie dringend moest worden opgetreden, ook al was het duidelijk dat een onderhandelde oplossing voor de bezetting van Koeweit door Irak niet uitgesloten was. George Bush Senior was de talentscout van dienst die met deze nieuwe, welgekomen, aartsvijand van Amerika op de proppen kwam. Daarop ontketende hij de Golfoorlog waarin Bagdad werd overspoeld met bommen en Saddams ongelukkige rekruten ongenadig werden afgeslacht in de woestijn. De weg naar de Iraakse hoofdstad lag wijd open, maar van een triomfantelijke intocht van de mariniers in Bagdad was plotseling geen sprake meer. Saddam Hoessein bleef aan de macht zodat de dreiging die hij verondersteld werd te vormen ten gepaste tijde opnieuw zou kunnen worden ingeroepen om Amerika’s honger naar wapens te rechtvaardigen. De plotselinge ineenstorting van de Sovjet-Unie had immers aangetoond hoe vervelend het kan zijn als je een nuttige vijand verliest.

En zo zou Mars de patroonheilige van de amerikaanse economie kunnen blijven, of beter gezegd: de peetvader van de bedrijfsmaffia die deze door oorlog aangedreven economie manipuleert en er enorme winsten uit puurt zonder er de kosten van te dragen. Het verachtelijke idee van een vredesdividend zou zo zonder pardon kunnen worden begraven en militaire uitgaven zouden de drijfveer van de economie en de bron van voldoende hoge winsten kunnen blijven. Die uitgaven zijn in de jaren negentig meedogenloos gestegen. In 1996 bedroegen ze bv maar liefst 265 miljard dollar, maar wanneer men de verdoken en/of indirecte militaire uitgaven er bijtelt, zoals de betaalde rente op leningen die werden aangegaan om oorlogen uit het verleden te financieren, bedroeg het totaal in 1996 ongeveer 494 miljard dollar. Dit komt neer op een uitgave van 1,3 miljard dollar per dag! Met slechts alleen Saddam, die al een behoorlijke pandoering had gekregen, als boeman, vond Washington het opportuun om ook elders naar nieuwe vijanden en bedreigingen te zoeken. Somalië zag er tijdelijk veelbelovend uit. Na verloop van tijd werd op het Balkanschiereiland een andere ‘nieuwe Hitler’ geïdentificeerd in de persoon van de Servische leider Milosevic. Gedurende een groot deel van de jaren negentig vormden de conflicten in het voormalige Joegoslavië dan ook de nodige voorwendsels voor militaire interventies, grootschalige bombardementen en de aanschaf van meer en nieuwere wapens.

Zo kon de ‘oorlogseconomie’ ook na de Golfoorlog op volle toeren blijven draaien. Hoewel, door de nu en dan de kop opstekende publieke tegenstand en de terugkerende vraag om een vredesdividend, is het niet eenvoudig om dit systeem draaiende te houden. (De media vormen geen probleem, aangezien kranten, tijdschriften, tv-zenders enz. eigendom zijn van grote bedrijven of van hen afhankelijk zijn voor hun advertentie-inkomsten.) Zoals eerder vermeld, moet de staat meewerken en dus moet je in Washington je mannetjes en vrouwtjes hebben op wie je kan rekenen, bij voorkeur individuen uit de eigen bedrijfsrangen, individuen die zich volledig inzetten om het instrument van de militaire uitgaven te gebruiken om de hoge winsten te genereren die nodig zijn om de allerrijksten van Amerika nog rijker te maken. Wat dat betreft had Bill Clinton niet aan de verwachtingen voldaan. Het amerikaanse bedrijfsleven zou hem zijn erfzonde nooit kunnen vergeven, namelijk dat hij erin was geslaagd zichzelf verkozen te krijgen door het amerikaanse volk een ‘vredesdividend’ in de vorm van een ziekteverzekering te beloven. Daarom werd het in 2000 geregeld dat niet de Clinton-kloon Al Gore het Witte Huis betrok, maar een team van militaristische hardliners, vrijwel zonder uitzondering vertegenwoordigers van het grootkapitaal en het amerikaanse bedrijfsleven zoals Cheney, Rumsfeld en Rice, en natuurlijk George W. Bush zelf, zoon van de man die met zijn Golfoorlog had laten zien hoe de dingen aangepakt moeten worden. Ook het Pentagon was in het kabinet-Bush direct vertegenwoordigd in de persoon van de zogenaamd vredelievende Powell, in werkelijkheid alweer een andere engel des doods. Rambo nam zijn intrek in het Witte Huis en het duurde niet lang voordat de resultaten zichtbaar werden.

Nadat Bush Junior naar het presidentschap was gekatapulteerd, zag het er enige tijd naar uit dat hij China zou uitroepen tot de nieuwe amerikaanse aartsvijand. Een conflict met die reus leek echter enigszins te riskant. Bovendien verdienen maar al te veel grote bedrijven goed geld door handel te drijven met de Volksrepubliek. Een andere dreiging, liefst minder gevaarlijk en geloofwaardiger, was nodig om de militaire uitgaven op een voldoende hoog niveau te houden. Voor dit doel hadden Bush, Rumsfeld en consoorten niets beter kunnen wensen dan de gebeurtenissen van 11 september 2001. Het is zeer waarschijnlijk dat ze op de hoogte waren van de voorbereidingen voor deze monsterlijke aanslagen, maar dat ze niets deden om ze te voorkomen omdat ze wisten dat ze er hun voordeel mee zouden kunnen doen. In ieder geval hebben ze deze kans ten volle benut om Amerika meer dan ooit tevoren te militariseren, bommen te gooien op mensen die niets met 11 september te maken hadden, om naar hartelust oorlog te voeren, en dus voor de bedrijven die zaken doen met het Pentagon om ongekende verkoopcijfers neer te zetten. Bush verklaarde niet de oorlog aan een land maar aan het terrorisme, een abstract begrip waartegen men eigenlijk geen oorlog kan voeren en waarop nooit een definitieve overwinning kan worden behaald. In de praktijk betekende de slogan “oorlog tegen terrorisme” echter dat Washington zich nu het recht voorbehoudt om wereldwijd en permanent oorlog te voeren tegen iedereen die door het Witte Huis in het vervolg als terrorist wordt aangemerkt.

En zo was het probleem van het einde van de Koude Oorlog definitief opgelost, aangezien er voortaan een rechtvaardiging was voor steeds stijgende militaire uitgaven. De statistieken spreken voor zich. Het totaal van 265 miljard dollar aan militaire uitgaven in 1996 was al astronomisch, maar dankzij Bush Junior mocht het Pentagon in 2002 350 miljard uitgeven en voor 2003 heeft de president al ongeveer 390 miljard toegezegd. Het is nu echter zo goed als zeker dat de kaap van 400 miljard dollar dit jaar gerond wordt. (Om deze orgie aan militaire uitgaven te financieren, moet ergens anders geld worden bespaard, bijvoorbeeld door gratis schoolmaaltijden voor arme kinderen te annuleren; alle kleine beetjes helpen.) Geen wonder dat George W. stralend van geluk en trots rondloopt, want hij – in wezen een verwend jochie van rijke afkomst met zeer beperkt talent en intellect – heeft de stoutste verwachtingen overtroffen, niet alleen van zijn rijke familie en vrienden, maar ook van het amerikaanse bedrijfsleven als geheel, waaraan hij zijn baan te danken heeft.

11 September gaf Bush carte blanche om oorlog te voeren waar en tegen wie hij maar wilde, en zoals dit essay duidelijk heeft gemaakt, maakt het niet zo veel uit wie toevallig als vijand van de dag wordt uitverkoren. Vorig jaar wierp Bush bommen op Afghanistan, vermoedelijk omdat de leiders van dat land Bin Laden onderdak boden, maar onlangs raakte dit land uit de mode en was het opnieuw Saddam Hoessein die Amerika zou hebben bedreigd. We kunnen hier niet in detail ingaan op de specifieke redenen waarom het Amerika van Bush absoluut oorlog wilde met het Irak van Saddam Hoessein en niet met het aantoonbaar veel gevaarlijkere regime van Noord-Korea. Een belangrijke reden om deze specifieke oorlog te voeren was dat de grote oliereserves van Irak begeerd worden door de amerikaanse olieconcerns met wie de Bushes zelf – en Bushites zoals Cheney en Rice, naar wie toevallig een olietanker is vernoemd – zo nauw zijn verbonden. De oorlog in Irak is ook nuttig als les voor andere derdewereldlanden die niet naar het pijpen van Washington dansen, en als instrument om de binnenlandse oppositie te verlammen en het extreemrechtse programma van een niet-verkozen president door de strot van het amerikaanse publiek te rammen.

Het Amerika van rijkdom en privileges is verslaafd aan oorlog. Zonder regelmatige en steeds sterkere doses oorlog kan het niet meer goed functioneren. Dat wil zeggen: de gewenste winsten opleveren. Op dit moment wordt deze verslaving bevredigd door middel van een conflict tegen Irak, dat toevallig ook de oliebaronnen na aan het hart ligt. Gelooft iemand echter dat de oorlogszucht zal stoppen zodra de scalp van Saddam uitgestald zal zijn naast de tulbanden van de Taliban in de trofeeënkast van George W. Bush? De president heeft al duidelijk laten verstaan wie binnenkort aan de beurt zal zijn. Namelijk de landen van de “as van het kwaad”: Iran, Syrië, Libië, Somalië, Noord-Korea en natuurlijk die oude doorn in het oog van Amerika: Cuba. Welkom in de 21e eeuw, welkom in het schitterende nieuwe tijdperk van permanente oorlog van George W. Bush!

Tenslotte nog dit:
Sommige experten beweren dat oorlogen eigenlijk slecht zijn voor de amerikaanse economie. Dit is deels juist, maar ook deels fout. Het hangt allemaal af van over welke of over wiens economie men het heeft. Voor de economie van de gemiddelde Amerikaan is de oorlog in Irak beslist een catastrofe, omdat zij de enorme rekeningen zullen betalen. Met hun geld, maar ook met hun bloed, want het zijn ook de gewone – en bij voorkeur zwarte en/of Spaanse – amerikanen die het kanonnenvoer leveren. Het zijn zij die worden blootgesteld aan “eigen vuur” en aan het kankerverwekkende verarmd uranium en andere risico’s verbonden aan het hanteren van enkele van de meer exotische wapens in het arsenaal van het Pentagon, zoals al het geval was tijdens de Golfoorlog. De zonen van de rijken en de bevoorrechten blijven veilig thuis. Is dit niet wat de jonge George W. Bush deed ten tijde van de Vietnamoorlog? Voor het militair-industriële complex, voor de economie van de Bushes, de Cheneys, de Rices, Rumsfelds enz., voor de economie van de olieconcerns en de wapenfabrikanten, voor de economie van de rijke amerikanen die de aandelen van deze trusts en bedrijven bezitten, is deze oorlog – zoals oorlogen in het algemeen – niets minder dan fantastisch. Omdat ze de winsten die oorlogen genereren net zo overvloedig zullen incasseren als de dood en vernietiging die anderen zullen overkomen. Hun economie bloeit dankzij oorlog, hun ‘oorlogseconomie’ kan niet functioneren zonder oorlog. Daarom moet Bush doorgaan met het vinden van nieuwe vijanden voor Amerika, nieuwe bedreigingen blijven uit de duim zuigen, oorlog blijven voeren. Als er ooit vrede in de wereld zou uitbreken, zou dat niets minder dan een ramp zijn voor de economie van het Amerika van Bush.


Addendum:

Hier de analyse van Julian Assange omtrent oorlog:

“The goal is not to completely subjugate Afghanistan. The goal is to wash money out of the tax bases of the US and EU through Afghanistan and back into the hands of the transnational security elite. The goal is to have an endless war…”

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!