0.
Kunst en politiek, het is een eeuwig thema, zoals mannen en vrouwen, of Vlamingen en Nederlanders. Maar, zoals over mannen en vrouwen , is het een heidens karwei om voorbij het gezwets te geraken (bij de kwestie van Hollanders en Vlamingen is dat gelukkig onmogelijk).
Over de kwestie van de verhouding tussen kunst en politiek, zijn zelfs de beste filosofen stotteraars. De vraagstelling is te algemeen, te abstract: welke kunst? Welke politiek? Elke kunstvorm heeft een andere verhouding met het politieke. Dat is een vanzelfsprekendheid, maar dat zijn we de volgende zin met het woord kunst erin alweer vergeten.
Dus het misverstand is al begonnen voor het gesprek goed en wel opgang is. De beeldende kunst heeft een andere verhouding met het politieke dan de literatuur, en het theater een heel andere dan de muziek. Het theater is altijd een spiegel van de maatschappij geweest.
De discursieve kunsten zijn veel politieker dan de beeldende kunsten, de dans of de muziek, van nature. Om van fotografie en film nog maar te zwijgen. Kunst is de al te abstracte verzamelnaam voor praktijken die zich afspelen in heterotopieën, in culturele instellingen.
1.
Ik stel voor dat we de term kunst even in de koelkast stoppen en spreken over culturele praktijken in heterotopische contexten, of, zoals je wil, heterotopische praktijken in culturele instellingen. De heterotopie kan ik hier (nogmaals) kort definiëren als de plek van het andere, de plaats, de sfeer van spel en ritueel, het culturele, het cultische, tegenover de politiek, als sfeer van de actie, het handelen, en de economie, als sfeer van werk en labeur (in een combinatie van Arendt en Foucault waar ik lang en breed heb over geschreven, ik geraak er niet vanaf, ik noem het dan ook stiekem een sticky concept, een kleverig concept).
Dan wordt de discussie een stuk minder wazig (en misschien ook minder hitsig, want ik krijg altijd ruzie als ik zeg dat artistiek activisme een act is en geen actie). Laten we eerder dan abstract te redeneren, kijken naar concrete contexten, dus bijvoorbeeld ons hier voorlopig beperken tot de beeldende kunst, of juister nog: tot de museale context, tot dat wat in een museum wordt getoond, want dat kan ook architectuur zijn, of een performance, alles loopt dooreen, wat nog een reden is om van culturele praktijken te spreken.
Heterotopische praktijken hebben een heel indirecte band met het politieke, omdat ze in een afgeschermde, rituele, cultische, culturele context spelen. Vanuit de beschutte werkplaats van de heterotopie kan alles en nog wat over de wereld, en dus ook over politiek getoond en gezegd worden.
Dat vrijblijvende, unverbindliche maar prestigieuze maakt dat het kunstige politiek kan gebruikt worden voor prestige en soft power. Voor het kapitalisme is beeldende kunst absolute koopwaar: door zijn uniciteit kan, geheel volgens Marx waardeleer, een kunstwerk niets of oneindig veel waard zijn, dus het object van marktspeculatie bij uitstek.
Geheel los van elke betekenis, zelfs repressieve tolerantie heeft het kapitalisme niet nodig, kapitalisme neutraliseert kunstwerken moeiteloos, en wel juist als absolute koopwaar. Aan de andere kant van het politieke spectrum worden de heterotopische praktijken van de kunsten echter als staatsgevaarlijk beschouwd. De heterotopische vrijplaats is een doorn in het oog van populisten, autocraten en dictators maar ook van nationalisten en identitairen.
Het is alom bekend van autoritaire, autocratische of totalitaire regimes, dat ze de kunst, het heterotopische, het vrije denken, ook het academische, het zwijgen willen opleggen. Het heterotopische, het andere is altijd gevaarlijk in se voor totalitaire politiek.
Ook nationalistische partijen willen dat kunst de nationale identiteit uitdrukt, in Vlaanderen is er een heuse cultuuroorlog aan de gang, die de nationalisten aan het winnen zijn, erg genoeg. Kunst staat vanuit zijn heterotopische, institutionele natuur van spel en luxe, ook wel aan de kant van het officiële.
En daarom hebben cultuurproducten vaak boter op het hoofd. ‘Elk monument van cultuur is tegelijk document van barbarij’ zei Walter Benjamin, in deze tijden van dekolonisering uiterst actueel. En ja cultuur is een glijmiddel voor cultuurtoerisme en city-trips.
Niks aan te doen. In een kapitalistisch systeem is kunst een deel van city marketing. Van national branding. Daar komen kapitalisme en nationalisme overigens uitstekend in overeen. Het pijnlijke lokale schoolvoorbeeld daarvan is hoe de Vlaamse Captain of Industry Fernand Huts, voor zijn collectie het meest iconische gebouw van Antwerpen na de kathedraal kreeg, de Boerentoren.
Hier zie je hoe kunst als absolute koopwaar tegelijk een ideologische agenda kan dienen.
Door over heterotopische praktijken te spreken kan je hun verhouding tot de politiek precieser, minder abstract bepalen. Daarmee, denk ik, zijn de meeste discussies over kunst en politiek, opgelost of minstens: ze worden oplosbaar, want gesitueerd.
2.
Uiteraard heb ik als geëngageerde, zelfs bij momenten activistische publieke intellectueel grote sympathie voor politieke kunst, zoals de fotografie van Carl De Keyzer, het documentair theater van Milo Rau, de wereldcongressen van Jonas Staal, of de poging van Sandi Hilal & Alessandro Petti van Decolonizing Architecture om vanuit het museum, via tentoonstellingen, het vluchtelingenkamp Deheisheh in Palestina, te laten uitroepen tot UNESCO Werelderfgoed (was een heel fraaie tentoonstelling in Van Abbe Museum in Eindhoven).
Consequentst zijn misschien John Jordan en Isa Fremaux van de Laboratory for Insurrectional Imagination, die de kunstwereld opgaven om zich bij de ‘zadisten’ te voegen in Notre-Dame des Landes.
Ze begonnen met performance met nep-olie om Tate ertoe te bewegen zich niet langer te laten sponsoren door Shell, of het ‘clowns army’ dat ze uitvonden als actiemiddel voor de andersglobaliseringsmanifestaties, en zo zijn ze ertoe gekomen om hun creativiteit helemaal ten dienste te stellen van anarcho-eco-activisme. Wel overleven ze voor een deel door workshops te geven in kunstscholen en dergelijke. Dus ze blijven toch ergens deel van het systeem. Daar kan je ook moeilijk buiten.
3.
En toch verdedig ik met hand en tand het recht op spelen, op de beroemde en beruchte ‘autonomie van de kunst’. Ik denk aan het werk van Patrick Van Caekenbergh of William Kentridge, die weliswaar maatschappelijke inhouden in hun werk steken, maar toch vooral een ode zijn aan het spel van de verbeelding.
Een oerscène in deze kwestie voor mij is de briefwisseling tussen Benjamin en Adorno over Beckett en Brecht. De tendens, het tendentieuze van Brecht, wijst Adorno af, en stelt dat Becketts werk veel beter de toestand van de wereld en van de kunst in die wereld uitdrukt in zijn eindspelen. Niet door er een politieke boodschap in te steken, maar door de radicaliteit van vorm en inhoud. Ik heb neiging om Adorno gelijk te geven.
4.
Kan kunst de wereld redden? Dat blijft uiteindelijk de vraag als het gaat over de politieke relevantie van kunst. Het is wat ik zou durven noemen ‘de transformatieve pretentie’, die bepalend is voor het activistische karakter van kunst. En daar geloof ik niet in. Kunst verandert de wereld niet.
Het is jammer maar het is zo. Dat is haar functie ook niet, haar functie is ons leven te verrijken met, vaak afgrondelijke, schoonheid en betekenis. De transformatieve pretentie blijft een luchtkasteel, die kunst wil instrumentaliseren voor het goede doel, maar kunst is doel op zich.
5.
Wat iemand smalend NGO-kunst noemde, tiert welig, culturele praktijken als socio-artistiek werk. Of het grote kunst is, kan men betwijfelen, maar het staat buiten kijf dat artistieke strategieën, het heterotopische, een manier is om de andere, het andere een plaats te geven.
Ik denk aan Cimemaximiliaan of The Living Room van Decolonizing Architecture and Research (DAAR), ook te zien in van Abbe een paar jaar terug. Van de vluchtelingen als passieve slachtoffers, mensen maken die gastvrijheid actief beoefenen, doet wonderen. Maar dit soort artistiek activisme kan ook ingezet wordt worden voor soft power, gentrificatie en neoliberale social engineering.
6.
Ten slotte is er de uitdaging van het Antropoceen: een kunst, een kunstenaar die zich niet op de een of andere manier verhoudt tot de ecologische catastrofe is niet van deze tijd. De klimaatverandering, via de grote versnelling tot de zesde massale uitsterving, de mogelijkheid van de ineenstorting, ja zelfs van alle hogere levensvormen op aarde, is een existentiële uitdaging die geen kunstenaar zo maar naast zich neer kan leggen.
Op een dode planeet is er geen economie, volgens een van de slogans van de klimaatspijbelaars, maar ook geen kunst. Dus het einde van de wereld, het uitsterven van de soorten, inclusief de mogelijkheid van het uitsterven van de mens, is een van de vele onmogelijke taken van de hedendaagse artistieke praktijken.
Richard Powers gaat er in twee van zijn recente romans, The Overstory (Nederlandse vertaling Tot in de hemel) en Bewilderment, onverschrokken en met veel panache mee aan de slag. In een roman lukt dat misschien gemakkelijker dan in beeldende kunsten, of het zou een video- installatie moeten zijn.
Nu, er zijn kunstenaars overal ter wereld, die met die ecologische en vaak ook koloniale problematiek aan de slag gaan. Tegelijk zou een kunstlandschap waar het alleen maar daar over gaat, verschralen.
7.
Conclusie: vloeibare Kunsten voor de vloeibare moderniteit. Het meervoud van een grote diversiteit. Laat duizend cultuurpraktijken bloeien. Heterotopieën brengen allerlei vormen van cultuurproductie, genres lopen dooreen, en alle vormen zijn welkom.
Casuïstiek, geval per geval bekijken en geen algemeenheden meer over ‘De Kunst’. En dus ook geen algemeenheden meer over kunst en politiek. Zowel tegen de neoliberalisering van cultuurinstellingen als tegenover de ideologische agenda’s van nationalisten, populisten en autocraten, blijft de verdediging van de relatieve autonomie, de alteriteit, de vrijhavens van de heterotopische cultuurinstellingen, zoals het museum en het theater (en de kunstscholen), een hoogst belangrijke, wellicht oneindige opgave.