De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

In Irak kweekt men een nieuwe voedingsbodem voor IS (volledige versie)

In Irak kweekt men een nieuwe voedingsbodem voor IS (volledige versie)

Terwijl miljoenen mensen uit de soennitische gemeenschap wegkwijnen in detentiekampen, is de situatie rijp voor extremistische groeperingen om de gerechtvaardigde woede van Iraakse soennieten uit te buiten, naar het voorbeeld van ISIS in 2014. Uitleg door Irak-expert Dirk Adriaenssens.

maandag 31 oktober 2022 13:23
Spread the love

 

Een half decennium nadat IS-terroristen (Daesh) in Irak werden verslagen door een internationale door de VS geleide coalitie, zijn er weinig inspanningen gedaan om de fundamentele problemen op te lossen die hebben geleid tot de opkomst van de terreurgroep.

In plaats van heropbouw en rehabilitatie te beschouwen als nationale prioriteit en inspanningen te leveren om delen van Irak die ooit kreunden onder het bewind van IS te re-integreren, heeft de door sjiieten[1] gedomineerde Iraakse regering ervoor gekozen om een sektarisch beleid te voeren en miljoenen soennitische Arabieren uit het openbare leven te bannen.

Dat doen ze door te weigeren om hen identiteitspapieren te bezorgen en hen alzo de toegang te ontzeggen tot wat er nog rest aan overheidsdiensten.

Daesh’ snelle opmars en verovering van een derde van het Iraakse grondgebied in 2014 was een waarschuwing aan het adres van Bagdad voor het sektarische beleid van de Iraakse regering. En als de huidige situatie niet snel wordt verholpen, kan dit het begin zijn van alweer een nieuw gewelddadig hoofdstuk in de aanhoudende tragedie van Irak.

Miljoenen geweigerde identiteitsdocumenten

Hoewel de Iraakse regering aanzienlijke inspanningen heeft geleverd door internationale donoren het hof te maken om het naoorlogse Mosul een succesverhaal te laten lijken, is de realiteit heel anders – vooral voor andere, overwegend soennitische Arabische gebieden.

Bagdad heeft ervoor gezorgd dat de pers gemakkelijk toegang krijgt tot bepaalde gebieden, zoals Hatra en de historische bezienswaardigheden van Mosoel. De autoriteiten proberen het gebied af te schilderen als gepacificeerd en open for business en toeristen worden aangemoedigd om de stad  te bezoeken.

Als de huidige situatie niet snel wordt verholpen, kan dit het begin zijn van alweer een nieuw gewelddadig hoofdstuk in de aanhoudende tragedie van Irak.

Hoewel het stimuleren van toerisme naar deze gebieden ongetwijfeld positief en lovenswaardig is, zijn de investeringen van Irak beperkt tot deze spraakmakende plaatsen die alle media-aandacht krijgen. Andere hoofdzakelijk soennitische steden zoals Ramadi en Falluja worden grotendeels genegeerd, ook al behoren ze tot de meest verwoeste plaatsen op de planeet.

Toenemend toerisme verbleekt ook in vergelijking met de benarde situatie van miljoenen Irakezen – voornamelijk soennitische Arabieren – die ofwel werden ontheemd tijdens de gevechten in 2013-2017 of werden opgesloten in gevangenkampen als zogenaamde “Daesh-families”.

Hoewel Bagdad aankondigde dat het de kampen voor intern ontheemden (IDP) in 2019 zouden sluiten, bleven ze informeel open en hielden ze een duizelingwekkende 1,2 miljoen behoeftige Irakezen gevangen die niet konden terugkeren naar hun verwoeste huizen, vernietigd door het wapentuig van de Iraakse veiligheidstroepen tegen Daesh.

In andere gevallen, zoals in Jurf al Sakhr, werden de soennieten uit hun steden verdreven en herbevolkt met sjiitische families, waardoor bezorgdheid ontstond over de systematische etnische zuivering van een bepaalde bevolkingsgroep.

Uit een recent rapport: ‘Life in the Margins’, gepubliceerd door zeven NGO’s, waaronder de Danish Refugee Council (DRC), de Norwegian Refugee Council (NRC), en het International Rescue Committee (IRC), blijkt dat veel van deze miljoenen Irakezen nog steeds moeten overleven in schrijnende omstandigheden, omdat hun het recht op essentiële identificatiedocumenten wordt ontzegd.

Indien mensen geen cruciale identiteitsbewijzen hebben, lopen ze het risico om uitgesloten te worden van belangrijke openbare diensten, waaronder toegang tot gezondheidszorg en onderwijs.

Een gebrek aan essentiële identiteitspapieren betekent ook dat, ondanks beweringen over democratie, de Iraakse autoriteiten in feite een miljoen potentiële kiezers hebben weggemoffeld die zij als ongewenst beschouwen, wat het bewijs nog versterkt dat de centrale regering, gedomineerd door sjiitische wetgevers, een sektarisch beleid voert.

Verstikkende controle over de Soennitische bevolking

In recente rapporten die verder aantonen hoe verwoestend deze gettovorming is geweest, hebben de Iraakse veiligheidstroepen onlangs duizenden kinderen gearresteerd, waarbij sommigen zelfs werden gedwongen om onder dwang en marteling hun vermeend lidmaatschap van Daesh te bekennen.

Het excuus is dat deze kinderen een veiligheidsrisico vormen. In feite heeft dit de Iraakse regering echter in staat gesteld de controle over de soennitische Arabische bevolking van Irak te verscherpen.

Na de ineenstorting van het IS kalifaat sprak UNAMI, de missie van de Verenigde Naties voor Irak, afkeurend over de processen tegen terreurverdachten die werden ontsierd door schendingen van de normen voor een eerlijk proces. Daaronder marteling, ineffectieve juridische vertegenwoordiging, beperkte mogelijkheid om bewijs van vervolging aan te vechten. Er wordt ook weinig tijd of faciliteiten geboden om een eerlijke verdediging voor te bereiden tegen aanklachten waarop de doodstraf staat.

Al deze factoren hebben een negatieve impact op de soennitische bevolking. Dit samen met miljoenen soennitische Arabieren die blijven wegkwijnen in zowel formele als informele kampen voor ontheemden, waar seksueel geweld door veiligheidsagenten tegen kwetsbare vrouwen wijdverbreid is, wordt Irak geconfronteerd met een nieuwe dreiging.

Gezien de barre omstandigheden kunnen deze kampen broeinesten worden van rekrutering voor militante groepen die gerechtvaardigde woede over het sektarische Iraakse systeem in een nieuwe dodelijk conflict willen veranderen.

Gezien de barre omstandigheden kunnen deze kampen broeinesten worden van rekrutering voor militante groepen.

Er bestaat een grote kans dat dit zal gebeuren, aangezien de situatie van de soennieten vóór 2014 niet rooskleurig was en Daesh erin geslaagd is hiervan misbruik te maken. In 2022 zijn de soennieten er nog veel slechter aan toe dan in 2014, en er zijn veel groepen die hun wanhoop willen uitbuiten. Als Bagdad een nieuw vernietigend conflict wil voorkomen dat met er zo snel mogelijk een einde komen aan dit sektarische beleid.

De mythe van de ‘burgeroorlog’ tussen soennieten en sjiieten

Sinds de oprichting van het moderne Irak in 1921 werden de Irakezen nooit op zuiver sektarische basis geregeerd. De eerste koning die ze kozen, Faisal I, was een soenniet van het Arabische schiereiland (Saoedi-Arabië, Jemen, Oman, Qatar, Koeweit en de Verenigde Arabische Emiraten, nvdr).

Alle partijen die daarna werden opgericht, waren samengesteld uit Arabieren, Koerden, Turkmenen, Assyriërs en andere minderheden. Dat gold ook voor de ondergrondse partijen, zoals de Iraakse Communistische Partij, de Nationale Democratische Partij, de Istiqlal-partij en de Arabische Socialistische Ba’ath-partij.

De leiders en leden van deze partijen waren soennieten, sjiieten, Koerden, christenen en zelfs joden vóór 1948. Toen de moslimbroederschap (soennitische), al-Dawa (sjiitische) en andere religieuze partijen in de jaren vijftig werden opgericht, genoten ze nooit enige steun van betekenis.

Het dominante mediadiscours beweert ten onrechte dat sektarisme en etnisch chauvinisme altijd al de basis hebben gevormd van de Iraakse samenleving. Steeds opnieuw wordt de destructieve mythe herhaald van een eeuwenoude strijd zonder oplossing, waarvoor de huidige overheersers geen verantwoordelijkheid dragen.

Vóór de invasie van 2003 beschouwden de meeste Irakezen hun identiteit als Iraaks burger als veel belangrijker dan hun religieuze of etnische affiliatie. Bovendien hebben etnische en religieuze minderheden zich duizenden jaren kunnen handhaven in Mesopotamië, het ‘tweestromenland’.

Het Iraaks nationale eenheidsgevoel dat was gegroeid uit een langdurig proces van staatsopbouw en sociale interactie, werd tijdens de bezetting van de VS tenietgedaan.

Het Iraaks nationale eenheidsgevoel werd tijdens de bezetting van de VS tenietgedaan.

Als een staat niet langer functioneert, zegt de burger het sociaal contract met die staat op. Dat is wat in Irak is gebeurd. Veel soennitische en sjiitische Irakezen beschouwen zichzelf meer als afzonderlijke entiteiten dan als een onderdeel van een samenhangende natie.

De verdere culturele vernietiging door het soennitische fundamentalisme van IS na 2014 dreigde de nog overblijvende restanten van de Iraakse nationale identiteit volledig weg te vagen en de minderheden verder uit te roeien.

Sinds de onafhankelijkheid van Irak in 1920 en tot 2003 heeft Irak nooit ernstige gewelddadige sektarische conflicten gekend, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Libanon. In geen enkele volkstelling werd gevraagd naar de religieuze achtergrond. Van de verschillende premiers die aantraden tussen 1920 en 2003, waren er acht sjiieten en vier Koerden. Van de 18 militaire stafchefs waren er acht Koerden.

Wat de Ba’ath-partij betreft, was de meerderheid van de leden sjiiet. Van de 55 mensen op de lijst van gezochte personen (deck of cards), door de bezettingsmacht gepubliceerd in 2003, waren er 31 sjiieten. De etnische zuiveringen, geïntroduceerd door de bezettingsmacht, waren dus nieuw voor Irak.

Uit het boek ‘Iraq: A Country Study’, U.S. Government Publishing Office for the Library of Congress, 1988:

“Hoewel sjiieten ondervertegenwoordigd waren in de regering tijdens de periode van de monarchie, hebben ze aanzienlijke vooruitgang geboekt in het onderwijs, het bedrijfsleven, en op juridisch gebied. Hun vooruitgang op andere terreinen, zoals in de oppositiepartijen, was zo groot dat in de jaren 1952 tot 1963, voordat de Ba’ath-partij aan de macht kwam, sjiieten de meerderheid van de partijleiding vormden.”

Waarnemers beweren dat in de late jaren 1980 sjiieten vertegenwoordigd waren op alle niveaus van de partij, ongeveer in verhouding tot de overheidsschattingen van hun aantal in de totale bevolking.

Bijvoorbeeld, van de acht Iraakse leiders, die in het begin van 1988 met Saddam Hussein in de Revolutionaire Commando Raad zaten – het hoogste politieke orgaan in Irak – waren er drie Arabische sjiieten (van wie één had gefungeerd als minister van Binnenlandse Zaken), waren er drie Arabische soennieten, één was een Arabische christen, en één was een Koerd.

In de Regionale Commandoraad – het beslissingsorgaan van de Ba’athpartij – overheersten de sjiieten. Tijdens de oorlog met Iran werden een aantal zeer competente sjiitische officieren gepromoveerd tot korpscommandanten. De generaal die de eerste Iraanse invasies van Irak in 1982 afweerde, was een sjiiet.”

Een artikel getiteld ‘Islam’s Sunni-Shia Divide, Explained’, gepubliceerd op 31 juli 2019 door History, vermeldt:

“Hoewel de twee belangrijkste sekten binnen de islam, soennieten en sjiieten, het eens zijn over de meeste fundamentele overtuigingen en praktijken van de islam, is er een bittere kloof tussen de twee die zo’n 14 eeuwen teruggaat. De kloof ontstond met een geschil over wie de profeet Mohammed zou moeten opvolgen als leider van het islamitische geloof dat hij introduceerde.

Ondanks hun verschillen hebben soennieten en sjiieten het grootste deel van de geschiedenis naast elkaar in relatieve vrede geleefd. Maar vanaf het einde van de 20e eeuw verdiept het schisma zich en explodeerde het in veel delen van het Midden-Oosten tot geweld, terwijl extreme merken van de soennitische en sjiitische islam strijden om zowel religieuze als politieke suprematie.”

De invoering van religieus en etnisch sektarisme door de bezettingsmacht

Sjiitische partijen en personen, die tot dan toe in Iran en elders woonden, keerden zegevierend terug naar Irak in 2003 samen met de VS-troepen. Sommigen van hen waren bewapend, getraind en uitgerust door het Iraanse regime. Bovendien kregen de sjiieten en de Koerdische partijen een voorkeursbehandeling van de Amerikaanse bezetter, omdat ze beweerden dat ze werden gediscrimineerd door de door soennieten gedomineerde Ba’ath-partij.

De nieuwe Iraakse regeringsraad in 2003 (IGC), gecreëerd door de eerste VS proconsul van Irak, Paul Bremer, werd gevormd op basis van sektarische quota. Degenen die werden aangesteld, werden gekozen op basis van hun sekte, religie of nationaliteit, niet op basis van hun kennis of verdienste.

Zelfs de secretaris-generaal van de Iraakse Communistische Partij werd geïdentificeerd als een sjiiet in plaats van als leider van de CP. De Ba’ath-partij werd verboden en haar leden werden opgejaagd en vervolgd, ondanks het feit dat de overgrote meerderheid van haar leden sjiieten waren.

Het was de eerste keer in de geschiedenis van Irak dat er afspraken werden gemaakt op sektarische en etnische basis. Behalve de leiders van de Koerdische partijen woonden vóór 2003 slechts vijf leden van de IGC in Irak. Vijfenzestig procent van de IGC leden had een dubbele nationaliteit. In de meeste gevallen werd geen rekening gehouden met verdiensten en kwalificaties.

Het was de eerste keer in de geschiedenis van Irak dat er afspraken werden gemaakt op sektarische en etnische basis.

Onder direct toezicht van de VS werden de beruchte  ‘de-Baathificatie’ -wetten uitgevaardigd onmiddellijk na de invasie van 2003. Hoewel deze wetten ogenschijnlijk probeerden leden van het voormalige Baath-regime onder leiding van dictator Saddam Hoessein uit te roeien, werden ze gebruikt om grote delen van de Iraakse bevolking, die vijandig stond tegenover het VS interventionisme en de nieuw elite, buiten de politiek te houden.

Zo werden bijvoorbeeld soennitische leraren, die ervan werden beschuldigd Baathisten te zijn, ontslagen waarna hun job naar ongekwalificeerde sjiitische kandidaten ging. Op dezelfde manier werden soennieten uit de bureaucratie en staatsinstellingen verstoten.

Dit werd niet alleen gemotiveerd door sektarische redenen, maar ook door veiligheidsoverwegingen, omdat soennieten werden beschouwd als minder loyaal aan de nieuwe Iraakse staat dan de nieuwe sjiitische meesters, van wie velen de door de VS geleide invasie steunden.

Dit leidde niet alleen tot de uitsluiting van ‘ontrouwe’ soennieten, met uitzondering van enkele  symbolische soennieten in parlementaire en zwakke ministeriële posities, maar het werd ook verergerd door antiterrorismewetten die bijna uitsluitend gericht waren op de soennieten.

Deze wetten werden in 2005 aangenomen onder auspiciën van voormalig premier Nouri al-Maliki – een harde sjiitische politicus die dicht bij Iran staat. Soennieten werden herhaaldelijk het doelwit van veiligheidsoperaties die op deze wetten steunden.

Soennieten protesteerden bij talloze gelegenheden tegen hun mishandeling, maar er werd weinig tegen gedaan en de wereldgemeenschap en de VN keken de andere kant uit. In plaats daarvan voerde Maliki zijn campagne tegen de soennieten op, wat leidde tot het uitbreken van geweld eind 2013 nadat de veiligheidstroepen vreedzame protestkampen bestormden, geweld dat Daesh in 2014 met de gekende gevolgen heeft uitgebuit.

Selectieve de-Ba’athificatie

“Door de constante hersenspoeling van de Amerikaanse oorlogspropaganda, is Saddam nu representatief voor alle soennitische Arabieren (never mind dat de meeste van zijn regeringsleden sjiieten waren)”, schreef de Iraakse blogger Riverbend in 2006.

De gerenommeerde Irak-commentator Reidar Visser heeft verwezen naar een “selectief de-Ba’athificatie proces”, dat heeft geholpen om de tegenstellingen aan te scherpen tussen soennieten en sjiieten en de afbraak van de nationale identiteit te versnellen.

“Meer fundamenteel moet de kwestie van ‘selectieve de-ba’athificatie’ hier op de agenda worden geplaatst. Het is een historisch feit dat miljoenen sjiieten en soennieten samenwerkten met het oude regime, en het was bijvoorbeeld een sjiitische stam die in 1991 de ‘sjiitische’ rebellie in het zuiden neersloeg.

Desalniettemin hebben de ballingen die na hun terugkeer naar Irak terugkeerden in 2003, geprobeerd een kunstmatig verhaal op te hangen, waarbij de erfenis van pragmatische samenwerking met het Ba’athistische regime niet op een systematische en neutrale manier wordt behandeld. In plaats daarvan kiest men politieke tegenstanders (vaak Soennieten) uit als “Ba’athisten” en coöpteert men in stilte politieke vrienden (vooral als zij toevallig sjiieten zijn) zonder hun Ba’athistische banden te noemen.

Het resultaat is een hypocriete en sektarische benadering van de hele kwestie van de-Ba’athificatie die een nieuw Irak zal creëren op wankele fundamenten. De Sadristen hebben bijvoorbeeld de leiding gehad in de agressieve de-Ba’athificatie campagne, maar het is bekend dat veel Sadristen in het verleden in feite Ba’athistische banden hadden.”

De verdeel-en-heers politiek van de VS

De situatie vandaag staat in schril contrast met de houding van de Iraakse bevolking tijdens de vroege dagen van de bezetting door de VS. De titel van een artikel van 9 april 2004 in de New York Times, ‘Samenwerking tussen soennieten en sjiieten groeit. Dit verontrust de VS’, zegt alles.

Het artikel beschreef de brede steun van sjiitische Irakezen aan hun soennitische medeburgers in Falluja, die belegerd werden door de Amerikaanse troepen. De sektarische scheiding bij de strijders was onbestaand.

“We hebben het bevel gekregen van onze leider om samen te vechten en de soennieten te helpen”, aldus de 27-jarige Nimaa Fakir, lid van het Mahdi Army (de militie van de sjiitische geestelijke Moqtada al Sadr), aan The New York Times. Hij zei verder dat om de VS te verjagen de “krachten gebundeld moeten worden”.

Sommige militieleden vertelden dat sjiitische strijders in Bagdad langs het front glipten om hun landgenoten in Falluja te helpen. “Het is niet gemakkelijk, maar we kennen zo onze wegen”, aldus een militielid. Al eerder vochten in Bagdad leden van het Mahdi Leger van de Moqtada al-Sadr samen met soennitische opstandelingen tegen de Amerikanen. Ook in andere plaatsen, zoals in Baquba, waren er gezamenlijke gevechten tegen de VS bezettingsmacht.

De VS probeerde er alles aan te doen om de samenwerking tussen soennieten en sjiieten zo beperkt mogelijk te houden.

“We willen de gevechten intensifiëren, de VS verslaan en hen het land uitdrijven. Hiervoor moeten we onze krachten bundelen.” Een sjiiet wordt geciteerd: “Soennieten, sjiieten, het maakt niets uit. Dit is een kunstmatig onderscheid. De mensen in Falluja verhongeren. Ze zijn Irakezen en ze hebben onze hulp nodig”, verklaarde hij aan The New York Times.

Het militair optreden van VS mariniers in het soennitische bolwerk Falluja leidde in Bagdad tot oproepen van steun aan de belegerde stad. Moskeeën spoorden gelovigen aan om bloed en geld te doneren voor “jullie zoons en broeders die vechten in Falluja”.

Volgens The Washington Post steunden de bewoners van de sjiitische wijk Khadamiya in Bagdad de oproep van de geestelijken. “Dit is mijn laatste voedsel”, vertelde de bejaarde Lemiya Wan tegen de krant. “Ik geef het aan mijn broeders in Falluja en overal in Irak”.’

De noodzaak om dergelijke uitingen van interreligieuze nationale eenheid tegen te gaan en te ondermijnen en zo de doelstellingen van de invasie te bereiken, werd door militaire functionarissen van de VS reeds in een vroeg stadium erkend. De bevelhebber van de VS grondtroepen, luitenant-generaal Ricardo Sanchez, bevestigde dat beide geloofsgroepen samenwerkten op kleine schaal en op een laag niveau.

Volgens Sanchez probeerde de VS er alles aan te doen om die samenwerking zo beperkt mogelijk te houden. Om het met de woorden van generaal Ricardo Sanchez te zeggen: “Het gevaar is dat soennieten en sjiieten zich verenigen (…) We zullen heel hard moeten werken om ervoor te zorgen dat dit wordt vermeden”.

De gevolgen van deze nefaste politiek zijn bekend.

 

Dirk Adriaensens is criminoloog en lid van het uitvoerend comité van het BRussells Tribunal. Tussen 1992 en 2003 was hij verantwoordelijke van SOS Irak en leidde verschillende delegaties naar Irak om de verwoestende gevolgen van de VN-sancties te observeren. Hij was lid van het Internationale organisatiecomité van de Wereld Tribunaal over Irak (2003-2005). Hij is ook mede-coördinator van de Global Campaign Against the Assassination van Iraakse academici. Hij is co-auteur van ‘Rendez-Vous in Bagdad’, EPO (1994), ‘Cultural Cleansing in Iraq’, Pluto Press, Londen (2010), ‘Beyond Educide’, Academia Press, Gent (2012), Global Research Online Interactive I-Book ‘The Iraq War Reader’, Global Research (2012), ‘Het Midden Oosten, The Times They are a-changin’, EPO (2013) en schrijft regelmatig artikels voor Global Research, Truthout, Al Araby, Countercurrents, The International Journal of Contemporary Iraqi Studies en andere media.

 

Note:

[1] 99% van de bevolking in Irak is islamitisch. Ruim de helft van hen behoort tot de sjiieten, de rest tot de soennieten. Gedurende eeuwen hadden de soennieten een sterke positie in het land. Na de invasie van de VS in 2003 werd Saddam Hoessein van de macht verdreven en vermoord. Sindsdien zijn de soennieten hun invloed op de politiek en het leger grotendeels verloren. Bron: wikipedia. (nvdr)

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!