Boekrecensie - Charles Ducal

Een memoir van een Israëlische ex-officier: ‘The girl who stole my Holocaust’

Het boek is al een tijdje uit. Het verscheen in het Hebreeuws in 2010 en werd vertaald in het Engels in 2013. Het is in Nederland en Vlaanderen zo goed als onbekend. Onterecht, vindt Charles Ducal, en ook verwonderlijk. Want het is niet alleen een onthutsend, maar ook bijzonder moedig en ontroerend verslag. Over de gevolgen van een kortstondige ontmoeting tussen een spelend kind en een legercommandant. Een boek dat hoognodig vertaald moet worden.   

dinsdag 13 oktober 2020 17:25
Spread the love

 

The girl who stole my Holocaust is het ‘memoir’ van een Israëlische ex-officier, Noam Chayut, lid van Breaking the silence, een organisatie die getuigenissen verzamelt van ex-militairen over het geweld tegen de Palestijnse bevolking.

Hoe kan iemand spreken over ‘my Holocaust’? En hoe kan die vervolgens gestolen worden? In Israël krijgt ieder kind zijn Holocaust. Hoe, dat legt Noam Chayut uit door terug te gaan naar zijn eigen jeugd. Via Holocaust Memorial Day en andere herdenkingsdagen, via reizen naar Auschwitz en andere vernietigingskampen en natuurlijk vooral via opvoeding en onderwijs wordt ieder kind doordrongen van de overtuiging dat de herinnering aan de Holocaust ook zijn persoonlijke herinnering is, aangezien ook hij tot ‘dat door iedereen gehate volk’ behoort.

Vooral leren kinderen op die manier dat de staat Israël het antwoord is op die haat en het Israëlische leger de verzekering dat wat onder de nazi’s gebeurde zich nooit meer kan herhalen. Het resultaat is de cultus van het militaire, het bijbrengen van een geest waarbij iedere jongere zijn bijdrage wil leveren om het bedreigde land te verdedigen en trots is op het leger dat het moreel meest hoogstaande leger van de wereld is. Kortom, je Holocaust is de sleutel van je loyauteit ten overstaan van de staat Israël.

Wanneer Noam Chayut naar het leger gaat en officier wordt, blijkt hoe belangrijk die Holocaust is om, in de confrontatie met de Palestijnen, manifeste wandaden tegenover onschuldigen door een ideologische bril te bekijken. Palestijnen wonen in ‘wespennesten’, ‘vijandelijke dorpen’ die terroristen herbergen, dienen voortdurend gecontroleerd en mogen de waakzaamheid en vastberadenheid van het leger geen ogenblik voelen verslappen.

Ook al betekent het in realiteit het pesten, vernederen, intimideren, arresteren en tot bloedens toe afranselen van onschuldigen. Het met scherp schieten op burgers die geen enkel gevaar betekenen. Het verwoesten met groot tankgeweld van alles wat in een dorp onder de rupsbanden komt. Het doorzeven en half vernielen van huizen. Het opeisen van woningen: de familie wordt opgesloten of weggestuurd, twintig man maken er dagenlang een zwijnenboel van en vertrekken, beladen met gestolen camera’s, cd-spelers, enzovoort.

Wie, tegen alle historische evidentie in, nog altijd wenst te geloven dat het Israëlische leger niet de agressor is, maar zich alleen maar verdedigt tegen terroristen die de burgerbevolking als schild gebruiken, kan met dit boek zijn geloof op de proef stellen. De voorbeelden spreken voor zich. Voor deze Israëlische militairen bestaat er geen Palestijnse burgerbevolking die men moet ontzien. Zij zijn de vijand en vijanden schakelt men uit. Die absurde vertekening van een hele bevolking tot vijand manifesteert zich het helderst aan de checkpoints waar een ondoorzichtig systeem van voortdurend veranderende regels en pasjes geen ander effect heeft dan de Palestijnse bevolking het leven onmogelijk te maken.

Achteraf constateert Chayut het ook bij zichzelf: de capaciteit om de met eigen ogen ervaren werkelijkheid te vervangen door de gewenste ideologische verantwoording. Ook al gaat hij als officier soms in tegen diefstal, onnodig geweld of vernieling door zijn manschappen, zijn loyauteit en zijn geloof in de rechtvaardigheid van het legeroptreden worden er niet door geschokt. Want af en toe worden wandaden onderzocht, vallen er straffen en poetst het leger zijn blazoen op door ‘de rotte appels eruit te halen’.

Het inzicht dat er zowel algemeen als bij hemzelf iets fundamenteel fout zit begint te kiemen als zijn afdeling op een dag spelende kinderen verrast. Een meisje, zijn geweerloop op haar gericht, staart hem enkele seconden verstijfd van angst aan, alvorens weg te rennen. Zij is het die hem zijn Holocaust zal ontstelen.

Maar niet meteen. Het tweede deel van het boek vertelt wat zijn ‘post-army trip’ en een job als toeristische gids betekenen voor zijn bewustwording. Bijvoorbeeld als hij in contact komt met een oude Palestijn die 1948 en 1967 heeft meegemaakt. Of als hij op de resten van verdwenen Arabische dorpen staat en zichzelf vragen stelt die in het Israëlisch onderwijs zorgvuldig worden vermeden.

Het is een innerlijk proces waarvan hij zich pas echt bewust wordt door kennis te maken met Breaking the silence. Noam Chayut sluit zich bij de organisatie aan en helpt mee getuigenissen verzamelen van ex-militairen. Velen van hen worden, net als hijzelf, gekweld door de herinnering aan gebeurtenissen waar ze deel van uitmaakten. Die getuigenissen maken duidelijk dat het niet om enkele rotte appels gaat. De mantra van het meest morele leger van de wereld blijkt een holle frase.

Eén voorbeeld. Een ex-militair getuigt over zes verschillende incidenten, die allen eindigden met de dood van onschuldigen. “After their deaths, he and his fellow soldiers gave nicknames to all six casualties in his testimony (…). One of them was “the kid”, for the victim was a little kid who moved a plastic roadblock in the middle of the street. He jeopardized absolutely no one, but moving that roadblock meant death by live gunfire. A bullet hit his chest and he was killed on the spot. (…) The next victim received the nickname “the baker”, for he was holding a bag full of flatbreads when he was killed. He was on his way back from the bakery at dawn, when bakers do their work so that we all have fresh bread when we get up in the morning. Orders were to “shoot to kill” anyone seen walking in the street between this and that hour in this and that designated zone. The man with the flatbread, who knew nothing about the rules of engagement, suited that scheme perfectly and was therefore shot and killed by the book. (…) Summing up the operation, the commander reassured the soldiers: “Whoever wanders around outdoors at such an hour obviously has a terrorist agenda.” Enzovoort. Achteraf maakten de soldaten een ‘grappig’ liedje op de zes.

Noam Chayuts ‘memoir’ is in de eerste plaats een confrontatie met zichzelf. De auteur verdedigt geen politieke agenda of ideologisch gelijk, maar beschrijft hoe zijn ogen zijn opengegaan. Hij toont de blindheid, de drogredenen, de ‘solidaire’ groepssfeer, de afstomping en de gewenning die iemand toelaten zonder gewetensproblemen (die komen pas achteraf) zijn rol te spelen in het scenario van vernedering, intimidatie en bloedvergieten.

Op het einde van het boek richt hij zich tot het onbekende Palestijnse meisje. Ik weet, schrijft hij haar, dat ik in jouw ogen het absolute kwaad ben. Maar je moet weten dat ook ik, toen ik jouw leeftijd had, het absolute kwaad heb ervaren, niet van aangezicht tot aangezicht zoals jij, maar als een herinnering die ik heb geërfd. Ik raakte de idee van dat absolute kwaad kwijt op een bijzonder moeilijke manier: door zelf een monster te worden.

Do you understand? That is how I rid myself of that evil of my childhood. You came, appeared in front of me to release me from his grip. I couldn’t go on fighting absolute evil as soon as I realized I had turned into such evil myself.” En hij voelt zich bevrijd en gelukkig “because I no longer have my Holocaust.” En dan volgt de mooiste zin van het boek: “If you could steal the Holocaust from all the hundreds of thousands of Israeli soldiers, you’d probably be free along with all of Palestine.

Als een Israëlische officier zijn Holocaust kan kwijtraken, van wie is dan de Holocaust? Is de Holocaust niet van iedereen? In die zin dat de afschuw van de genocide en de daaruit te trekken lessen tot het moreel bewustzijn van ieder rechtgeaard mens zouden moeten horen?

Aan de Holocaust waren niet alleen Duitsers, maar ook Polen, Oekraïners, Russen, Fransen, Letten, Esten en Litouwers, Italianen, Fransen, Nederlanders en Belgen medeplichtig. En in al die landen hebben mensen ook Joden geholpen, verborgen en helpen ontsnappen aan de Holocaust. De Holocaust is daarom ook deel van onze geschiedenis.

Dat de Holocaust een veel diepere snaar raakt in Joodse gemeenschappen, dus ook in Israël, spreekt vanzelf. Maar als de erfenis van de Holocaust een ideologisch instrument wordt om het eigen volk zo te brainwashen dat het het aanhoudend terroriseren van een ander volk gerechtvaardigd vindt en blijft steunen, is er iets mis met die erfenis. Dan staat die op haar kop, zijn in de rangen van de ‘erfelijke slachtoffers’ opnieuw daders geboren.

Die Holocaust moet Noam Chayut kwijtraken, wil hij moreel met zichzelf in het reine komen.

Boekcover.

De getuigenissen in The girl who stole my Holocaust kunnen moeilijk worden weggezet als leugen, overdrijving of propaganda. Ze zijn daarvoor te precies, te concreet en, indien ze gelogen zouden zijn, te weerlegbaar in een samenleving waarin dergelijke getuigenissen allesbehalve welkom zijn.

Chayut vermeldt trouwens een, gelukkig tijdig doorziene, poging om de organisatie via een valse getuigenis te discrediteren. De getuigenissen zijn vooral moeilijk te betwijfelen omdat ze uit het leger zelf komen en het niet weinig moed vraagt om er, tegen de stroom in, mee naar buiten te komen. Daarom een vraag voor alle media, van welke strekking ook: deze onthullingen ernstig nemen, ze bekend maken en veroordelen, is dat politieke eenzijdigheid of elementair moreel fatsoen?

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!