Nieuws, Samenleving, België, Recensie, Eerste Wereldoorlog, Boekrecensie, Stefan Hertmans, Oorlog en terpentijn, Loopgraven - Mia Vaerman

Over de held en de verheven sul in ‘Oorlog en terpentijn’ van Stefan Hertmans

Stefan Hertmans schreef een roman over de Eerste Wereldoorlog waarin zijn grootvader de hoofdrol speelt. Hij creëert daarbij fictie bovenop reële feiten, een ongewone constructie. De boekenverkoop en de acht vertalingen die op stapel staan bewijzen echter dat het werkt. Hertmans reikt veel meer aan dan 'een relaas-uit-eerste-hand'.

woensdag 18 december 2013 20:45
Spread the love

‘Dat wonder dat we in onze dromen licht en leven zien, 
terwijl het donker is om ons.’ (Oorlog en terpentijn, p. 209)

Het grote herdenkingsoffensief van de Eerste Wereldoorlog – de oorlog van ’14-’18 of de ‘Groote Oorlog’ in de toenmalige spelling – is losgebarsten, nog voor 2014 is begonnen. Vooral getuigenissen duiken op, van of over de 16 miljoen doden en 20 miljoen gewonden – het merendeel nog tieners toen ze de slagvelden op moesten. In Engeland wil het Imperial War Museum tegen februari 2014 zo’n acht miljoen individuele verhalen op internet plaatsen onder de naam ‘Lives of the First World War’.

Dagboeken, brieven en foto’s werden opgedist uit stoffige lades waar ze goed weggemoffeld zaten. Vele overlevenden van de grote wereldbrand praatten immers nooit over wat ze hadden meegemaakt. Ze vonden er de woorden of de moed niet voor, meenden dat naasten het toch niet steeds weer wilden horen. Hun verdrongen traumatische ervaringen werden tot symptomen die alleen ongewild bleven de kop opsteken.

Urbain Martien, één van de velen

In 1981 stopte Urbain Martien niet lang voor hij overleed zijn kleinzoon Stefan Hertmans twee schriften toe waarin hij vijftig jaar na datum zijn jeugd- en oorlogsjaren uitvoerig opgetekend had. Dat Hertmans zelf nog eens tot 2010 jaar wachtte voor hij ze opensloeg, toont dat latere generaties nog steeds beducht zijn voor de hel die het moet geweest zijn.

Wie ‘Voyage au bout de la nuit’ van Louis-Ferdinand Celine las, weet dat je zo’n verslag niet onbewogen kan doorbladeren – en al zeker niet als het om je eigen grootvader gaat. Dat de schrijver er alsnog een roman uit distilleerde is een cadeau voor alle oorlogsslachtoffers en hun nabestaanden. Eindelijk is er iemand die de herinneringen durft onder ogen te zien. Ook voor wie geen band heeft met de Eerste Wereldoorlog is het echter een les in overleven.

Stefan Hermans deelt de roman op in drie delen. In het eerste en het laatste deel – voor en na de Groote Oorlog – vertelt hij het verhaal van het lange leven van zijn grootvader, doorspekt met eigentijdse reflecties en persoonlijk speurwerk. Het tweede deel, daar middenin, kantelt dat perspectief en laat grootvader Martien zijn oorlogservaring vanuit de ik-persoon doen. Logisch, hij is de enige die het echt kan navertellen. Dat is stilistisch vernuftig, alsof je een leesbril krijgt opgezet waarbij ’14-’18 vlakbij komt en de rest buiten beeld verdwijnt.

Urbain Martiens leven is hard. Hij wordt geboren in 1891 en groeit op in een armoedig gezin in de Industriestad Gent, met een geit op de binnenkoer. Zijn vader is kerkenschilder, zijn moeder van betere komaf maar uit liefde met hem getrouwd. De jonge Urbain kent miserie, werkt op zijn dertiende al in de ijzergieterij, maar zijn bestaan is niet miserabel. Zin voor kunst, godsgeloof en de hechte band tussen zijn ouders maken het verschil. Tot zijn vader sterft – veel te vroeg – en hij het leger in moet. Het is dat of priester worden.

Oorlogsheld tegen wil en dank

Dan komt de Groote Oorlog. Daartegen bestaat geen enkel verweer. Martien loopt op zijn zeventiende als korporaal Joseph Emile Martien naïef zijn eerste veldslag tegemoet, recht de gruwel in. Hij strijdt ouderwets heldhaftig en ridderlijk eerzaam. De Eerste Wereldoorlog wordt echter niet uitgevochten volgens die principes.

Niet alleen zijn de Duitsers zoveel beter uitgerust, ze gebruiken ook smerige psychologische tactieken. Ze sturen bijvoorbeeld een kind de vuurlinies in om gevoelige soldaten uit hun schuilplaats te lokken. Urbain Martien vecht roekeloos, wordt vijf keer geraakt, drie keer gewond afgevoerd, twee keer in Engeland weer opgelapt om dan opnieuw de loopgravenc- the trenches – te worden ingestuurd.

De gruwel van de loopgraven

Drie-en-een-half jaar duurt de patstelling in de loopgraven, eindeloze verveling, ontbering, stank, kou, infecties, met ondertussen de constante dreiging van de vlakbij gelegen vijand. Eén onvoorzichtig gebaar en een salvo volgt. Waarna opnieuw de verveling toeslaat, de minachting van Franstalige officieren, de angst, weer een aanval, nog meer verveling.

Tegen het einde van de oorlog wordt jenever aangevoerd om de mannen te bedwelmen en te bedaren. De eentonigheid van de eindeloos aanslepende strijd dreigen tot in de roman door te dringen en het relaas wordt ingekort – door Urbain Martien zelf of door Stefan Hertmans, dat is niet duidelijk.

Als na de oorlog zijn grote liefde bezwijkt aan de Spaanse griep – meer dan elf miljoen mensen sterven eraan -, is het moeilijk om niet het boek dicht te klappen. Zelf een gewaarschuwd lezer kan maar zijn dosis leed verwerken. Urbain Martien trouwt met haar frigide zus, alweer uit plichtsbewustzijn. Vier decennia later werken de gevolgen van de oorlog nog na en belandt hij met paranoia in de psychiatrie. Elektroshocks moeten zijn Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS) verhelpen.

Een gekwelde ziel blijft achter

Geklemd tussen de nawerkingen van de Groote Oorlog en een bestaan van dienstbaarheid sluimert in Urbain Martien een passionele ziel. Langzaamaan volgt de verzoening met zijn levenslot en de loutering. Hij bidt, verschanst zich in de ‘cocon van de alledaagsheid’, in Schubert en in de schilderkunst. Minutieus en met technische perfectie kopieert hij de grote schilders. Heel soms maakt hij een eigen schilderij, ja, zelfs een teder portret van zijn vrouw Gabrielle.

Eigen werk is echter niet zijn grote kracht. Allicht leeft er binnenin nog te veel dat voor het helle daglicht verborgen wil blijven. Liever houdt hij zich op in nageschilderde werkelijkheden en koestert zijn verborgen passie, die Hertmans met vakkundig opgebouwde suspense aan het slot ontcijfert.

“Het leven werkt als deze kopiërende schilder, met schijn die waarheid zal verbeelden” noteert de schrijver. De kleinzoon tekent zijn grootvader, met liefde en bewondering, als een kleine man, maar een groot mens. “…als een held en een verheven sul tegelijk”. Hij toont de existentiële hoop en wanhoop van wie na de totale vernietiging weer verder moet met het ‘gewone’ leven.

De passie blijft

De schoonheid en de troost zitten hem niet alleen in de poëtische taal en de sterke beelden die Hermans in zijn roman verweeft. Ook de taaie kracht en het bezielde gevoelsleven van de grootvader zelf beklijven. Hertmans toont dat er buiten de lotsbestemming (la condition humaine) én het noodlot (conditions inhumaines) nog iets anders is waarop de mens drijft. Noem het passie, bezieling, verwondering.

“Mijn grootvader, in de laatste jaren voor zijn dood, was zeer getraind in kijken en was zich blijven verbazen. Het was alsof zijn verbazing zich verdiepte met de jaren. Hij bezat deze wonderlijke eigenschap van de hoge ouderdom, elke dag een onverklaarbare vreugde te voelen omwille van het feit dat hij er nog steeds was, deel kon hebben aan iets dat ver boven hem uitsteeg en dat hem blijkbaar droeg. Ik meen zelfs te mogen zeggen dat hij pas in de laatste jaren werkelijk onbezwaarlijk gelukkig werd.” (p. 329)

“Ik ben zo gelukkig geweest vandaag, Maria” zegt Urbain Martien op de laatste dag van zijn leven tegen zijn dochter – hij is dan negentig. Als de laatste dag van een leven een gelukkige dag is, is dan alles uiteindelijk goed?

Dit boek kan je hier bestellen in onze shop.

take down
the paywall
steun ons nu!