Migrant zkt toekomst
Nieuws, België, Gent, Migratie, Pieter-Paul Verhaeghe, Migrant zkt toekomst, Koen Van der Bracht, Bart Van de Putte -

‘Migrant zkt toekomst’: Op een keerpunt tussen oude en nieuwe migratie

Pieter-Paul Verhaeghe, Koen Van der Bracht en Bart Van de Putte namen het migratiepatroon en de sociaaleconomische positie van verschillende migrantengroepen onder de loep. Hun resultaten zijn gepubliceerd in het boek 'Migrant zkt toekomst'. De focus ligt op de migratiekosmos van Gent, maar de meeste vaststellingen gelden voor heel Vlaanderen. Het eerste hoofdstuk kan u hieronder lezen als voorsmaakje.

maandag 22 oktober 2012 21:09
Spread the love

De immigratiegeschiedenis van Gent

Oktober 1964. Mustafa en Idris, twee Turkse mannen van begin de dertig, stappen uit een Sabena- vliegtuigje de Belgische koude in. Ze hebben hun beste pakken aan. Ze willen er piekfijn uitzien. Hun aankomst in België betekent voor hen namelijk de hoop op een beter bestaan. Ze gaan als arbeider in het Gentse textielbedrijf Union Cotonnière werken.

De eerste weken vinden ze onderdak bij vrienden uit hun geboortestreek, later huren ze een luizig kamertje in de buurt van de fabriek. Het werk is er zwaar en eentonig, maar ze verdienen tenminste meer dan in Turkije. ’s Avonds doden ze de eenzaamheid door het schrijven van brieven naar hun vrouw en het ophalen van herinneringen aan hun geboorteland.

De tijd vliegt voorbij: weken worden maanden, maanden worden jaren. Na verloop van tijd beginnen ze in hun brieven aan het thuisfront de mogelijkheid te opperen om ook vrouw en kinderen naar Gent te laten overkomen. Eerst tijdelijk, nadien zien ze wel.

Oktober 2011. Voor het Dampoort-station komt een Eurolines-bus met een laatste zucht tot stilstand. De Bulgaarse familie Novakov, bestaande uit Stoyan en zijn zwangere vrouw Patricia, stapt bezweet van de bus. Ze kijken moe en wat onzeker rond.

Stoyan zoekt zijn Turkse contactpersoon die hem aan een job in de Gentse vleesindustrie kan helpen. Patricia’s blik is op de donkere wolken gericht. Ze komen er snel achter dat België niet meteen het paradijs op aarde is.

In de halve eeuw die verstreken is tussen de aankomst van dit viertal lijkt er heel wat veranderd te zijn. De Koude Oorlog is voorbij en de voormalige Sovjet-Unie is opgedeeld in een lappendeken van nieuwe staten. De Europese Economische Gemeenschap is verveld tot de Europese Unie met 27 lidstaten. Veel bedrijven in de zware nijverheid zijn gesloten of naar het buitenland verhuisd.

De economische welvaart is weliswaar toegenomen, maar zo ook de sociale ongelijkheid in de steden. De bevolking vergrijst, terwijl de grote steden verjongen. Het land heeft zwarte, pikzwarte en vervolgens minder zwarte zondagen gekend. De tijden waarin vrouwen slechts met goedkeuring van hun man een bankrekening mochten openen en de priester vanop zijn kansel donderpreken gaf, lijken lang vervlogen.

Maar is er wel zoveel veranderd? Alvast op het vlak van migratie lijkt er niets nieuws onder de zon. Migranten blijven naar België komen op zoek naar een beter leven. Terwijl ze nu wel van een groter scala van landen komen dan vroeger, blijven hun economische drijfveren grosso modo dezelfde.

Ons land blijft voor velen een land van belofte. Ook de maatschappelijke positie van de migranten lijkt er niet erg op vooruit gegaan te zijn. Slechte jobs en discriminatie blijven hun deel. Neen, op het eerste gezicht lijkt er niet zoveel veranderd te zijn.

In dit boek beargumenteren we dat we in de migratiegeschiedenis van ons land momenteel op een dubbel keerpunt terecht gekomen zijn.

Ten eerste menen we dat de klassieke migrantengroepen, de Turken en de Noord-Afrikanen, geleidelijk aan de overgang maken van relatief gesloten etnische enclaves naar een meer interactieve etnische mozaïek. Op basis van nieuw cijfermateriaal stellen we immers vast dat de ruimtelijke segregatie afneemt en het aantal immigratiehuwelijken spectaculair daalt.

De Turken en Noord-Afrikanen leven steeds meer met in plaats van naast de etnische Belgen. De actief multi-etnische samenleving is kennelijk onderweg. Maar ze is er zeker nog niet. Hoewel de bevruchting succesvol is ingezet, kan het nog steeds een doodgeboren kind worden.

Ten tweede is België de laatste decennia getuige geweest van verschillende nieuwe immigratiestromen. Deze nieuwe migranten kwamen voornamelijk, maar niet uitsluitend, uit Midden- en Oost-Europese landen zoals Polen, Slowakije, Roemenië, Bulgarije en ex-Joegoslavië.

De hamvraag is dan ook welk pad deze nieuwe migrantengroepen zullen opgaan. Gaan ze na een korte aanpassingsperiode volop met de andere etnische groepen in de Belgische samenleving participeren of geraken ze zoals hun Turkse en Noord-Afrikaanse voorgangers voor lange tijd verzeild in gesloten etnische enclaves?

Veel zal afhangen van de maatschappelijke context. Zullen we deze nieuwe Belgen snel een goede plaats in onze samenleving geven? Of zijn we terug vertrokken voor een nieuw verhaal van ‘gemiste kansen’? In dit boek gaan we niet enkel na hoe de immigratiecontext van de klassieke migrantengroepen verschilde met deze van de nieuwe migranten. Door lessen te trekken uit de ervaringen en evoluties van de klassieke migranten, kunnen we ook een blik werpen op de toekomst van de nieuwe migranten.

Aan de hand van uniek cijfermateriaal richten we onze aandacht terug op de ruimtelijke vestiging en de huwelijkspatronen van deze nieuwe migranten. Op die manier krijgen we inzicht in welke mogelijke weg of wegen deze nieuwe migrantengroepen kunnen inslaan.

In dit boek focussen we op de specifieke microkosmos die de stad Gent op het vlak van migratie is. We doen dit om verschillende redenen.

Ten eerste kent Gent zowel klassieke als nieuwe migratiestromen. De Turken en Noord-Afrikanen, de zogenaamde ‘oude nieuwe Gentenaars’, kwamen begin de jaren zestig naar Gent om er te werken. Ondertussen zijn hun kinderen en kleinkinderen in de stad geboren en getogen. Met de recente uitbreiding van de Europese Unie zijn er ondertussen ook veel Bulgaren, Slowaken en Polen naar de Arteveldestad afgezakt.

Deze zogenaamde ‘nieuwe nieuwe Gentenaars’ zijn de laatste tijd sterk gemediatiseerd.[i] Zij worden vervoegd door nieuwe migranten afkomstig uit alle windstreken, waaronder de Ghanezen en de Russen, die in Gent geen onbelangrijke groep vormen.

Ten tweede dient men de participatie van migranten op verschillende domeinen steeds op kleinere schaal te bekijken. Patronen van etnische enclavevorming en ruimtelijke segregatie kunnen het best op het niveau van buurten en steden worden nagegaan, aangezien segregatie in de eerste plaats binnen een bepaalde stad of gemeente voorkomt. De lokale focus is een pluspunt aangezien deze een meer gedetailleerde kijk op de zaken mogelijk maakt.

Ten derde is de migratiegeschiedenis van Gent relatief goed gedocumenteerd. De stad stelt verder een veelvoud van administratieve data over haar bevolking ter beschikking aan het brede publiek.

Ondanks deze focus op de stad Gent, gaan onze vaststellingen waarschijnlijk in meer of mindere mate op voor gans België. Door de specifieke lokale context kunnen de gevonden trends en patronen voor een aantal etnische groepen misschien wat verschillen, maar het algemene verhaal blijft overeind.

Uiteraard is het aan toekomstige onderzoekers, beleidsmakers en sociaal werkers om dit verhaal verder aan de werkelijkheid te toetsen en na te gaan of het beeld effectief ook in andere steden wordt bevestigd.

Oude nieuwe Gentenaars

Momenteel zijn de Turken en Marokkanen de grootste etnische minderheidsgroepen in de Arteveldestad. Begin 2011 leefden er in Gent officieel 20159 personen van Turkse en 4399 personen van Marokkaanse origine.[ii]

Daarnaast leefden er ook nog eens 1359 personen van Tunesische en 1186 personen van Algerijnse afkomst. Samen maken zij 11% uit van de totale Gentse bevolking. In de geschiedenis van deze ‘oude’ migrantengroepen onderscheiden we drie grote fasen.

De eerste fase: etnische netwerken

De eerste fase startte in het midden van de jaren zestig toen de eerste Turkse, Marokkaanse, Tunesische en Algerijnse arbeidsmigranten in Gent aankwamen. België had bilaterale akkoorden met deze herkomstlanden die officiële arbeidsmigratie toelieten.

De Belgische arbeidsmarkt kampte tijdens de ‘gouden jaren zestig’ immers met een gebrek aan arbeidskrachten en de overheid en de bedrijven gingen proactief zogenaamde ‘gastarbeiders’ in het buitenland rekruteren.

Ook een aantal Gentse bedrijven was op zoek naar buitenlandse arbeiders die bereid waren om zwaar en gevaarlijk werk te verrichten. De bekendste zijn wellicht de textielbedrijven Union Cotonnière (later NV UCO) en AKZO Fabelta, en het metaalbedrijf Carels/ACEC. Op die manier werd bijvoorbeeld in 1966 een ‘contingent’ Tunesische arbeiders naar Gent gehaald om in de textielindustrie te gaan werken.[iii]

Vele gastarbeiders in Gent hadden echter al een hele reisweg achter de rug.[iv] Ze waren gerekruteerd door bedrijven in andere steden of in de buurlanden en kwamen pas nadien naar Gent. Zo hadden vele Turken in Gent daarvoor in Schaarbeek gewerkt en heel wat Algerijnen kwamen naar de Stropstad na een verblijf in het Franse departement Nord-Pas de Calais.

Anderen kwamen dan weer rechtstreeks naar België als ‘toerist’ en zochten pas ter plaatse werk. Hun latere werksituatie werd dan achteraf al dan niet geofficialiseerd. Voornamelijk de Turkse gastarbeiders in Gent kwamen in de jaren zestig via deze omwegen naar de stad.[v] Aan het einde van de jaren zestig en in het begin van de jaren zeventig namen deze eerder clandestiene migratiestromen naar België fors toe.[vi]

Deze economische migratie moet gezien worden in het kader van een politiek waarbij de overheid in tijden van economische hoogconjunctuur vreemde arbeidskrachten tijdelijk toeliet, maar in economisch slechtere tijden de grenzen voor spontane arbeidsmigratie terug sloot ten einde de ‘nationale arbeidsmarkt te beschermen’.[vii]

Bij de korte maar hevige economische crisis van 1967 besloot men om tijdelijk de grenzen te sluiten door strenger arbeidsvergunningen aan buitenlandse arbeiders te verlenen en de zogenaamde ‘toeristen’ niet langer quasi automatisch te regulariseren.

In het midden van de jaren zeventig vertraagde de Belgische economie echter structureel en kregen de mijnbouw en de textiel- en metaalindustrie flinke klappen. In de context van deze economische crisis ging de overheid in 1974 over tot een permanente migratiestop.

De Turkse en Noord-Afrikaanse gastarbeiders in België waren zeker geen representatieve blauwdruk van de bevolking in hun herkomstlanden.[viii] Het waren voornamelijk mannen van tussen de 25 en 40 jaar die naar België trokken.

De meeste Turkse migranten kwamen uit de grote stedelijke metropolen (zoals Istanbul en Ankara) en de meer agrarische gebieden in Centraal-Anatolië (zoals Afyon, Eski?ehir en Kayseri). V

oor Gent specifiek, weten we dat de meeste Turkse migranten afkomstig zijn uit relatief kleine districten zoals Emirda?, Piribeyli en Posof.[ix] Meer dan de helft van de Turkse arbeidsmigranten die tussen 1960 en 1980 in Gent aankwamen, was geboren in Emirda? of één van de omliggende dorpen (zoals Karacalar, Yenikap? en Kuruca).[x]

De Marokkaanse migranten naar België kwamen dan weer voornamelijk uit stedelijke Arabische gebieden in het noorden (zoals Tanger en Oujda) en Berberse gebieden in het Rifgebergte (zoals Nador en Al Hoceima).[xi]

Deze periode van midden de jaren zestig tot midden de jaren zeventig is de fase van de etnische netwerkvorming. In deze fase zoeken migranten elkaar op en vormen ze kleine netwerken van vrienden en kennissen.

Dit is het patroon dat de meeste mensen die voor lange tijd in het buitenland vertoeven vertonen. Men zoekt anderen op die dezelfde taal en gewoonten hebben en in hetzelfde schuitje zitten. In de volksmond zegt men ook wel eens ‘soort zoekt soort’.

Deze etnische netwerken bieden tal van voordelen. Zo helpen migranten elkaar bij het dagdagelijkse reilen en zeilen van het (over)leven in een stad die men nauwelijks kent (bv. het vinden van werk en huisvesting, hulp bij ziekte…). Ze zoeken elkaar ook op voor steun tijdens de vele eenzame uren die het leven in een vreemd land rijk is.

Deze etnische netwerken vergemakkelijkten niet enkel het leven van de migranten die reeds in Gent waren, maar kanaliseerden ook de migratie naar Gent. Het ergens reeds kennen van mensen is voor migranten een zeer belangrijke factor in hun keuze van een bepaalde bestemming.

De gastarbeiders schreven over hun belevenissen naar het thuisfront, wat zeer uitnodigend werkte. De meeste Turken en Noord-Afrikanen kwamen dan ook in Gent aan met het adresje van een kennis, vriend of familielid in hun achterzak. De aanwezige Turken en Noord-Afrikanen in de stad trokken op die manier nieuwe Turkse en Noord-Afrikaanse migranten aan uit hun geboortestreek. Op deze manier ontstond er een soort van ‘kettingmigratie’.

Dit proces van etnische netwerkvorming werd in meer of mindere mate door twee factoren in de hand gewerkt. Ten eerste waren er de werkgevers van de bedrijven, die hun buitenlandse arbeiders vaak van huisvesting in de nabije buurt van het bedrijf voorzagen.[xii] Het betrof vaak woningen in de negentiende-eeuwse arbeiderscité’s met slechte leefomstandigheden.

Sommige werkgevers voorzagen ook een formeel premiesysteem waarbij (gast)arbeiders financieel beloond werden voor het aanbrengen van nieuwe (vreemde) arbeidskrachten.[xiii] Beide zaken werkten faciliterend voor de vorming van Turkse, Marokkaanse, Algerijnse en Tunesische netwerken.

Ten tweede speelde ook de houding van de plaatselijke bevolking een niet onbelangrijke rol. Een onverschillige houding werkt etnische netwerkvorming in de hand, terwijl een open en interactieve houding netwerkvorming ontmoedigt. De Turkse en Noord-Afrikaanse gastarbeiders werden door de Gentse bevolking aanvankelijk zeker niet slecht onthaald.

Zo vertelt Fatma Pehlivan, kind van Turkse gastarbeiders, bijvoorbeeld dat ze bij haar aankomst in Gent snoepjes in haar brievenbus vond van haar Vlaamse buren.[xiv] Maar echte diepgaande contacten waren er niet. Turkse en Noord-Afrikaanse migranten werden eerder als een curiosum gezien.

Pas vanaf de jaren zeventig werd het maatschappelijke klimaat ten opzichte van de migranten een stuk negatiever.

De tweede fase: etnische enclaves

Met de officiële migratiestop van 1974 vangt de tweede fase in de geschiedenis van de Turken en Noord-Afrikanen in de Arteveldestad aan. Arbeidsmigratie werd enkel nog onder strenge voorwaarden toegelaten.[xv]

In 1976 werd ook de niet-officiële arbeidsmigratie ontmoedigd door het opleggen van zware boetes op de illegale tewerkstelling van migranten.

Vanaf 1974 kregen alle Turken en Maghrebijnen die in België verbleven echter de mogelijkheid om een permanente verblijfs- en arbeidsvergunning te verkrijgen. Ook de migranten die clandestien in het land verbleven, konden hun situatie regulariseren. In Gent dienden 625 personen een regularisatiedossier in.[xvi]

Deze nieuwe wettelijke context betekende dat migranten een keuze moesten maken. Ofwel keerde men terug naar zijn herkomstland, met een zeer kleine kans dat men ooit nog in België zou kunnen werken, ofwel koos men voor een permanente Belgische verblijfsvergunning, waarbij men wel nog het herkomstland kon bezoeken of ernaar terugkeren. Het zal dan ook niet verwonderen dat de keuze voor velen snel gemaakt was.

Van een echte migratiestop was in de praktijk bovendien geen sprake. De Turkse en Noord-Afrikaanse arbeidsmigratie was misschien wel sterk teruggeschroefd, maar andere legale migratiekanalen waren nog steeds voorhanden. De Turken en Noord-Afrikanen mochten namelijk hun partner en minderjarige kinderen, en onder zeer strikte voorwaarden andere familieleden, naar België overbrengen.

Deze gezinsmigratie was bij de Turken en de Marokkanen in Gent populair en werd reeds sinds de tweede helft van de jaren zestig door hen toegepast.[xvii] Na de migratiestop van 1974 werd gezinsmigratie veel belangrijker dan de andere migratiekanalen.

De overheid verwachtte dat deze gezinshereniging na verloop van tijd zou opdrogen en dat bijgevolg de immigratie zou stoppen. Immigratie via gezinshereniging werd echter aangevuld door immigratie via gezinsvorming.[xviii]

Doordat het voornamelijk jonge mannen waren die in de eerste fase naar België kwamen om te werken, waren de mannen oververtegenwoordigd op de lokale huwelijksmarkt in België. Zeker bij de Marokkanen, die vaker ongehuwd en kinderloos naar België kwamen dan de Turken, was dit het geval.[xix]

Velen van hen zochten dan ook een huwelijkspartner in het land van herkomst met een toenemend aantal immigratiepartners tot gevolg. Later zochten echter ook veel kinderen en kleinkinderen van de Turkse en Marokkaanse migranten een partner in het herkomstland.

Op de redenen hiervoor gaan we in hoofdstuk vier dieper in, maar het volstaat hier om te zeggen dat de Turkse en Marokkaanse migratie via gezinshereniging- en vorming tot op vandaag hoog blijft en voor Turken en Marokkanen de belangrijkste weg is om België binnen te komen. De stad Gent vormt hier geen uitzondering op.[xx]

De tweede fase is deze waarbij de etnische netwerken evolueren naar etnische enclaves. Etnische enclaves worden gekarakteriseerd door minstens drie kenmerken.[xxi]

Ten eerste is er de blijvende sociaaleconomische achterstelling en het ontstaan van een etnische economie. Turken en Noord-Afrikanen in België hebben een hogere kans dan ‘etnische Belgen’ om werkloos te zijn of werkzaam te zijn op de ‘secundaire arbeidsmarkt’, die gekenmerkt wordt door minder goede loon- en arbeidsvoorwaarden.[xxii]

Dat geldt zowel voor de eerste generatie migranten, als voor hun nakomelingen. Wat etnische enclaves echter uitzonderlijk maakt, is dat deze dominante sociaaleconomische achterstelling aangevuld wordt met het bestaan van een ‘etnische economie’. Hiervan kan iedereen zich vrij gemakkelijk een beeld vormen. Het gaat om zelfstandige ondernemers van Turkse of Noord-Afrikaanse origine met werknemers en vaak ook klanten uit dezelfde etnische groep.[xxiii]

De klassieke voorbeelden in Gent zijn de Turkse bakkers, restaurants, reisbureaus, en kapsalons in en rond de Wondelgemstraat en de Tolhuislaan. Minder bekende voorbeelden zijn de Turkse vlees- en bouwbedrijven.

Enerzijds ontstaat deze etnische economie als reactie op de werkloosheid en discriminatie op de reguliere arbeidsmarkt. De economische activiteiten van de enclave zorgen dan ook vaak voor een zekere sociale mobiliteit. Hierdoor is er in Gent na verloop van tijd een Turkse en Noord-Afrikaanse middenklasse kunnen ontstaan.

In dit opzicht zijn de ‘kansarme’ buurten mét een etnische economie tot op zekere hoogte eigenlijk ‘kansrijke’ buurten.[xxiv] De etnische economie biedt de kans om aan de structurele achterstelling op de secundaire arbeidsmarkt te ontsnappen en een eigen zaak uit te bouwen. We mogen deze economische activiteiten echter ook niet verheerlijken: veel van die zaken gaan over kop en de arbeidsomstandigheden zijn er vaak niet rooskleurig.

Anderzijds ontstaat de etnische economie vanuit een toenemende economische vraag uit de etnische groep naar ‘etnische’ producten en diensten. De etnische economie is in de fase van de etnische enclaves dan ook ofwel uitsluitend op de eigen etnische groep gericht (bv. Turkse theehuizen met enkel Turkse gasten) ofwel gericht op verschillende etnische minderheden (bv. Marokkaanse halal-slagers met Turkse, Marokkaanse en Tunesische cliënten).

Sporadisch passeerde er misschien wel eens een Belg langs de Turkse bakker of Marokkaanse slager, maar dat is eerder uitzondering dan regel. Hoewel er waarschijnlijk wel Turkse of Maghrebijnse restaurants in Gent waren met uitsluitend een Belgisch publiek, waren ze eerder zeldzaam.[xxv] Pas in de volgende fase zullen er meer zaken zich op een Belgisch cliënteel richten.

Een tweede kenmerk van de etnische enclave is de sterke institutionele uitbouw en diversificatie van diensten. De etnische enclave voorziet in eigen cafés, gebedshuizen, verenigingen, dokters, advocaten, makelaars, media, winkels en andere instituties.

De eerste Turkse vereniging in Gent (het Turks Cultureel Centrum) werd bijvoorbeeld in 1978 opgericht.[xxvi] In datzelfde jaar zag ook de eerste moskee in Gent het levenslicht.[xxvii] En zo zijn er nog talrijke voorbeelden.

Deze instituties zijn (vaak) uitsluitend gericht op de dienstverlening aan de eigen etnische groep. Ze vormden tot op zekere hoogte het spiegelbeeld van de Belgische instituties. Door deze institutionele evenwijdigheid slagen meer recent gearriveerde Turkse en Noord-Afrikaanse migranten (immigratiepartners of ouders) er in om te overleven ondanks een gebrekkige kennis van de plaatselijke taal en gewoontes.

Ten derde zijn de etnische enclaves vaak ruimtelijk geconcentreerd in een aantal buurten van de stad. Zo is in Gent de Turkse enclave sterk uitgebouwd in de buurten van het Rabot, Tolhuis-Ham, de Dampoort en Ledeberg en de Marokkaanse enclave in de buurt van de Rooigemlaan. Op de ruimtelijke spreiding van de Turken en Noord-Afrikanen in Gent en hoe dit gepaard gaat met etnische enclavevorming gaan we in hoofdstuk drie dieper in.

Etnische enclaves bestaan daarbij niet alleen uitsluitend uit mensen van hetzelfde land van herkomst, maar vaak ook van een specifieke streek van herkomst.

In Gent is er doorheen de jaren bijvoorbeeld een Turkse enclave ontstaan met migranten afkomstig uit het Emirda?-district in Turkije. Reeds in de jaren zestig kwamen veel Turkse gastarbeiders uit die streek. Later kwamen hun vrouw en kinderen over. Nog later huwden veel van hun kinderen en kleinkinderen een partner uit dat district.

De meerderheid van de huwelijken worden gesloten wanneer de Gentse Turken hun herkomststreek bezoeken. Emirda? zelf staat dan ook sterk in het teken van die huwelijksmigratie.[xxviii] Zo migreerden meer dan de helft van de koppels die gehuwd zijn in Emirda? in 2004 en 2005 nadien naar West-Europa.

De keuze in dit boek voor het concept van ‘etnische enclaves’ in plaats van ‘etnische clusters’ is bewust. In tegenstelling tot etnische clusters worden etnische enclaves door economische achterstelling gekenmerkt.

Zowel etnische enclaves als etnische clusters zijn ruimtelijk geconcentreerd. Bij etnische enclaves komt dit echter uit sociaaleconomische noodzaak voort, terwijl etnische clusters het resultaat zijn van sociaal- etnische voorkeuren.[xxix] Beide fenomenen worden verder gekarakteriseerd door een gesloten parallelle institutionele uitbouw, en een hoog aandeel intra-etnische huwelijken.

Er zijn meerdere redenen waarom de etnische netwerken van de eerste fase evolueerden naar de etnische enclaves van de tweede fase. Zoals we hierboven reeds aanhaalden, ontstond de etnische economie onder meer als reactie op de sociaaleconomische achterstelling op de arbeidsmarkt en de vraag naar typisch ‘etnische’ producten en diensten.

Een tweede reden is dat in de tweede helft van de jaren zeventig het maatschappelijke klimaat ten opzichte van etnische minderheden enorm verslechterde. De discriminatie en het racisme op de woningmarkt, de arbeidsmarkt en in het uitgaansleven namen toe. In Gent culmineerde dit een eerste keer begin jaren tachtig met een aantal schietpartijen op Turkse cafés.[xxx]

Als reactie op deze negatieve houding gaan veel migranten zich dan ook op de eigen etnische groep terugplooien. Het resultaat is het ontstaan van evenwijdige instituties, zoals Turkse cafés, verenigingen, winkels en media. Hierdoor wordt het contact met de etnische Belgen beperkt. Bovendien wordt de eigen etnische identiteit er door benadrukt.

Onder meer omwille van deze beperkte contactmogelijkheden met de etnische Belgen en de sterkere identificatie met de eigen groep gaan veel Turken en Noord-Afrikanen ook een partner voor hun kinderen in de streek van herkomst gaan zoeken.[xxxi] Deze immigratiepartners houden op hun beurt de etnische enclave verder in stand.

Ten slotte konden de etnische netwerken van de eerste fase pas uitgroeien tot etnische enclaves toen het aantal Turken en Marokkanen in Gent voldoende hoog werd. Een etnische economie heeft immers voldoende klanten nodig en ook de uitbouw van parallelle instituties vergt mankracht. De Turken en Marokkanen waren in de eerste fase gewoon met te weinig hiervoor.

Pas met de gezins- en huwelijksmigratie wordt voor de uitbouw van etnische enclaves een bepaalde kritische groepsgrootte bereikt. Dat is ook waarschijnlijk de reden waarom de Tunesische en Algerijnse netwerken van de eerste fase zich niet, of toch veel minder, in Gent ontwikkeld hebben tot Tunesische en Algerijnse enclaves in de tweede fase. Deze etnische groepen waren hiervoor in Gent gewoonweg te klein. Bovendien was er veel minder gezinsmigratie naar Gent vanuit deze twee herkomstlanden.[xxxii]

De derde fase: de etnische mozaïek

Op zich is er tot nu toe weinig nieuws onder de zon. Bovenstaande migratiegeschiedenis is oud nieuws en patronen van etnische netwerken en etnische enclaves zijn reeds langer bekend.

In dit boek stellen we dat we sinds het einde van de jaren negentig de overgang beleven naar de derde fase van de Turkse en Noord-Afrikaanse migrantengeschiedenis in Gent. In deze derde fase nemen de relatief gesloten etnische enclaves in belang af en de etnische groepen geraken meer met elkaar verweven. Ze vormen samen als het ware een ‘etnische mozaïek’ waarvan de steentjes specifieke kleuren hebben maar toch één geheel vormen.

Deze etnische mozaïek heeft drie belangrijke kenmerken.

Een eerste kenmerk is de interactie tussen de etnische groepen. Deze interetnische contacten gebeuren zowel op het persoonlijke, ruimtelijke als institutionele niveau. Op persoonlijk vlak is er sprake van meer interetnische vriendschappen en relaties.

In hoofdstuk vier van dit boek tonen we bijvoorbeeld aan dat het aandeel huwelijken tussen etnische Belgen enerzijds en Turken en Marokkanen die in België geboren zijn anderzijds de laatste tien jaar bijna verdubbeld is, hoewel het bescheiden blijft.

Het aantal Turkse en Marokkaanse immigratiehuwelijken is dan weer spectaculair gedaald. Het waren net die immigratiehuwelijken die een belangrijke factor vormden voor de instandhouding van de Turkse en Marokkaanse enclaves.

Op ruimtelijk vlak zien we dat de Belgen, Turken en Noord-Afrikanen veel meer in elkaars buurten gaan wonen. Zo tonen we in hoofdstuk drie aan dat de Turken en Noord-Afrikanen ruimtelijk minder gesegregeerd zijn dan tien jaar geleden.

De typisch Turkse enclavebuurten zoals het Rabot, Tolhuis-Sluizeke-Ham, de Voormuide en de Dampoort lijken op hun retour en steeds meer Turken trekken naar de meer welgestelde suburbane rand van Gent zoals Gentbrugge, Wondelgem, Oostakker en Sint-Amandsberg.

Ook op het institutionele domein is er veel meer interactie tussen de verschillende etnische groepen.

Vertegenwoordigers van moskeeën treden in contact met hun kerkelijke tegenhangers. Turkse verenigingen werken samen met lokale buurtcomités en jeugdverenigingen. Belgische restaurants krijgen ook Turken over de vloer en omgekeerd gaan Belgen soms naar de Turkse bakker om hun brood.

Etnische instituties gaan zich dus niet langer uitsluitend op de eigen etnische groep richten. Een goed voorbeeld hiervan zijn de vele Turkse restaurants en kebabzaken die zich quasi exclusief op de studentenpopulatie in Gent richten. In de jaren tachtig bestonden die etablissementen natuurlijk ook al, maar ze waren toen niet of nauwelijks op de studenten gericht.

We mogen natuurlijk ook niet naïef zijn: het is nog niet allemaal rozengeur en maneschijn. We stellen enkel dat de Turken en Noord-Afrikanen meer met dan naast de etnische Belgen leven dan twee decennia geleden.

Een tweede kenmerk is dat de etnische netwerken en instituties behouden blijven. De Turkse en Marokkaanse netwerken blijven bestaan, maar ze worden aangevuld met interetnische netwerken. De Turkse Gentenaars huwen zowel andere Turkse Gentenaars als Belgische Gentenaars. Ook het etnische institutionele kaderwerk blijft bestaan.

Het zou te ver gaan om te denken dat de Turkse en Marokkaanse cafés, gebedshuizen, bakkers, verenigingen en andere instituties zullen verdwijnen. Hoewel hun oorspronkelijke redenen van bestaan minder belangrijk geworden zijn, blijven ze om economische en historische redenen relevant. Er is nog steeds een economische behoefte aan etnische producten zoals Turks brood, halal vlees, en nieuws uit het herkomstland.

De verenigingen en media blijven ook bestaan omdat Turken en Marokkanen de banden met hun afkomst en hun migratiegeschiedenis niet willen doorknippen.

Daarnaast speelt ook het mechanisme mee dat eens verenigingen en cafés bestaan, ze zichzelf in stand houden. Mensen gaan op café omdat ze er vrienden tegenkomen. Ouders sturen hun kinderen naar bepaalde verenigingen omdat hun vrienden en kennissen hun kinderen er ook naartoe sturen.

Het grote verschil met de fase van de etnische enclaves is dat de etnische netwerken en instituties ingebed zijn in het grotere geheel van de samenleving en niet langer een gesloten wereld op zich vormen.

Het derde en laatste kenmerk is de toegenomen sociaaleconomische ongelijkheid binnen de etnische groepen. Terwijl de sociaaleconomische achterstelling een belangrijke eigenschap van de Turkse en Marokkaanse enclaves was, evolueren we naar veel meer interne differentiatie.

Door de etnische economie is er een Turkse en Marokkaanse middenklasse kunnen ontstaan. Hun kinderen en kleinkinderen doen het beter op school en vervolgens op de arbeidsmarkt. Ook de financiële mogelijkheden van deze Turkse en Marokkaanse ondernemers zijn er sterk op vooruit gegaan.

Dit is natuurlijk slechts één kant van de medaille. Tegelijkertijd verlaten helaas nog steeds veel Turken en Marokkanen de schoolbanken zonder diploma en moeten ze het stellen met geen of precaire jobs.[xxxiii]

In de politieke en wetenschappelijke wereld pleiten sommigen voor het volledig opgaan van etnische minderheden in de dominante maatschappij. Ze worden verondersteld zich aan de Vlaamse of Belgische samenleving aan te passen, zodat ze als het ware onherkenbaar worden.

De pleitbezorgers van dit assimilatiemodel moeten we dus teleurstellen. De Turkse en Marokkaanse Gentenaars blijven herkenbaar en hun netwerken en instituties springlevend. Bij de etnische mozaïek waar we naartoe evolueren, staan hun netwerken en instituties echter in contact met deze van de Belgische Gentenaars.

Nieuwe nieuwe Gentenaars

Hoewel de nieuwe migratie naar Gent veel ruimer is, focussen we in dit boek enkel op de komst van de Midden- en Oost-Europeanen. We bespreken de migranten die afkomstig zijn uit landen die zowel recent tot de Europese Unie zijn toegetreden als deze die niet tot de Europese Unie behoren.

Tot de nieuwe EU-lidstaten behoren Polen, Bulgarije, Roemenië, Hongarije, Letland, Litouwen, Estland, Malta, Cyprus, Slovenië, Slowakije en Tsjechië. Oost-Europese staten die niet tot de Europese Unie behoren zijn bijvoorbeeld Albanië, Servië, Montenegro, Bosnië-Herzegovina en andere Balkanlanden. De migratiegeschiedenis van deze nieuwe nieuwe Gentenaars is veel korter.

Het boek wordt uitgegeven bij uitgeverij Garant en is verkrijgbaar via onze shop. Als je het boek bij ons bestelt, steun je DeWereldMorgen.be.

i Ter illustratie, de zoektermen ‘Bulgaren’ en ‘Gent’ leverden voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 19 juni 2012 253 artikels op in Mediargus, een databank met alle artikels uit de Vlaamse kranten en opiniemagazines. De zoektermen ‘Roma’ en ‘Gent’ resulteerden in 1164 artikels voor die periode.

ii Lokale Inburgerings- en Integratiemonitor Gent 2011. De etnische afkomst van een persoon werd enkel bepaald aan de hand van zijn/haar oudste nationaliteit en indien hij/zij nog bij zijn ouders inwoonde in 2004 ook aan de hand van de oudste nationaliteit van de moeder (of de vader indien de persoon bij een alleenstaande vader woont). Hierdoor houden de gepresenteerde aantallen waarschijnlijk een lichte onderschatting in van de etnische groepen in Gent. Desalniettemin zijn dit de meest nauwkeurige cijfers tot op heden. Voor meer informatie, zie Noppe, J. & Lodewijckx, E. (2012). De gekleurde samenleving. Personen van vreemde herkomst in Vlaanderen. SVR-webartikel 2012/3.

iii De Bock, J. (2012). Alle wegen leiden naar Gent? Trajecten van Mediterrane migranten naar de Arteveldestad, 1960-1980. Brood en Rozen. (Te verschijnen).

iv Ibidem.

v Ibidem.

vi Reniers, G. (1999). On the history and selectivity of Turkish and Moroccan migration to Belgium. International Migration, 37 (4), 679-713.

vii Martens, A. (1973). 25 jaar wegwerparbeiders. Het Belgische immigratiebeleid na 1945. Gids op Maatschappelijke Gebied, 64 (9), 675-696.

viii Haex, J. (1972). Emigratie van Turkse arbeiders (1961-1971). Leuven: KULeuven, Sociologisch onderzoeksinstituut.

Reniers, G. (1999). art. cit.

De Bock, J. (2012). art. cit.

ix Kesteloot, C., de Decker, P. & Manço, A. (1997). Turks and housing in Belgium, with special reference to Brussels, Ghent and Visé. In: Özüekren, S. & van Kempen, R. (red.). Turks in European cities: housing and urban segregation. Utrecht: Ercomer, 67-97.

x De Bock, J. (2012). art. cit.

xi Reniers, G. (1999). art. cit.

xii Kesteloot, C., de Decker, P. & Manço, A. (1997). art. cit.

xiii De Bock, J. (2012). art. cit.

xiv De Bok, R. (2003). Fatma Pehlivan. Enkele reis Istanboel – Brussel Wetstraat. Antwerpen: Houtekiet.

xv Van de Putte, M. (1999). Het Belgische migratiebeleid. Hoe kan een vreemdeling wettelijk in ons land verblijven? In: Talhoui, F. & Wets, J. (red.). Asiel. De deur op een kier. Noord-Zuid cahier. Antwerpen: Wereldwijd, 31-42.

Moulaert, F. & Deryckere, P. (1984). The employment of migrant workers in West Germany and Belgium. A comparative illustration of the life-cycle of economic migration (1960 – 1980). International Migration, 22 (3), 178-198.

xvi De Bock, J. (2012). art. cit.

xvii Ibidem.

xviii Lievens, J. (1999). Family-forming migration from Turkey and Morocco to Belgium: the demand for marriage partners from the countries of origin. International Migration Review, 33 (3), 717-744.

Lodewyckx, I., Timmerman, C. & Wets, J. (2011). Gezinshereniging in België, de mythe ontcijferd. Brussel: Koning Boudewijnstichting.

xix Haex, J. (1972). op. cit.

Reniers, G. (1999). art. cit.

xx Stad Gent (2012). Beleidsplan etnisch-culturele diversiteit 2012-2014. Bijlage 1. Onderzoek en cijfers. Gent.

xxi Marcuse, P. (1998). Space over time: the changing position of the black ghetto in the United States. Netherlands Journal of Housing and the Built Environment, 13(1), 7-23.

Portes, A. & Manning, R. (2005). The immigrant enclave: theory and empirical examples. In: Lin, J. & Mele, C. (red.), The urban sociology reader. New York: Routledge, 152-163.

xxii Neels, K. & Stoop, R. (2000). Reassessing the ethnic gap: employment of younger Turks and Moroccans in Belgium. In Lesthaeghe, R. (red.), Communities and generations. Turkish and Moroccan populations in Belgium plaats: VUB University Press, 279-319.

Verhoeven, H. (2000). De vreemde eend in de bijt. Arbeidsmarkt en diversiteit. Leuven: WAV-dossier.

Glorieux, I., Laurijssen, I. & Van Dorsselaer, Y. (2009).Zwart op wit. De intrede van allochtonen op de arbeidsmarkt. Antwerpen: Garant.

xxiii Vanhoren, I. & Bracke, S. (1992). Etnisch ondernemerschap in het Brussels hoofdstedelijk gewest. Leuven: HIVA.

xxiv Oosterlynck, S. & Schillebeeckx, E. (2012). Stad en sociale ongelijkheid: naar een sociale stijgingsperspectief? In: Holemans, D. (red.), Mensen maken de stad. Antwerpen: EPO, 128-144.

xxv De Bock, J. (2013). Mediterranean Immigrants in the City of Ghent, 1960-1985. A Historical study of immigration, settlement and integration processes. Firenze: European University Institute.

xxvi Vanparys, W. (2002). Het Turkse verenigingsleven in Gent. Een casestudy. Licentiaatsverhandeling in de Vergelijkende Cultuurwetenschap. Universiteit Gent.

xxvii De Standaard (1978). Moskee in Gent. De Standaard, 14 april 1978.

xxviii Timmerman, C., Lodewyckx, I. & Wets, J. (2009). Marriage at the intersection between tradition and globalization. Turkish marriage migration between Emirdag and Belgium from 1989 to present. History of the Family, 14, 232-244.

xxix Logan, J.R., Zhang, W. & Alba, R. (2002). Immigrant enclaves and ethnic communities in New York and Los Angeles. American Sociological Review, 67 (2), 299-322.

xxx De Bok, R. (2003). op. cit.

xxxi Timmerman, C., Lodewyckx, I. & Wets, J. (2009). Art. Cit.

xxxii De Bock, J. (2012). art. cit.

xxxiii Jacobs, D. & Rea, A., (2011). Verspild talent: de prestatiekloof in het secundair onderwijs tussen allochtone en autochtone en andere leerlingen volgens het PISA-onderzoek 2009. Brussel: Koning Boudewijnstichting. Lamote, C. & Van Damme, J., (2011). Iedereen gekwalificeerd? Een samenvatting van de kenmerken, oorzaken, gevolgen en aanpak van ongekwalificeerde uitstromen vanuit een Vlaams en Europees kader. Brussel: Vlaams ministerie van onderwijs en vorming.

take down
the paywall
steun ons nu!