De aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941, gezien vanuit een Japans aanvalsvliegtuig (foto: Wikipedia)
Nieuws, Politiek, Geschiedenis, VS, Japan, Tweede Wereldoorlog, Sovjet-Unie, Pearl Harbour, Jacques R. Pauwels, Corporate America - Jacques R. Pauwels

Pearl Harbor: mythe en werkelijkheid

Na een totaal onverwachte verrassingsaanval van Japan op de Amerikaans vlootbasis Pearl Harbor in Hawaii op 7 december 1941 had de VS geen andere keus dan aan het 'land van de rijzende zon' de oorlog te verklaren. Zo geraakte de VS ook betrokken in de oorlog tegen Duitsland. Mythe en werkelijkheid door Jacques R. Pauwels.

dinsdag 27 december 2011 15:55
Spread the love

Mythe

Na een total onverwachte verrassingsaanval van Japan op de Amerikaans vlootbasis Pearl Harbor in Hawaii op 7 december 1941 had de VS geen andere keus dan aan het “land van de rijzende zon” de oorlog te verklaren. Wegens Japans bondgenootschap met Nazi Duitsland, verankerd in het Driemogendhedenpact van september 1940, geraakte de VS automatisch ook betrokken in de oorlog tegen Duitsland.

Werkelijkheid

De regering van President Franklin D. Roosevelt was al vele jaren van plan om oorlog te voeren tegen Japan en trachtte vanaf de zomer van 1941 een dergelijke oorlog uit te lokken door het opleggen van een olie-embargo en andere provocaties.

Wegens het Japanse bondgenootschap met Nazi-Duitsland, verankerd in het Driemogendhedenpact van september 1940, geraakte de VS automatisch ook betrokken in de oorlog tegen Duitsland.

Washington had de Japanse codes ontcijferd, en wist dat een Japanse vloot op weg was naar Pearl Harbor, maar verwelkomde die aanval omdat een Japanse agressie het mogelijk zou maken om een oorlog tegen dat land aanvaardbaar te maken bij het overwegend vredelievend Amerikaanse publiek. Een aanval door Japan, in tegenstelling tot een Amerikaanse aanval op Japan, moest ook vermijden dat de VS in oorlog geraakte met Nazi-Duitsland, een land dat wegens het zogenaamde Driemogendhedenpact verplicht was om Japan bij te staan – maar alleen wanneer Japan zelf werd aangevallen.

Wegens redenen die weinig of niets te maken hadden met Japan of de VS, maar wel heel veel met het fiasco van Duitslands ‘Blitzkrieg’ tegen de Sovjet-Unie, verklaarde Hitler echter zelf de oorlog aan de VS een paar dagen na Pearl Harbor, op 11 december 1941.

Herfst 1941

Net zoals nu werd de VS achter een democratische façade de facto geregeerd door een power elite, een machtselite van industriëlen en financiers, de eigenaars en managers van ‘s lands grootste bedrijven en banken, die samen slechts een minimaal aandeel van de totale bevolking vormden. En net zoals heden, hadden die industriëlen en financiers – corporate America, zoals men soms zegt – nauwe banden met de bovenste laag van de militaire hiërarchie, de warlords (krijgsheren), zoals de bekende socioloog van New Yorks Columbia University, C. Wright Mills, die overigens ook de term power elite heeft gemunt, hen noemde (1), en voor wie een aantal jaren een gigantisch hoofdkwartier, Pentagon genaamd, zou worden opgetrokken langs de oevers van de Potomacrivier in Washington.

Het Amerikaanse militair-industriële complex bestond inderdaad al ettelijke decennia vooraleer Eisenhower het die naam gaf op het einde van zijn carrière als president – overigens na dat complex jarenlang vlijtig te hebben gediend.

Over presidenten gesproken: in de jaren 1930 en 1940, opnieuw net als heden, liet de machtselite het Amerikaanse volk om de vier jaar met veel tamtam een keuze maken tussen twee van haar leden; bij die verkiezing, voorgesteld als het nec plus ultra van democratie, wordt een van de twee kandidaten voorgesteld als een Republikein, de andere als een Democraat, maar slechts heel weinig mensen weten wat eigenlijk het verschil uitmaakt.

De winnaar mocht dan zijn intrek nemen in het Witte Huis om daar beslissingen te treffen i.v.m. binnen- en buitenlandse politiek. Die beslissingen moesten echter – en moeten nog steeds – de belangen dienen van de machtselite; anders gezegd, de politiek van Amerika, officieel bepaald door de president – de ‘machtigste mense ter wereld’, weet je wel? – staat ten dienste van business, en business is een codewoord voor het maximaliseren van de winsten van de grote bedrijven en banken wiens patroons de power elite uitmaken.

Zoals president Calvin Coolidge het al eens openhartig uitdrukte gedurende de jaren twintig, the business of America is business, m.a.w. Amerika, de Amerikaanse staat, moet het maken van winsten zoveel mogelijk vergemakkelijken. Ook in 1941 woonde in het Witte Huis een bonafide lid van de machtselite, een telg uit een rijke en machtige familie: Franklin D. Roosevelt, of FDR tout court. (Terloops gezegd, het fortuin dat de familie Roosevelt had opgestapeld, was grotendeels afkomstig uit de verkoop van opium aan China; zoals Balzac schreef, “achter elk groot fortuin schuilt een misdaad”.)

Roosevelt moet de power elite goed van dienst geweest zijn, want hij slaagde erin om door hen als kandidaat voor het presidentschap genomineerd te worden, wat een hele prestatie was, en om verkozen te worden, wat relatief gemakkelijk was, in 1932, 1936 en opnieuw in 1940. Dat was des te meer opmerkelijk daar de jaren dertig, de dirty thirties of vieze jaren dertig, slechte tijden waren, gekenmerkt door een grote en schijnbaar eindeloze economische crisis, de Great Depression, evenals grote internationale spanningen, die in Europa in 1939 tot oorlog zouden voeren.

Roosevelts job, de belangen van de machtselite promoten, was onder die omstandigheden verre van gemakkelijk, want binnen de rangen van die elite heerste er grote verdeeldheid over de vraag hoe precies de belangen van grote bedrijven en banken het best konden gediend worden door de man die in die tijd pachter mocht zijn van het Witte Huis.

Met betrekking tot de economische crisis waren een deel van de industriëlen en bankiers best tevreden met de Keynesiaanse aanpak van de president, bekend als New Deal, waarin heel wat staatstussenkomst in de economie betrokken was. Maar talrijke andere leden van de machtselite wilden van een dergelijke etatistische of dirigistische politiek, die aan socialistische of zelfs communistische planning deed denken, helemaal niets weten en eisten een terugkeer naar de orthodoxie van het laissez-faire kapitalisme. (Het stoorde hen waarschijnlijk ook ten zeerste dat FDR om demagogisiche redenen af en toe openlijk kritiek gaf op ‘s lands bankiers en hen bij gelegenheid zelfs banksters noemde, hetgeen natuurlijk aan gangsters doet denken!).

De power elite was ook verdeeld met betrekking tot de buitenlandse politiek. De eigenaars en managers van talrijke Amerikaanse bedrijven – inclusief Ford, General Motors, IBM, ITT, en Rockefellers Standard Oil of New Jersey, heden bekend als Exxon – hielden best van Hitler; een van hen, William Knudsen van General Motors, loofde Duitslands Führer zelfs luidop als “het mirakel van de twintigste eeuw”. (2)

De reden: om zijn land voor te bereiden op oorlog, was Hitler Duitsland tot de tanden aan het herbewapenen, en dat veroorzaakte een economische heropleving, een Rüstungskonjunktur, waarvan de talrijke Duitse filialen van Amerikaanse bedrijven flink meeprofiteerden door de massaproductie van vrachtwagens, pantsers en vliegtuigen in faciliteiten zoals de Opelfabriek in Rüsselsheim, eigendom van GM, en Fords reusachtige fabriek in Keulen, de Ford-Werke; ook verdienden firma’s zoals Standard Oil en Texaco enorm veel geld door Hitler te voorzien van de brandstof die zijn pantsers nodig zouden hebben om in 1939 naar Warschau, in 1940 naar Parijs en in 1941 (bijna) naar Moskou op te rukken.

Geen wonder dat de managers en eigenaars van al die bedrijven stralend van fierheid en geluk aanwezig waren toen Duitslands overwinningen op Polen, België, Frankrijk enz. op 26 juni 1940 gevierd werden op een feest in het chique Waldorf-Astoria Hotel in New York. De industriële reuzen van Amerika zoals Henry Ford bewonderden ook de manier waarop Hitler de Duitse vakbonden had opgedoekt, de arbeiderspartijen buiten de wet had gesteld, en de meeste communisten zowel als vele socialisten in concentratiekampen had opgesloten; zij wensten luidop dat Roosevelt hetzelfde soort medecijn zou toedienen aan Amerika’s vakbondsleiders en aan de socialisten, communisten en andere ‘reds’ die toendertijd, in de jaren dertig en vroege jaren veertig, in de VS nog heel talrijk waren.

Wat deze industriëlen en bankiers echter geenszins wilden, was dat Roosevelt hun land zou doen ten oorlog trekken aan de zijde van de vijanden van Duitsland; in dit opzicht waren zij ‘isolationisten’ of, zoals men ook wel zei, ‘non-interventionisten’. En in de vroege jaren veertig hadden zij op dat gebied de meerderheid van het Amerikaanse volk aan hun kant.

Een Gallup rondvraag in September 1940 toonde aan dat 88 percent van ’s lands burgers geen inmenging wilden in de oorlog die in Europa aan het woeden was. (3)  Het hoeft ons dus niet te verbazen dat niets erop wees dat Roosevelt zin had om tegen Duitsland te gaan kruisvaarten. Integendeel, gedurende de presidentsverkiezingen in de herfst van 1940 beloofde hij plechtig dat “[onze] boys niet in het buitenland zullen moeten ten oorlog trekken”. (4) De mannen van de machtselite zowel als de Amerikaanse doorsneeburgers knikten goedkeurend, en voilà, Roosevelt was herverkozen.

Dat Hitler Frankrijk en andere democratische landen had verslagen en bezet, vormde niet het minste probleem voor de Amerikaanse businessmen die lekker zaken deden met de Duitse dictator. Zij waren ervan overtuigd dat de toekomst van Europa aan het fascisme behoorde, meer bepaald aan de Duitse variante van het fascisme, het nazisme, en niet aan de democratie.

(Het was typerend daarvoor dat de grote baas van General Motors, Alfred P. Sloan, toen verklaarde dat het een goede zaak was dat in Europa de democratie het veld moest ruimen ten voordele van ‘een alternatief’ [d.w.z. fascistisch] systeem met sterke, intelligente en agressieve leiders die het volk langer en harder doen werken en die het instinct hebben van gangsters – hetgeen allemaal uitstekende kwaliteiten zijn!”) (5)

En daar ze zeker niet wilden dat Europa’s toekomst zou toebehoren aan het socialisme, noch in diens evolutionaire noch in diens revolutionaire (d.w.z. communistische) variante, zouden de Amerikaanse industriëlen en bankiers maar al te zeer in hun nopjes zijn toen Hitler ongeveer een jaar later eindelijk zou doen wat zij al sinds lang van hem verhoopt hadden, namelijk de Sovjet-Unie aanvallen om op die manier de bakermat van het communisme en inspiratiebron van de ‘reds’ in heel de wereld, ook in de VS zelf, te liquideren.

Terwijl talrijke grote bedrijven heerlijk zaken deden met Nazi-Duitsland, verdienden andere bedrijven voortaan heel veel geld door business met Groot-Brittannië. Dat land – evenals Canada en andere leden van het Britse Empire, natuurlijk – was Duitslands enig overblijvende vijand tussen de zomer van 1940 en juni 1941, toen Hitlers aanval op de Sovjet-Unie Groot-Brittannië en de Sovjet-Unie – tevoren helemaal geen vriendjes! – plots tot bondgenoten omtoverde.

De Britten hadden dringend behoefte aan allerlei materieel om hun strijd tegen Nazi-Duitsland te kunnen voortzetten, wilden een groot deel ervan in de VS komen aankopen, maar waren niet in staat om te betalen met baar geld, zoals dat vereist was door de Amerikaanse cash-and-carry-wetgeving. President Roosevelt zorgde er echter voor dat Amerikaanse bedrijven volop konden profiteren van die enorme window of opportunity door op 11 maart 1941 de befaamde Lend-Lease-wet te doen uitvaardigen, waardoor Groot-Brittannië vrijwel onbeperkt krediet kreeg om in de VS te gaan shoppen voor vrachtwagens, vliegtuigen en ander oorlogsmaterieel.

Uitvoer naar Groot-Brittannië binnen het kader van het Lend-Lease-programma zou enorme winsten opleveren, niet alleen wegens het reusachtige volume van geleverde goederen maar ook omdat die leveringen gepaard gingen met uitzonderlijk hoge prijzen en bedrieglijke praktijken zoals dubbel factureren.

In elk geval begon een deel van de Amerikaanse zakenwereld op die manier te sympathiseren met Groot-Brittannië, wat minder vanzelfsprekend was dan we heden geneigd zijn om aan te nemen. (Na het verwerven van de onafhankelijkheid was het vroegere koloniale moederland nog heel lang de aartsvijand van Uncle Sam gebleven; en nog in de jaren dertig had de Amerikaanse legerleiding plannen klaar om tegen de Britten oorlog te voeren en daarbij het Canadese Dominion van het Britse Empire aan tevallen, waarbij het bombarderen van steden zoals Vancouver en zelfs het gebruik van gifgas was voorzien.) (6)

Sommige – maar relatief weinige! – vertegenwoordigers van dit deel van de Amerikaanse industrie en bankwezen begonnen zelfs op te komen voor een Amerikaanse tussenkomst in de oorlog aan de zijde van de Britten; zij geraakten bekend als ‘interventionisten’.

Maar natuurlijk was het zo dat de meeste grote Amerikaanse bedrijven grof geld verdienden door zowel met Nazi-Duitsland als met Groot-Brittannië zaken te doen; en naarmate de regering van Roosevelt de VS nu zelf begon voor te bereiden op een mogelijke oorlog – waarom, zullen we straks bespreken, en daarbij de militaire staatsuitgaven sterk verhoogde en allerlei oorlogsmaterieel begon te bestellen, werden er door de grote bedrijven die het leeuwendeel van die bestellingen in de wacht sleepten, ook enorm veel centen verdiend door Amerika’s eigen strijdkrachten van allerlei oorlogstuig te voorzien. (7)

Indien er iets was waarover alle hoge pieten van de Amerikaanse industriële en financiële wereld het eens konden zijn, onafgezien van hun uiteindelijk weinig belangrijke persoonlijke sympathie voor Hitler of Churchill, was het dit: de oorlog die sedert 1939 in Europa woedde was goed, schitterend zelfs, voor hun business. Ook hierover gingen ze allemaal akkoord: hoe langer die oorlog duurde, hoe beter.

Met de uitzondering van de allervurigste pro-Britse interventionisten waren ze verder ook van mening dat het helemaal niet nodig was om de VS direct in die oorlog te betrekken, en zeker niet aan de zijde van de vijanden van Duitsland. Het allervoordeligst, vanuit het standpunt van corporate America, was een scenario waarbij de oorlog in Europa zo lang mogelijk bleef aanslepen, zodat de grote bedrijven konden blijven winsten boeken door het leveren van duur oorlogsmaterieel (en brandstof) aan de Duitsers, de Britten, hun respectievelijke bondgenoten, en aan Amerika zelf.

Henry Ford sprak toentertijd de hoop uit dat “noch de Geallieerden, noch de Aslanden de oorlog zouden winnen”, en hij liet verstaan dat de VS beide zijden in dat conflict moest voorzien van “het materieel dat ze nodig hadden om elkaar te bevechten tot ze uiteindelijk aan weerskanten uitgeput neerstortten”.

Ford pastte toe wat hij predikte, en deed zijn fabrieken in de VS, in Groot-Brittannië, in Duitsland en in bezet Frankrijk allerlei materieel produceren voor alle oorlogvoerende landen. (8) Voor de meeste mensen die erin betrokken waren, was de oorlog een hel, maar voor Amerikaanse industriëlen zoals Ford was de oorlog een paradijs.

Over Roosevelt zelf wordt – terecht of ten onrechte – algemeen geloofd dat hij een interventionist was, maar in het Congres van Afgevaardigden, het Amerikaanse parlement, overheersten de isolationistsen, en het zag er niet naar uit alsof de VS weldra, of zelfs ooit, in de oorlog zouden betrokken geraken. Maar wegens de Lend-Lease-uitvoer naar Groot-Brittannië verslechtten de verhoudingen tussen Washington en Berlijn, en in de herfst van 1941 leidde een reeks incidenten tussen Duitse duikboten en destroyers van de Amerikaanse zeemacht (die vrachtboten stampensvol wapens op weg naar Groot-Brittannië begeleidden) tot een crisis die achteraf bekend geraakte als een ‘onverklaarde oorlog ter zee’.

Maar zelfs die episode deed Washington er niet aan denken om aan de oorlog in Europa te gaan deelnemen. De industrie en het bankwezen vonden het status quo bijzonder voordeling, en hadden eenvoudig geen belangstelling voor een kruistocht tegen Nazi-Duitsland.

Omgekeerd was Hitler tot over zijn oren betrokken in het groot project van zijn leven, de oorlog die moest eindigen met de totale vernietiging van de Sovjet-Unie. In die oorlog verliepen de zaken echter niet volgens plan. De Blitzkrieg in het Oosten, ontketend op 22 juni 1941, zou de Sovjet-Unie binnen de 4 à 6 weken “indrukken zoals een ei”, tenminste volgens de militaire experts niet in alleen in Berlijn, maar ook in Londen en Washington.

Aanvang december waren de Sovjets echter nog niet met de witte vlag komen zwaaien. Au contraire, op 5 december startte het Rode Leger totaal onverwachts een tegenoffensief in de omgeving van Moskou, en plots zaten de Duitsers zelf diep in de penarie. Het allerlaatste waaraan Hitler op dat ogenblik dacht, was een oorlogsverklaring aan de VS. (9)

In de jaren 1930 had het Amerikaanse leger geen plannen voor oorlogvoering tegen Nazi-Duitsland, en maakte er ook geen. Er bestonden daarentegen wel degelijk plannen voor oorlogvoering tegen Groot-Brittannië, Canada, Mexico – en Japan. (10)

Waarom tegen Japan? In de jaren dertig was de VS een van de grootste industriële machten ter wereld, en zoals in het geval van alle andere industriële machten keek men daar voortdurend uit naar bronnen van goedkope grondstoffen zoals rubber en olie, en natuurlijk ook naar markten voor de eigen afgewerkte producten. Reeds tegen het einde van de 19de eeuw had Amerika consequent zijn belangen in dit opzicht vervolgd door zijn economische en soms zelfs directe politieke invloed uit te breiden naar verre landen en zelfs naar de overkant van de Stille Oceaan.

Deze agressieve, imperialistische politiek, meedogenloos gevoerd door presidenten zoals Theodore Roosevelt, een verwant van FDR, had geleid tot Amerikaanse heerschappij over vroegere Spaanse koloniën zoals Puerto Rico, Cuba en de Filipijnen, alsook over het tevoren nog onafhankelijke Hawaii. De VS had zich zo ontpopt als een grootmacht in het gebied van de Stille Oceaan en zelfs in het Verre Oosten. (11)

De landen aan de overkant van de Stille Oceaan begonnen dus een steeds grotere rol te spelen als markten voor Amerikaanse exportproducten en als bronnen van goedkope grondstoffen. Maar in de jaren dertig, die geplaagd waren door de Grote Depressie, liep de concurrentie voor markten en grondstoffen steeds warmer, en begon de VS last te krijgen van concurrentie vanwege een agressieve rivaliserende industriële macht, die al evenzeer belust bleek te zijn op bronnen van grondstoffen zoals olie en op markten voor zijn afgewerkte producten. Die concurrent was Japan, het land van de rijzende zon.

Japan zocht zijn eigen imperialistische ambities waar te maken in China, een ‘markt’ met onbegrensde mogelijkheden, en in Zuidoost-Azië, een gebied rijk aan grondstoffen. En net zoals de VS aarzelde Japan niet om daarbij geweld te gebruiken, bijvoorbeeld door genadeloos oorlog te voeren tegen China, daarbij vreselijke misdaden te begaan, en een theoretisch onafhankelijke kolonie op te richten in het noorden van dat groot, maar toen heel zwak land.

Wat de VS erg stoorde, was niet dat de Japanners hun Chinese (en Koreaanse buren) als Untermenschen behandelden, maar dat zij dat deel van de wereld aan het herscheppen waren in een eigen economisch baljuwschap, in een ‘afgesloten economisch systeem’ waarin geen plaats voorzien was voor de Amerikaanse concurrentie. De Japanners volgden in dit opzicht eigenlijk het voorbeeld van de VS, die reeds vroeger Latijns-Amerika en de Caraïben had omgetoverd in de exclusieve economische speeltuin van Uncle Sam. (12)

Corporate America was erg gefrustreerd dat het uitgesloten werd uit de lucratieve markt van het Verre Oosten, door de ‘Japs’ nog wel, een ‘geel ras’ – en een ‘geel gevaar’! – dat de Amerikanen al gedurende de 19de eeuw waren gaan verachten. (13)

Japan werd beschouwd als een arrogant, maar in de grond zwak land, dat de machtige VS gemakkelijk “binnen drie maand van de kaart kon vegen”, zoals de secretaris (minister) van de Navy, Frank Knox, het ooit uitdrukte. (14)

En zo gebeurde het dat gedurende de jaren dertig en het begin van de jaren veertig de Amerikaanse machtselite wel gekant was tegen oorlog tegen Nazi-Duitsland, maar bijna unaniem te vinden was voor een oorlog tegen Japan – tenzij, natuurlijk, Tokyo bereid zou zijn om grote toegevingen te doen, bijvoorbeeld door de Chinese ‘markt’ met de VS te gaan ‘delen’.

President Roosevelt – net zoals zijn voorganger Woodrow Wilson helemaal geen brave pacifist! – was er op uit om de machtselite een dergelijke splendid little war, een ‘schitterend oorlogje’, te bezorgen. (De uitdrukking splendid little war was gemunt door John Hay, ooit minister van Buitenlandse Zaken, en bedoeld ermee was de Spaans-Amerikaanse Oorlog van 1898, die splendid beschouwd werd omdat hij het de VS had mogelijk gemaakt had om de Filipijnen, Puerto Rico, enz. op zak te steken.)

Gedurende de zomer van 1941 breidde Tokyo zijn invloedssfeer in het Verre Oosten nog verder uit, namelijk door de rubberrijke Franse kolonie Indochina te bezetten. Het zag er ook steeds meer naar uit alsof de Japanners elk ogenblik konden binnenvallen in het olierijke Indonesië, alweer een afgelegen kolonie van een Europees land dat in moeilijkheden verkeerde wegens de oorlog in Europa zelf en dus als een rijpe vrucht scheen te wachten om door Tokyo geplukt te worden.

Zou de VS weldra heel Zuidoost-Azië, misschien zelfs inclusief Amerika’s ‘bloedeigen’ Filipijnse kolonie, aan die ellendige ‘Japs’ kwijtspelen? Roosevelt schijnt te hebben beslist dat de tijd gekomen was om oorlog te voeren tegen Japan, maar hij had twee problemen. Ten eerste was de openbare opinie in de VS erg gekant tegen gelijk welke ‘buitenlandse’ oorlog. Ten tweede zou de isolationistische meerderheid in the Congres van Afgevaardigden zeker zijn goedkeuring voor een dergelijke oorlog weigeren uit vrees dat de VS daardoor automatisch in oorlog zouden geraken tegen Japans bondgenoot, Nazi-Duitsland.

Roosevelts oplossing voor dit dubbel probleem, volgens de auteur van een gedetailleerde en bijzonder goed gedocumenteerde recente studie, Robert B. Stinnett, bestond erin om “Japan door allerlei provocaties ertoe te brengen om de VS aan te vallen”. (15)

In het geval van een Japanse aanval zou het Amerikaanse publiek niet anders kunnen dan zich “achter de vlag te scharen”. (Het Amerikaanse publiek was er reeds tevoren op dezelfde manier toe gebracht om zich achter de stars and stripes te scharen, namelijk tijdens het begin van de Spaans-Amerikaanse Oorlog, toen het Amerikaanse slagschip Maine op mysterieuse wijze ontplofte en zonk in de haven van Havana, iets dat onmiddellijk in de schoenen van de Spanjaarden geschoven werd; na de Tweede Wereldoorlog zou het Amerikaanse publiek opnieuw door middel van gefabriceerde provocaties geconditioneerd worden om oorlogen goed te keuren die door hun regering gewild en gepland waren, bijvoorbeeld het beruchte incident in de Golf van Tonkin in 1964.)

Bovendien was het zo dat het Driemogendhedenpact, ondertekend door Japan, Duitsland en Italië in Berlijn op 27 september 1940, de ondertekenaars verplichte om elkaar bij te staan wanneer een van hen aaangevallen werd door een ander land, maar niet wanneer een van hen een ander land aanviel. (16)

Als gevolg daarvan hoefden de isolationisten in het Congres – die overigens noninterventionisten waren met betrekking tot Duitsland, maar niet met betrekking tot Japan! – niet te vrezen dat een conflict met Japan ook oorlog tegen Duitsland zou betekenen.

President Roosevelt had beslist, schrijft Stinnett, dat “het duidelijk moet zijn dat Japan de eerste stap zet”, en daarom deed hij vanaf de zomer van 1941 “al het mogelijk om Japan te provoceren en zo ertoe te brengen om een oorlog tegen ons te beginnen”. Tot de knepen die hij daarbij gebruikte, behoorden het uitzenden van oorlogsschepen tot vlakbij en zelfs binnen de Japanse territoriale wateren, in de hoop van op die manier een voorval in de stijl van het latere incident in de Golf van Tonkin uit te lokken, dat dan als casus belli zou kunnen dienen.

Maar uiteindelijk werd het gewenste resultaat geleverd door systematische en genadeloze economische druk op een land dat dringend behoefte had aan grondstoffen zoals olie en rubber en daarom dergelijke methodes wel als bijzonder provocatief moest beschouwen. Reeds in de zomer van 1941 bevroor de Roosevelt regering alle Japanse vermogens (assets) in de VS en begon systematisch te verhinderen dat de Japanners gelijk waar petroleumproducten konden inkopen.

In samenwerking met de Britten en de Nederlanders, die hun eigen redenen hadden om de Japanners tegen te werken, legde de VS Japan zware economische sancties op, inclusief een embargo op levensbelangrijke olie. De situatie verslechtte dus zienderogen in de loop van de herfst van 1941.

De onophoudelijke Amerikaanse provocaties aan het adres van Japan waren er op gericht om dat land ten oorlog te doen trekken, en het werd steeds waarschijnlijker dat het zo zou eindigen. “Omdat we maar bleven naalden steken in ratelslangen”, vertrouwde FDR later toe aan een vriend, “werd ons land uiteindelijk gebeten”. Op 26 november, toen Washington eistte dat Japan zich zou terugtrekken uit China, beslisten de ‘ratelslangen’ in Tokyo dat de maat vol was en bereidden ze zich voor om te ‘bijten’.

Een Japanese vloot kreeg bevel om in alle stilte op Hawaii koers te zetten om de oorlogsschepen aan te vallen die FDR daar in 1940 had doen stationeren – op provocatieve en terzelfdertijd uitnodigende wijze, vanuit Tokyo’s standpunt bekeken. De Amerikanen hadden de Japanse codes ontcijferd en onderschepten talrijke berichten die door de vloot op weg naar Hawaii werden uitgezonden, zodus wisten de Amerikaanse regering en legerleiding precies wat de Japanese armada van plan was. De bevelhebbers in Honolulu werden echter niet verwittigd, en zo dus konden de Japanners op zondag 7 december 1941 ongestoord hun ‘verrassingsaanval’ uitvoeren. (17)

De volgende dag vond FDR het gemakkelijk om het Congres ervan te overtuigen om aan Japan de oorlog te verklaren, en het Amerikaanse volk, diep geschokt door een schijnbaar laffe aanval waarvan ze niet konden weten dat hij geprovoceerd en verwacht was door hun eigen regering, schaarde zich zoals voorzien als één man achter de vlag. De VS was nu paraat om oorlog te voeren tegen Japan, en de vooruitzichten op een relatief gemakkelijke overwinning waren niet geruïneerd door de in Pearl Harbor geleden verliezen.

Die waren op het eerste gezicht gruwelijk, maar in werkelijkheid verre van catastrofaal. De gekelderde schepen waren oud, “overwegend relieken van de Eerste Wereldoorlog”, en verre van onontbeerlijk voor oorlogvoering tegen Japan. De moderne oorlogsschepen, daarentegen, inclusief de vliegdekschepen die in de oorlog een cruciale rol zouden spelen, waren ongedeerd, daar zij zogezegd ‘toevallig’ op bevel van Washington uit Pearl Harbor waren weggestuurd en gedurende de aanval ergens ver weg van de Hawaiiaanse kusten ronddobberden. (18)

Het verliep echter niet zo vlot als gedacht, want een paar dagen later, op 11 december, verklaarde Nazi-Duitsland totaal onverwachts de oorlog aan de VS. Dat betekende dat men niet op één front tegen één vijand een splendid little war, maar op twee fronten tegen twee vijanden een grote oorlog, een heuse wereldoorlog, moest gaan voeren. En zelfs met dappere bondgenoten aan zijn zijde, zou dat voor de machtige Uncle Sam een hele karwei worden.

In het Witte Huis kwam het nieuws van de Japanse aanval op Pearl Harbor helemaal niet aan als een verrassing, maar de Duitse oorlogsverklaring sloeg er in al een ware bom. Duitsland had niets te doen gehad met de aanval in Hawaii en was zelfs niet op de hoogte geweest van Tokyo’s plannen. Zodus vroeg FDR niet aan het Congres om aan Nazi-Duitsland de oorlog te verklaren.

Het klopt dat de verhoudingen tussen de VS en Duitsland al een hele tijd bijzonder slecht waren wegens de Amerikaanse leveringen van oorlogsmaterieel aan Groot-Brittannië, wat had geleid tot de zogezegde ‘onverklaarde oorlog ter zee’ in de herfst van 1941. Maar, zoals we hebben gezien, had de Amerikaanse machtselite niet de minste lust om tussenbeide te komen in de oorlog in Europa.

Het was Hitler zelf die aan de VS de oorlog verklaarde op 11 december 1941, dit tot grote verrassing van Roosevelt. Waarom deed hij dat? Een paar dagen tevoren, op 5 december 1941, had het Rode Leger een tegenoffensief ontketend in de buurt van Moskou, en dit betekende het fiasco van de Blitzkrieg in de Sovjet-Unie. Op die dag realiseerden Hitler en zijn generaals zich dat zij de oorlog nog wel lang konden doen aanslepen, maar niet meer konden winnen.

Doch toen een paar dagen later de Duitse dictator te horen kreeg dat de Japanners Pearl Harbor hadden aangevallen, schijnt hij na lang nadenken te hebben besloten dat een Duitse oorlogsverklaring aan de Amerikaanse vijand van zijn Japanse vrienden, iets waartoe hij door het Driemogendhedenpact helemaal niet verplicht was, Tokyo ertoe zou brengen om de oorlog te verklaren aan de Sovjet-vijand van Duitsland.

Daar het Japanse leger zich grotendeels in Noord-China bevond en dus bijna onmiddellijk de Sovjet-Unie kon aanvallen in de omgeving van Vladivostok, zou een conflict met Japan de Sovjets in de uiterst benarde situatie van een tweefrontenoorlog hebben doen terechtkomen; en op die manier zou Hitler misschien toch nog de overwinning kunnen behalen in een anti-Sovjet ‘kruistocht’ die hij zonder Japanse hulp zeker gedoemd was om te verliezen. (De Duitse historicus Hans Gatzke is van mening dat Hitler overtuigd was dat “indien Duitsland zich niet bij Japan aansloot, er van Japanse hulp tegen de Sovjet-Unie geen sprake meer kon zijn”.) (19)

Hitler geloofde dus dat hij het spookbeeld van een nederlaag kon verjagen door aan de kwetsbare Siberische grens van de Sovjet-Unie een soort Japanse deus ex machina te doen verschijnen. Maar Japan gaf aan Hitlers onuitgesproken uitnodiging geen gevolg. Tokyo haatte de Sovjet-staat, en had er eigenlijk graag oorlog tegen gevoerd, maar het land van de rijzende zon kon zich al evenmin als de Sovjets een tweefrontenoorlog veroorloven en richtte zich liever op een ‘zuiderse’ strategie, met Zuidoost-Azië als inzet, dan op een uitzichtloos avontuur in het onherbergzame Siberië.

Pas op het einde van de oorlog, na de Duitse overgave, zou het tot krijgsverrichtingen tussen Japan en de Sovjet-Unie komen. In elk geval was de VS voortaan door Hitlers eigen oorlogsverklaring een actieve deelnemer aan de oorlog in Europa, een oorlog die in de ogen van de Amerikaanse machtselite een ‘verkeerde oorlog’ was, omdat hun land erin vocht tegen een land, Nazi-Duitsland, waarmee ze heerlijk zaken deden en waartegen ze geen vijandige gevoelens koesterden, en met als bondgenoot een land, de Sovjet-Unie, dat ze in de grond verafschuwden. (20)

Gedurende de laatste jaren is Uncle Sam nogal dikwijls ten oorlog getrokken, maar er wordt ons steeds gevraag om te geloven dat dit gedaan wordt ter wille van humanitaire doeleinden, bijvoorbeeld om genocides te voorkomen, om terroristen te beletten om allerlei aanslagen uit te voeren, om volkeren van sadistische dictators te verlossen, om de democratie te bevorderen, enz. (21)

Blijkbaar gaat het nooit om de economische belangen van de VS of, preciezer gezegd, van de grote bedrijven en banken van Amerika. Die oorlogen worden dikwijls vergeleken met Amerika’s archetypische ‘goede oorlog’, de Tweede Wereldoorlog, waarin Uncle Sam naar verluidt enkel en alleen ten strijde trok om vrijheid en democratie te gaan verdedigen.

(In een poging om zijn ‘oorlog tegen het terrorisme’ aan het Amerikaanse publiek te ‘verkopen’, bijvoorbeeld, was George W. Bush er als de kippen bij om de gebeurtenissen van 11 september 2001 te vergelijken met de ‘geniepige’ aanval op Pearl Harbor.)

Onze nadere kijk op de omstandigheden van de intrede in de oorlog van de VS in december 1941 toont ons echter een heel ander beeld. De Amerikaanse machtselite wilde een oorlog tegen Japan, plannen voor een dergelijke oorlog lagen reeds lang klaar, en in 1941 vond Roosevelt het uur gekomen om een dergelijke oorlog uit te lokken, niet om een einde te stellen aan de Japanse agressie tegen China en de vreselijke oorlogsmisdaden die daar werden begaan, maar omdat Amerika’s grote bedrijven en banken een (groot) stuk wilden van de ‘taart’ van grondstoffen en markten van het Verre Oosten.

Anderzijds deden de grote bedrijven van de VS gouden zaken met en in Nazi-Duitsland, profiteerden ze van de oorlog die Hitler in Europa had ontketend en, terloops gezegd, voorzagen ze hem van het materieel en de brandstof die hij nodig had voor zijn Blitzkrieg; oorlog tegen Nazi-Duitsland was bijgevolg totaal ongewenst wat de Amerikaanse machtselite betrof, ook al waren er humanitaire redenen bij de vleet om oorlog te voeren tegen het empire of evildat Hitlers Derde Rijk zeker was.

Tot in 1941 bestonden er geen plannen voor een oorlog tegen Duitsland, en in december 1941 trok de VS niet vrijwillig ten strijde tegen Nazi-Duitsland, maar sukkelde als het ware in die oorlog, en wel door Hitlers eigen toedoen.

Splendid little war

Humanitaire beschouwingen speelden helemaal geen rol in de calculus die leidde tot de intrede van de VS in de Tweede Wereldoorlog, de oorspronkelijke ‘goede oorlog’ van dat land. En er is geen reden om aan te nemen dat humanitaire beschouwingen wél een rol speelden in de calculus die er onlangs toe leidde dat Uncle Sam wegmarcheerde om nieuwe zogezegde ‘goede oorlogen’ te gaan voeren in onfortuinlijke landen zoals Irak, Afghanistan en Libië – en binnenkort misschien oorlog zal gaan voeren tegen Iran.

Een oorlog tegen Iran staat heel zeker op het verlanglijstje van corporate America, want een dergelijke oorlog belooft een grote afzetmarkt op te brengen en, natuurlijk nog veel belangrijker, enorme hoeveelheden van die o zo kostbare en begeerde grondstof, olie.

Zoals in het geval van de oorlog tegen Japan, liggen de plannen voor een oorlog tegen Iran al lang klaar, en is de man in het Witte Huis – nochtans gezalfd met de heilige olie van een Nobelprijs voor de Vrede! – al even vastbesloten als FDR dat indertijd was om een dergelijke oorlog mogelijk te maken.

Net als in het geval van de oorlog tegen Japan, worden er met zijn weten en goedkeuring provocaties georchestreerd, deze keer in de vorm van sabotage en inbreuken door onbemande vliegtuigen (drones) evenals het ouderwetse maar nog steeds intimiderende versturen van oorlogsschepen tot vlakbij de territoriale wateren van het betrokken land.

Washington is er opnieuw druk mee bezig, “naalden in ratelslangen te steken”, blijkbaar in de hoop dat de Iraanse ‘ratelslang’ zal terugbijten en daarmee de VS het excuus zal bezorgen om een splendid little war te beginnen. Maar net zoals in het geval van Pearl Harbor, zou de erop volgende oorlog wel eens groter, langer en vreselijker kunnen zijn dan verwacht.

Jacques R. Pauwels

Jacques R. Pauwels is auteur van ‘De mythe van de ‘goede oorlog’’ (2000) en ‘Big business met Nazi-Duitsland’ (2009).

(1) C. Wright Mills, The Power Elite, New York, 1956.

(2) Geciteerd in Charles Higham, Trading with the Enemy: An Exposé of the Nazi-American Money Plot 1933-1949, New York, 1983, p. 163.

(3) Robert B. Stinnett, Day of Deceit: The Truth about FDR and Pearl Harbor, New York, 2001, p. 17.

(4) Geciteerd in Sean Dennis Cashman, America, Roosevelt, and World Oorlog II, New York en London, 1989, p. 56.

(5) Edwin Black, Nazi Nexus: America’s Corporate Connections to Hitler’s Holocaust, Washington/DC, 2009, p. 115.

(6) Floyd Rudmin, ‘Secret War Plans and the Malady of American Militarism’, Counterpunch, 13:1, 17-19 februari 2006. pp. 4-6, http://www.counterpunch.org/2006/02/17/secret-oorlog-plans-and-the-malady-of-american-militarism

(7) Jacques R. Pauwels, De Mythe van de ‘goede oorlog: Amerika en de Tweede Wereldoorlog, Berchem, 2000, pp. 44-50. De bedrieglijke praktijken van Lend-Lease worden beschreven in Kim Gold, ‘The mother of all frauds: How the United States swindled Britain as it faced Nazi Invasion’, Morning Star, 10 april 2003.

(8) Geciteerd in David Lanier Lewis, The public image of Henry Ford: an American folk hero and his company, Detroit, 1976, pp. 222, 270.

(9) Jacques R. Pauwels, ’70 Years Ago, December 1941: Turning Point of World War II’, Global Research, December 6, 2011, http://globalresearch.ca/index.php?context=va&aid=28059.

(10) Rudmin, op. cit.

(11) Zie b.v. Howard Zinn, A People’s History of the United States, s.l., 1980, p. 305 e.v.

(12) Patrick J. Hearden, Roosevelt confronts Hitler: America’s Entry into World Oorlog II, Dekalb/IL, 1987, p. 105.

(13) ‘Anti-Japanese sentiment’, http://en.wikipedia.org/wiki/Anti-Japanese_sentiment.

(14) Patrick J. Buchanan, ‘Did FDR Provoke Pearl Harbor?’, Global Research, December 7, 2011, http://www.globalresearch.ca/index.php?context=va&aid=28088. Buchanan verwijst naar een nieuw boek door George H. Nash, Freedom Betrayed: Herbert Hoover’s Secret History of the Second World War and its Aftermath, Stanford/CA, 2011.

(15) Stinnett, op. cit., p. 6.

(16) Daarom moest Japan ook niet de oorlog verklaren aan de Sovjet-Unie, en deed het ook niet, toen Nazi-Duitsland dat land aanviel op 22 juni 1941.

(17) Stinnett, op. cit., pp. 5, 9-10, 17-19, 39-43; Buchanan, op. cit.; Pauwels, De Mythe…, pp. 58-60. Over de Amerikaanse onderschepping van gecodeerde Japanse berichten, zie Stinnett, op. cit., pp. 60-82. Rattlesnakes-citaat uit Buchanan, op. cit.

(18) Stinnett, op. cit., pp. 152-154.

(19) Hans W. Gatzke, Germany and de United States: A “Special Relationship?”, Cambridge/MA en London, 1980, p. 137.

(20) Pauwels, ’70 Years Ago…’

(21) Zie Jean Bricmont, Humanitarian imperialism: Using Human Rights to Sell War, New York, 2006.

take down
the paywall
steun ons nu!