Het verslag dat Unicef België afgelopen week bekend maakte over de ongelijke schoolkansen van kinderen is meer dan schrijnend. Kwetsbare kinderen, uit arme gezinnen of van vreemde origine worden hopeloos gediscrimineerd en worden al te makkelijk ‘afgeschreven’, dit is, verwezen naar bso of buso.
Het onderzoek waarvan dit rapport de weerslag is, verdient nog meer aandacht. Want hier zijn kinderen aan het woord, kwetsbare kinderen die met een onbevangen gemoed hun bijzonder klare kijk op hun omgeving en op andere mensen geven. Neen, dit zijn geen passieve slachtoffers, dit zijn individuele mensen die bijzonder goed aanvoelen hoe gemotiveerd hun leerkrachten al dan niet voor de klas staan, die bijzonder gevoelig zijn voor de minste vorm van misprijzen of onrechtvaardigheid, die voor het leven getekend worden als ze in hun eigenwaarde worden gekwetst, als hun zelfvertrouwen wordt ondermijnd.
Het rapport is ook schrijnend omdat Unicef aangeeft dat het ook perfect anders kan. Nergens anders in de OESO is de ongelijkheid tussen kinderen zo groot als in België. Dit is een rijk land als het onze onwaardig en moet dringend worden aangepakt.
Maar hoe? Unicef geeft aantal goede aanbevelingen: het erkennen van het armoedeprobleem, behouden wat goed gaat, investeren in basisonderwijs, maximaal inzetten op welbevinden, versterken van de leerkrachten, inzetten op positieve leertrajecten en besef van het feit dat onderwijs geen eiland is. Deze aanbevelingen moeten meteen worden opgevolgd.
Dit rapport is ook een goede gelegenheid om op een paar punten te wijzen die er rechtstreeks mee in verband staan.
Geen passieve slachtoffers
Ten eerste, zoals reeds gesteld, kinderen zijn geen passieve slachtoffers. Unicef wijst er vanaf de eerste bladzijde op dat deze kinderen wel beschouwd worden “als slachtoffer, als gehandicapten, als vreemdelingen, als zotten, zieken of criminelen”. Vandaar dat ze op de duur er ook zelf gaan in geloven en denken dat alles vast ligt. Ze zijn immers “onbekwaam, achterlijk, moeilijk, lui, storend”…
Nochtans blijkt uit hun getuigenissen dat ze, op hun niveau, wel degelijk vorm willen en kunnen geven aan hun leven en aan de maatschappij waarin ze leven, alleen worden ze daar niet in aangemoedigd, ze worden buiten elke discussie gehouden.
Het deed me denken aan het boekje van Dalrymple, die zijn hatelijke theorieën over arme mensen wel baseert op een vergelijkbare vaststelling. Dalrymple hekelt het onderwijs en de zorgsector omdat die te weinig op de persoonlijke verantwoordelijkheid van arme kinderen zouden wijzen. Dalrymple ziet enkel individuele schuld en is daarom tegen elke bijstand of ondersteuning. Dit is onaanvaardbaar voor een beschaafde wereld, maar misschien moeten we wel even stilstaan bij de basisstelling die ook Unicef lijkt te delen.
Als het zelfvertrouwen van kinderen wordt ondermijnd, als hen er nooit op gewezen wordt dat ze gelijk zijn aan alle andere kinderen, dat ze dezelfde rechten hebben en ook dezelfde mogelijkheden krijgen, als ze worden aangemoedigd, als ze leren dat de wereld niet ‘is’ maar voortdurend ‘wordt’ en ze daar zelf een bijdrage kunnen toe leveren, dan zullen ze daarin gaan geloven en inderdaad meer positieve feed back geven. Wie vanaf zijn kinderjaren wordt achtergesteld en ontmoedigd, kan dat nooit meer goed maken. Wie wordt gestimuleerd en aangemoedigd, wie positieve impulsen krijgt, kan ook uitgroeien tot iemand met creativiteit en vertrouwen. Dit is geen kwestie van individuele verantwoordelijkheid, maar van een maatschappelijk project waarin de overheid, de gemeenschap, ouders en leerkrachten een grote rol te spelen hebben. Met de beste bedoelingen worden kinderen nu al te vaak als slachtoffertjes behandeld.
Het is zoals met dat andere hatelijke boek, van Ayn Rand, Atlas Shrugged. Hoe hatelijk de verkondigde theorieën ook zijn, haar scherpe analyse van hoe een deel van het bedrijfsleven werkt is juist en moet ons aanzetten om dat te veranderen. Zuiver egoïsme is geen oplossing voor ‘crony capitalism’. Of hoe liberale analyses slechte oplossingen kunnen aandragen voor echte problemen die wel degelijk moeten aangepakt worden.
Armoede en inkomenstekort
Een tweede punt dat me opviel in dit verslag is dat “kinderen zich niet arm voelen”, ze voelen zich wel uitgesloten. Het lijdt geen twijfel dat “geen enkel sociaal fenomeen meer impact heeft op de rechten van kinderen dan armoede”, ook dat is een kwetsuur die je voor de rest van je leven meedraagt. Het is dan ook onaanvaardbaar dat er nog scholen zijn die arme kinderen niet meenemen op buitenschoolse activiteiten als bosklassen en dergelijke. Wie in zijn kinderjaren één keer werd uitgesloten, vergeet dat nooit meer.
Uitsluiting en armoede zijn echter niet hetzelfde en daarom moet ook hier weer de vraag gesteld worden naar wat armoede ‘is’. Unicef heeft volkomen gelijk dat alle beschreven ongelijkheden een sterke sociale gradiënt hebben. Maar het is niet omdat kinderen thuis geen Nederlands spreken en daarom gediscrimineerd of achtergesteld worden, dat ze ook arm zijn. Het zijn zeker kwetsbare kinderen, maar ze hebben niet noodzakelijk ook materiële tekorten, zomin als een kind met puistjes of een handicap. Terwijl het Unicef-rapport in zijn conclusies enkel over armoede spreekt, gaat het onderzoek ook over andere vormen van kwetsbaarheid. De vraag die daarom moet worden gesteld is: bestaan er ‘arme’ kinderen? Ik bedoel, kinderen die in armoede leven zijn kinderen van arme ouders in arme huishoudens, en dat is de reden waarom die kinderen, net zoals kinderen van vreemde origine of kinderen met een handicap worden ‘uitgesloten’. Kinderen zijn uiteraard niet in staat een eigen inkomen te verwerven, maar dragen wél de gevolgen van de armoede van hun ouders, zoals kinderen van vreemde origine de gevolgen van hun achtergrond dragen.
Ik pleit er reeds lang voor om armoede als een inkomenstekort te zien dat met een multidimensioneel beleid moet worden aangepakt. Enkel op die manier kan men duidelijk het verschil maken tussen wat is, en wat de oorzaken en wat de gevolgen zijn. Precies door alle problemen op een hoop te gooien wordt enkel over ‘discriminatie’ gesproken en onvoldoende fijnzinnig op de echte problemen ingegaan. Want het kind met de handicap, het Turkse kind en het kind van arme ouders hebben een verschillende ondersteuning nodig. Dat geldt ook voor hun ouders. De arme ouders hebben op de eerste plaats een degelijke baan of een degelijke uitkering nodig, dan zijn de problemen misschien vanzelf opgelost. Voor de Turkse ouders en voor de ouders van het gehandicapte kind zal iets anders nodig zijn. Overigens zijn arme ouders best in staat om hun kinderen goed op te voeden, in de meeste gevallen zijn het de materiële tekorten die hen parten spelen.
Kortom, ik denk dat moet worden nagedacht over de vraag of er wel ‘arme kinderen’ bestaan, en of we niet moeten ophouden met alle oorzaken en gevolgen van armoede in de definitie ervan te stoppen. Want dat stelt ons ook vrij om er verder onderzoek naar te doen.
Vooroordelen
Ten derde is er nog een pijnlijke vaststelling die in het rapport gemaakt wordt. “Om echt vooruitgang te boeken vergt het misschien vooral een reflex van solidariteit vanwege de meest bevoorrechte groepen in onze samenleving”. Mensen zijn bevreesd dat de privileges voor hun eigen kinderen verloren gaan. Die zit. En het is meteen de moeilijkst verteerbare vaststelling van het rapport. Rijke mensen voelen zich beter dan arme en kwetsbare mensen, ze denken meer rechten te hebben en discrimineren iedereen die om een of andere reden kan gediscrimineerd worden. Zoals vroeger meisjes stelselmatig uit de betere onderwijsrichtingen werden geweerd, worden kinderen van arme ouders of van vreemde origine gewoon achtergesteld, naar bso of buso doorverwezen. Het rapport geeft ettelijke voorbeelden van hoe kinderen ongelijk behandeld worden en hoe ze dat haarfijn aanvoelen. Op die manier worden kinderen ontmoedigd en komen ze onvermijdelijk terecht in een spiraal van gebrek aan eigenwaarde, demotivering en gaan ze uiteindelijk van school zonder enig diploma. Werkloosheid is het gevolg.
We spreken hier, zo vrees ik, over diepgewortelde ‘waarden’, over praktijken die de meesten wellicht totaal onbewust toepassen. Maar die levens kapot maken. En die leiden tot wat we vandaag in Vlaanderen meemaken, met een almaar repressiever beleid, met een behoefte om ‘orde op zaken te stellen’, om het ‘tuig’ onder controle te houden. In Brussel leeft één kind op drie met een armoederisico, naast de kinderen die om andere redenen worden gediscrimineerd. “Elk kind doen schitteren, dat willen wij toch allemaal?” Nee dus. Dit is een werkelijke tijdbom onder onze samenleving.
De onderzoekers hebben schitterend werk geleverd met dit verslag en Unicef verdient eens te meer een pluim. Hopelijk worden niet enkel de aanbevelingen dringend opgevolgd, maar kan er ook werk gemaakt worden van het maatschappelijk project dat hier onbesproken ook wordt voorgesteld. Elk kind doen schitteren. Het moet kunnen.
door Francine Mestrum
Francine Mestrum is lid van de Vooruitgroep. Zij is doctor in de sociale wetenschappen en doet onderzoek naar globalisering, armoede, ontwikkeling en internationale organisaties. Zij doceerde lang aan het HIVT / RUCA (thans Hogeschool Antwerpen). Zij is lector aan de Université Libre de Bruxelles. Zij is lid van de Internationale Raad van het Wereld Sociaal Forum.