Al wekenlang doet het wetsontwerp van minister van Justitie Vincent Van Quickenborne (Open VLD) stof opwaaien. Dat ontwerp heeft als doel om een nieuwe straf in het Strafwetboek op te nemen: een ‘rechterlijk verbod om deel te nemen aan protestbijeenkomsten’. Dat betogingsverbod kan worden opgelegd aan personen die worden omschreven als ‘amokmakers’, een uitdrukking die rechtstreeks is ontleend aan Franse wetgeving om personen aan te duiden die zich schuldig maken aan gewelddadig gedrag tijdens demonstraties. De straf zou maximaal drie jaar bedragen (en maximaal vijf jaar bij recidive). Ze zou kunnen worden uitgebreid tot alle soorten demonstraties, overal in België. De straf zou aanvullend zijn, aangezien ze bovenop de hoofdstraf komt die wordt opgelegd voor vandalisme, geweldpleging of brandstichting.
Historisch belang
Het wetsontwerp is een exponent van de algemene achteruitgang van de demonstratievrijheid. In verschillende beschikkingen – uitgesproken op eenzijdig verzoekschrift, in het kader van het sociale conflict over Delhaize – hebben sommige rechters niet geaarzeld om preventief elke vorm van ‘intimidatie’ van klanten te verbieden.
In een omzendbrief van september 2022 richtte de minister van Binnenlandse Zaken, Annelies Verlinden (CD&V) zich tot alle burgemeesters van het land en wees erop dat personen die ervan verdacht worden gewelddaden te willen plegen, de toegang tot een evenement kan worden ontzegd. Tot slot werden vakbondsverantwoordelijken veroordeeld wegens ‘kwaadwillige belemmering van het verkeer door hun aanwezigheid op het terrein’ in het kader van demonstraties die plaatsvonden op een snelweg (er werd ook een vakbondsman veroordeeld die niet eens aanwezig was bij die demonstratie).
Die ontwikkelingen gaan voorbij aan het historische belang van de demonstratievrijheid en de belangrijke rol die dat recht nog altijd speelt in onze liberale democratieën. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft erop gewezen dat die vrijheid een van de fundamenten is van democratische samenlevingen. Door de openbare ruimte te bezetten kunnen burgers hun stem laten horen en deelnemen aan het politieke besluitvormingsproces, of het nu is om te protesteren tegen een bepaalde situatie (zoals in het geval van Black Lives Matter), om te vragen dringende maatregelen te nemen (de klimaatprotesten), om afkeuring te laten blijken over een wetsontwerp (demonstraties tegen de pensioenhervorming in Frankrijk) of om algemene ontevredenheid te tonen. Demonstraties hebben een sleutelrol gespeeld in democratische transities (zoals de Arabische Lente). In echte democratieën stelt die vrijheid burgers in staat om hun stem te laten horen buiten verkiezingsperiodes.
Een onnodig wetsontwerp
Het wetsontwerp van de minister van Justitie roept vragen op met betrekking tot zowel artikel 26 van de Grondwet als artikel 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, de twee belangrijkste bepalingen die de uitoefening van de demonstratievrijheid in België garanderen. Een preventief verbod op het bijwonen van een betoging moet in de wet zijn voorzien, een legitiem doel nastreven en noodzakelijk zijn. In dit stadium valt moeilijk in te zien of aan het noodzakelijkheidscriterium is voldaan.
In de eerste plaats heeft de minister van Justitie de noodzaak niet aangetoond om een nieuwe straf in te voeren. In de memorie van toelichting wordt alleen verwezen naar het feit dat ‘demonstraties steeds meer ontaarden en worden gebruikt als voorwendsel voor het plegen van schade’, zonder dat die bewering met cijfers wordt gestaafd. De invoering van de nieuwe straf zal een doublure zijn van bestaande straffen voor slagen en verwondingen, beschadigingen of andere soorten misdrijven. Het wetsontwerp toont niet aan hoe een extra straf een toegevoegde waarde zou hebben. Sommige maatregelen kunnen nu al worden genomen om een veroordeelde te controleren (zoals een elektronische enkelband).
Bovendien zijn er alternatieve manieren om erop toe te zien dat demonstranten geen schade toebrengen aan personen of eigendommen, alternatieven die minder inbreuk plegen op de vrijheid om te demonstreren. Volgens de vaste rechtspraak van het Europees Hof kan een demonstratieverbod alleen als laatste middel worden opgelegd om te voorkomen dat iemand zich gewelddadig gedraagt.
Dergelijk gedrag zou bijvoorbeeld kunnen worden voorkomen door passende politiemaatregelen. Voorts is het Europese Hof voor de Rechten van de Mens van oordeel dat gewelddadige handelingen van betogers er niet toe kunnen leiden dat hun vrijheid van betoging wordt ontnomen, wanneer die handelingen worden begaan als reactie op een buitensporig gebruik van geweld door de politie.
Dat het verbod zich over maanden of zelfs jaren zou kunnen uitstrekken, ongeacht het soort demonstratie en over het hele land, lijkt ook onevenredig. Het wordt immers onmogelijk om aan te tonen dat het verbieden van deelname aan elke individuele demonstratie de enige maatregel zou zijn die een inbreuk op de openbare orde zou kunnen voorkomen.
Tegenspraak toestaan
Er werden amendementen ingediend tijdens de besprekingen in de Kamercommissie Justitie, maar die bieden onvoldoende garanties voor de bescherming van de demonstratievrijheid. Die amendementen hebben de reikwijdte van de strafbare feiten niet beperkt – ze kunnen nog altijd leiden tot de criminalisering van sociale bewegingen. Verf gooien of stickers op gevels plakken kan al beschouwd worden als eigendommen beschadigen. Voorts komen die straffen bovenop de al bestaande straffen en verzwakken ze de demonstratievrijheid die al sterk is ondermijnd door recente administratieve en gerechtelijke ontwikkelingen.
Als we al te graag willen dat demonstranten zich gedragen, lopen we het risico om uit het oog te verliezen dat een democratische staat juist een staat is die contestatie toelaat. Het demonstratierecht is een teken van beschaving.
Marta Duch Giménez (UCLouvain, advocaat in Brussel), Céline Romainville(UCLouvain), Jan Buelens (UAntwerpen en ULB, advocaat in Antwerpen), Diane Bernard (Université Saint-Louis), Frédéric Bouhon (ULiège), Anne-Emmanuelle Bourgaux (Université de Mons), Nathalie Colette-Basecqz(UNamur), Jérôme Englebert (ULB en UCLouvain), Anne-Sophie Bouvy(UCLouvain, advocaat in Brussel), Eva Brems (UGent), Jenneke Christiaens (VUB), Tom Decorte (UGent), Vanessa Degreef (ULB), Guillaume Delvaux (UCLouvain), Filip Dorssemont (UCLouvain), Els Dumortier(VUB), Mathilde Franssen (ULiège, advocaat in Luik-Hoei), Christine Guillain(Université Saint-Louis), Serge Gutwirth (VUB), Mathilde Hardt (UCLouvain, advocaat in Brussel), Patrick Humblet (UGent), Louise Laperche (ULiège, advocaat in Luik-Hoei), Auriane Lamine (UCLouvain), Sophie Mercier(UCLouvain), Patricia Naftali (ULB, HE2B), Carla Nagels (ULB), Stephan Parmentier (KU Leuven), Julien Pieret (ULB), Marc Rigaux (Uantwerpen), Cecilia Rizcallah (Université Saint-Louis), Sybille Smeets (ULB), Stijn Smet (UHasselt), Rosamunde Van Brakel (VUB), Emilie Van den Broeck, (UCLouvain), Herwig Verschueren (UAntwerpen), Stéphanie Wattier(UNamur), Christelle Macq (UCLouvain).