Sátántangó
Analyse -

Béla Tarrs ‘Sátántangó’: Betoverende beelden, grensverleggende cinema

“Béla Tarr is een van de meest onverschrokken filmmakers”, benadrukt cineast en cinefiel Martin Scorsese, “zijn ‘Sátántangó’ is verbluffende, stoutmoedige cinema.” Het ruim zeven uur durende magnum opus uit 1994 van de door onder meer Gus Van Sant en Jim Jarmusch bewonderde Hongaarse cineast – een allegorie over de ineenstorting van het communisme in zijn land – is eindelijk op Blu-ray te zien. In een sublieme gerestaureerde versie, aangevuld met interviews en documentaires. Goed voor een bijzondere kijkervaring. Met dank aan betoverende beelden, oogstrelend zwart-wit, lange takes en afwijkende perspectieven. Kortom, met dank aan een blik die onze kijk op de wereld ondermijnt. “Kunst is altijd een soort spiegel”, stelt Tarr, “maar je kan niets leren van de spiegel: je moet de realiteit zien.”

donderdag 5 november 2020 10:03
Spread the love

 

“De tijd is heel wreed”, vertelde Béla Tarr (° 1955) toen hij in The Guardian terugblikte op het een kwarteeuw oude, enigmatische Sátántangó, “alleen enkele films overleven. De meeste films verdwijnen. Ze zijn zoals zakdoekjes: gebruikt en weggeworpen. Zo werkt de markt.” Maar de Hongaarse filmmaker plaatst zich al een carrière lang buiten de markt en de tijd waardoor zijn gedurfde films hun kracht blijven bewaren. “Ik zou er niets aan willen veranderen”, zei Tarr die zijn grensverleggende film nog subversiever zag worden, “hedendaagse films zijn steeds sterker op comics gaan lijken. Ze negeren het begrip ‘tijd’.”

Satantango

Tijd en transitie

Dat is bij Béla Tarr anders. De tijd is alomtegenwoordig in zijn werk. Altijd tikt er wel ergens een klok, kruipen klokwijzers langzaam vooruit terwijl camera en montage het trage en monotone ritme van de striemende regen en de eindeloze voettochten volgen. Tarrs handelsmerk is het lange shot en de zwaarmoedige toon van films waarin personages door een ruig Hongaars platteland ploegen. Van verhaal of plot is amper sprake maar de cineast stimuleert op hypnotische wijze reflectie over de condition humaine.

Eerder in Damnation (1988) en later in Werckmeister harmóniák (2000) en The Turin Horse (2011) maar anno 1994 in Sátántangó, een project waaraan hij samen met landgenoot schrijver László Krasznahorkai negen jaar werkte. Een film waarin een gemeenschap op het ritme van de tango stappen vooruit en achteruit zet (geregeld start een scène heel close met een ‘embraza’ om te eindigen met een meer afstandelijke ‘pose’) waardoor vervreemding, verveling en volgzaamheid patronen op ons netvlies tekenen. Zonder explosieve actie en verrassende plotwendingen krijgt het portret van de geïsoleerde gemeenschap daarbij vorm en zien we hoe verraad, leugens en bedrog regeren in een universum getekend door gezag en religie.

Damnation

Na zijn debuut Family Nest (1979) maakte Béla Tarr aanvankelijk films die de rauwe direct cinema van de jonge John Cassavetes en het poëtische sociaal-realisme van (landgenoot) Miklós Jancsó combineerden: The Outsider (1981), The Prefab People (1982), Almanac of Fall (1984) en Damnation (1988). Met Sátántangó slaat hij een meer met Andrej Tarkovski verwante weg in. Die van spirituele cinema gebaseerd op een contemplatief ritme. Gekenmerkt door lange takes. Maar Tarr evoceert met zijn bezwerende visuele stijl ook de realiteit van een zwaar dagelijks bestaan (het leven is lijden voor de personages en dieren in het afgelegen fictieve dorp) en refereert aan de belofte van verandering en emancipatie die leefde in het Hongarije van de jaren zestig tot tachtig. Sátántangó focust op transitie en tijd.

Kroniek van een dorpsleven

Sátántangó opent met een adembenemend shot. In een lange take observeert de glijdende camera het tussen schuren en huizen lopend vee. Na de slijkerige bodem (grond) ontdekt te hebben eindigt de travelling met een blik op een wijde horizon (lucht). De dieren dwalen vrij en chaotisch rond maar de bewoners worden even later vastgezet in beeldkaders (Tarr filmt vaak via ramen en deuren) en opgesloten in ruimtes (gevangen in het beeldkader wanneer een meisje in het openingsbeeld van het slotdeel opgebaard ligt). De pijn van het leven en de last van het verleden spreken uit hun gegroefde gezichten en wazige blikken. Er is geen ontsnappen aan het bestaan voor deze mensen en de regen lijkt hen eindeloos te geselen (en te gijzelen).

Sátántangó

Armoede is alomtegenwoordig, machteloosheid ook en gezag werkt vooral muilkorvend. Een strakke verhaallijn ontbreekt, maar er is wel een motor die de personages drijft: geld. De protagonisten zijn allemaal begaan met het verwerven van de som geld die in stukken aan elke individuele boer beloofd is. Het idee, de droom van rijkdom leidt tot hebzucht, bedrog, verraad en ontrouw bij o.m. Futaki (Miklós Székely B), Mrs. Schmidt (Éva Almássy Albert) en Mr. Schmidt (László feLugossy). Hun zonden en misdaden besmetten de gemeenschap. Tot de jonge Estike (Erika Bók) toe. Zij reageert haar frustraties gewelddadig af op eerst een kat (in een scène die opschudding veroorzaakte maar volgens Tarr geënsceneerd was) en dan zichzelf. Waardoor de tragedie de ganse gemeenschap midscheeps raakt.

Zoals Damien Marguet in zijn introductie stelt is “Sátántangó een heel symbolische zwart-wit film die de kijker op de proef stelt, en hem/haar door het trage ritme en de immense travellings soms de verhaallijn doet kwijtspelen.” De “opvallende en ongewone esthetiek brengt ons progressief in een staat die verwant is met die van de personages.” Dat is ook een must want “om toegang te krijgen tot het verhaal moet je de filmbeleving doormaken.” Sátántangó is een film over mensen die geblokkeerd zitten in een realiteit, die vastzitten in iets dat beweegt en permanent evolueert.

Tarrs vertelwijze is even onorthodox als subversief. Evenementen ontstaan vanuit het beeld, een rijdende of cirkelende camera transporteert ons van de ene situatie naar de andere en doet ons de tocht beleven samen met de personages. De wildheid van de landschappen en de somberheid van de locaties worden vertaald in een zwart-wit esthetiek van een fotografie die via de belichting natuurlijke elementen (regen, slijk, lucht) een irrealistisch karakter bezorgt. We bevinden ons in het niemandsland tussen realiteit, droom en nachtmerrie.

Sátántangó

Metafysisch avontuur

Wanneer een vriend hem in 1985 het manuscript van László Krasznahorkai’s (nog niet gepubliceerde) debuutroman ‘Sátántangó‘ bezorgt reageert Béla Tarr verbijsterd. Als door verstomming geslagen bij de ontdekking van een geestverwant. Hij ontmoet de schrijver en samen besluiten ze dat er geen sprake kan zijn van een traditionele verfilming. Ze starten een zoektocht naar de gepaste esthetiek. Doordat Hongarije in volle ontwikkeling is, financiering van het afwijkende project moeilijk blijkt en de draaiperiode zo’n drie jaar in beslag nam zou het uiteindelijk negen jaar duren voor de film af was.

Ondertussen werkten Tarr en Krasznahorkai aan andere projecten (Damnation) en verzamelde de filmmaker een vast team rond zich. Kostuum-ontwerper Gyula Pauer, DoP Gabor Medvigy, monteur (en echtgenote) Agnes Hranitzky en componist Mihaly Vig. Tarr is een auteur maar wel een die overtuigd is van de collectieve dimensie van het werkproces. Hij gelooft in teamwerk maar ook in de verstrengeling van de ervaring van de medewerkers bij het maken van de film met de beleving van de kijker die ondergedompeld wordt in de film. Dit immersieve karakter bepaalt mee de kracht van een film als Sátántangó.

Centraal in de film staan de inwoners van een fictief Hon­gaars dorp. Landarbeiders die in een ondertussen opgeheven gemeen­schappelijke boerderij werkten en gretig lonken naar de winst die verdeeld gaat worden over alle betrokkenen. Van de collectieve boerderij resten alleen gebouwen en dieren. En een ontredderde groep mensen in de greep van kou, vuilheid, geldgebrek, honger en apathie. Tarr vat de chaos en de vervreemding in lange takes. Met stugge en vaak passieve personages. Sommigen plegen overspel, anderen plannen om met het geld aan de haal te gaan en nog anderen profileren zich als goeroe.

Sátántangó

Tarr deelt zijn 7u20 lange epos op in drie delen met terugkerende personages maar verteld vanuit een verschillend standpunt. Het eerste deel draait rond de figuur van de corpulente dorpsdokter, het tweede deel rond de frêle Estike. Een meisje dat een eigen traject, los van de gemeenschap, volgt. Zij is de tegenpool van dokter Petrina maar tegelijk ook complementair met hem. Estike staat voor emotie en onschuld, Petrina voor ratio en wetenschap. In het eerste deel zwerven we door het dorp terwijl deel twee focust op de gemeenschap die samenkomt in een dorpscafé waar de drank vloeit en de tango gedanst wordt.

Spin in het web

‘Het werk van de spin’ leverde titels voor twee (van de drie) hoofdstukken van deel twee en vormt een terugkerend motief, zowel in de roman als in de film. De makers verwijzen naar het overlaten van de dingen aan de tijd. Vertrekkend vanuit de opvatting dat dingen juist veranderen wanneer men niets doet. De spinnen wachten in het slotbeeld – wanneer iedereen dronken geveld is en een muzikant blijft doorspelen – vanop afstand. Op een beweging. Op herhaling. Op een terugkeer van hetzelfde. Op het herbeleven van het reeds beleefde. De mens bevindt zich in het universum van Tarr en Krasznahorkai in een soort eeuwigheid. In een perpetuum mobile.

In die toestand kan ons bestaan enkel transformeren wanneer we aanvaarden om elk perspectief op verandering op te geven en beseffen dat we gedoemd zijn om altijd hetzelfde bestaan te herbeleven. Een voice-over bij de close-up van een spinnenweb sluit dit luik af: “Op het geluid van het accordeon zetten de spinnen hun laatste aanval in. Ze weven een web over de glazen, borden, asbakken, tafels en stoelen. Ze verbinden hen met geheime draden waardoor de spinnen, vanuit hun hoek, de minste beweging, de minste beroering opmerken zodat hun onzichtbaar web onbeschadigd kan blijven. Ze weven op de gezichten van de slapers, over hun voeten en hun handen. Dan reppen ze zich naar hun schuilplaats. Om er te wachten op het bewegen van hun draad zodat alles opnieuw kan herbeginnen.”

Sátántangó

Daar waar de eerste twee delen draaien rond een clash van persoonlijkheden verleent de figuur van Irimias, een personage opgestaan uit de dood om de gemeenschap te redden door hen aan te zetten om de toekomst in handen te nemen, het derde deel een socio-historische dimensie. Dit extra lange deel is gedrenkt in de tijdsgeest en weerspiegelt de tijdens het maken van de film levende gedachte dat de transformatie van Hongarije tot een liberale economie alle door het communistisch systeem vergeten individuen een bloeiende toekomst zou bieden. Niet dat Tarr dit ècht gelooft en een politiek statement beoogt, hij belicht enkel wat leeft in de samenleving.

Het echte leven in beeld

Béla Tarr zag zichzelf als iemand die de realiteit documenteert, die het leven van mensen verzint en kijkers uitnodigt om daaraan mee te werken. Toeschouwers moeten verzinnen wat ze eerder zagen fabriceren terwijl ze keken naar de film. Sátántangó benadrukt dat het om een interpretatie gaat. “Het is een donkere maar geen pessimistische film”, stelt Damien Marguet, “er bestaat altijd een mogelijkheid om het anders te bekijken, om iets anders te doen. Dingen verzinnen, de verbeelding voeden is voor Tarr een vorm van verzet. De filmmaker reikt ons de mogelijkheid aan om zelf onze realiteit te fantaseren en verbeelden. Doordat de realiteit waarin we leven in zijn ogen een fictie is, wordt de wanhoop relatief. Er bestaat immers altijd een mogelijkheid om onze wereld anders te bekijken. Dat is zin en boodschap van deze film.”

Filmregisseur wou Tarr aanvankelijk overigens niet worden. Een film maken met echte mensen, dat was zijn drijfveer bij zijn debuut. “Ik hield van cinema”, vertelde hij aan De Groene Amsterdammer n.a.v. een Béla Tarr expo georganiseerd door het Amsterdamse Eye Filmmuseum, “maar in het theater zag ik alleen maar neppe verhalen, neppe acteurs, neppe dialogen, neppe kleuren, alles was nep, nep, nep. Ik besliste toen: nee, ik ga dit stoppen en ik klop niet op de deur maar ik trap de deur in en ik zeg fuck, hier is de wereld. Hij is zwart en wit, hij is ruig en onbe­schoft en de mensen zijn niet afkomstig van de cover van de Vanity Fair. Dat is wat ik wilde.”

Sátántangó

Als humanistisch filmer gelooft Tarr dat “ieder mens lieflijk is en recht heeft op onze empathie. Ik wil laten zien op welke manier de mensen mooi zijn, ook als ze lelijk of ellendig zijn. Ieder menselijk wezen is mooi, je moet alleen de sleutel vinden om tot ze door te dringen. Als we die eenmaal in handen hebben, en we kunnen ze begrijpen, dan zal alles makkelijker zijn.” Op de vraag of kunst de wereld kan redden blijft Tarr het antwoord schuldig: “Ik weet niet wat kunst betekent, ook niet nu ik ouder ben en veel dingen beter begrijp. Ik houd in ieder geval niet van kunst die ver van het leven verwijderd is. Dat kan nooit echte kunst zijn.”

Vernieuwende cinema

Film was bij zijn geboorte eind 19de eeuw een kermisattractie nauw verwant met theater. Maar de industrie ontwikkelde met close-ups, montage, parallelle en gefragmenteerde verhalen en het doorbreken van de continuïteit een heel eigen filmtaal. Daardoor werd ‘moderne cinema’ sneller en meer kinetisch terwijl filmmakers naast het verhaal en de personages ook de tijd gingen manipuleren. De kijker verloor daarbij alle controle. Klassieke cinema neemt toeschouwers netjes bij de hand, met dank de filmtaal en het verhaal, en geeft aan wat te denken en te voelen. En wat vooral nièt te denken en te voelen.

Dat is heel anders bij Béla Tarr die zoals fan Gus Van Sant (Gerry en Last Days zijn Tarr films) stelt in ‘Crosscuts’ kiest voor “a successful and authentic departure, a wholly other cinema beginning over again.” De Amerikaanse filmcriticus Roger Ebert citeerde Tarr: “Ik veracht verhalen omdat ze mensen misleiden en doen geloven dat er iets gebeurd is. Terwijl er in feite niets gebeurt, al wat blijft is tijd. Dat is waarschijnlijk het enige wat nog echt is. De tijd zelf. Jaren, dagen, uren, minuten en seconden.” Die tijd loopt ook in Sátántangó wanneer mannen stappen, koppels dansen, paarden rondrennen en zowel een dokter als een meisje naar de regen staren. Eén keer draait de camera 180° rond om van de blik van de uit het raam starende dokter (door het beregende raam zien we niets) te gaan naar de ogen van de man. Een cirkelbeweging die aangeeft dat zien een kwestie van standpunt is. En van tijd nemen.

The Man from London

Gevraagd naar waarom de wandeltochten van Sátántangó zo lang duren antwoordde Tarr “omdat de weg zo lang is”. Dat lijkt een boutade maar is een even eenvoudige als zinvolle repliek. Eentje die de essentie belicht. De manier waarop we scènes ‘zien’ (lees: intellectueel interpreteren, emotioneel aanvoelen) wordt bepaald door de manier waarop ze ‘getoond’ worden. De duur van scènes meenemen zorgt ervoor dat niet enkel het element tijd mee gaat spelen maar dat er ook ruimte komt om na te gaan denken over de beelden.

Wat zien we? Hoe kijken we? Wanneer ontstaat emotie? Waarom worden we ons bewust van de tijd? “Béla Tarrs films zijn eerder organisch en contemplatief dan modern”, benadrukt Gus Van Sant, “ze staan stil bij het leven en de tijd op een manier die ondenkbaar en ongezien is in moderne cinema. They get so much closer to the real rhythms of life that it is like seeing the birth of a new cinema. He is one of the few genuinely visionary filmmakers.” Het 25 jaar oude Sátántangó blijft daarom ook zo jong van geest. Een betoverende film en vernieuwende cinema.

 

SÁTÁNTANGÓ van Béla Tarr; Hongarije – 1994 – 644 min.; scenario Béla Tarr & László Krasznahorkai naar László Krasznahorkai; met Putyi Horváth, Éva Almássy Albert, László feLugossy, Mihály Vig, Miklós Székely B., Erika Bók, János Derzsi; muziek Mihály Vig; fotografie Gábor Medvigy; montage Ágnes Hranitzky; production design Sándor Kállay; extra’s Blu-ray: inleiding bij drie delen door Damien Marguet, documentaire ‘Entrez dans la danse!’; distributie: Carlotta Films, info: www.carlottafilms.com

Werckmeister harmóniák

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!