De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Vrouwe Justitia, niet beïnvloedbaar? Beeld: Elselien van der Graaf, Vrouwe Justitiaplein, Utrecht. Foto: Brbbl/CC BY-SA 3:0
Opinie -

Zijn ‘strubbelingen’ magistratuur in Operatie Kelk ‘disfuncties’ of misdrijven

De parlementaire onderzoekscommissie die de misbruiken in de kerk onderzoekt vroeg aan de Hoge Raad voor Justitie (HRJ) een onderzoek te doen over de wijze waarop het gerecht m.b.t. de operatie Kelk, de huiszoekingen en in beslagnames bij de kerk, heeft gehandeld. Walter De Smedt las het verslag van de HRJ en komt tot de vaststelling dat de beweerde 'strubbelingen' als mogelijke misdrijven moeten worden bekeken en behandeld.

vrijdag 19 april 2024 14:14
Spread the love

 

De Hoge Raad voor Justitie (HRJ) stelde een uitgebreid verslag op dat op de website van de HRJ kan gelezen worden. Als besluit stelt de HRJ:

“De HRJ heeft vastgesteld dat de procedure werd bemoeilijkt door onderlinge strubbelingen tussen magistraten, waarbij – volgens de verklaringen die zijn opgenomen in Hoofdstuk 2.4. Heeft de Katholieke Kerk druk uitgeoefend op het gerecht om de procedure te beïnvloeden? (zie pagina 51-52) zijn opgenomen – niet kan worden uitgesloten dat deze hun oorsprong vinden in een verschillende confessionele achtergrond, door druk van de kerk of door moeilijke interpersoonlijke relaties.”

Er zijn door de HRJ echter geen formele bewijzen gevonden “dat het gerecht – of het nu gaat om leden van de zetelende magistratuur of leden van het openbaar ministerie – moedwillig, onder druk van de kerk, de procedure heeft gedwarsboomd of zaken in de doofpot heeft gestoken of willen steken.

Tot slot valt het te betreuren dat de slachtoffers van seksueel geweld andermaal slachtoffer zijn van deze juridische uitputtingsslag.”

Dit besluit is evenwel niet voldoende opdat de parlementaire commissie er zijn eigen opdracht kan door afsluiten. In het volledige verslag staat heel wat meer dan wat in het besluit werd weerhouden.

Er moet ook rekening gehouden worden met de specifieke bevoegdheden van de Raad. Die zijn in voorliggend onderzoek erg beperkt en relativeren op zich reeds deze uitspraak.

Met deze uitspraak gaat de HRJ zelfs zijn bevoegdheid te buiten en stelt zij zich in de plaats van de parlementaire commissie.

Het dwarsbomen van een strafprocedure is evenmin een “disfunctie”. Overleg tussen ambtenaren dat tot doel heeft de wettelijke voorschriften te dwarsbomen valt onder de bepaling van misdrijf van samenspanning van ambtenaren.

De beoordeling van dergelijk misdrijf ligt noch bij de HRJ, noch bij de parlementaire onderzoekscommissie. Indien er ernstige en samenlopende aanwijzingen zijn voor dit misdrijf is het de opdracht van het openbaar ministerie om het te vervolgen en voor te leggen aan een strafrechter in een openbaar en tegensprekelijk proces.

Waarom gebeurt dit dan niet?

De wettelijke bevoegdheid van de HRJ is erg beperkt. Zij kan niet oordelen over de inhoud van een rechterlijke beslissing, omdat dit de bevoegdheid is van hogere rechtscolleges, het Hof van Beroep en het Hof van Cassatie.

Ook individuele “disfuncties” vallen buiten de opdracht van de HRJ omdat deze tot de bevoegdheid van de tuchtrechtbank behoren. Een beoordeling van het politiek beleid is dan weer het monopolie van het Parlement.

Pagina 51, verslag HRJ

Dat de HRJ geen “formele bewijzen” heeft gevonden dat de procedures werden gedwarsboomd moet daarom worden gerelativeerd. Vooreerst zijn geen formele bewijzen nodig om een bruikbaar besluit te kunnen treffen.

Vervolgens is het aan de strafrechter om dat bewijs te beoordelen. Dat kan hij zelf op basis van de vrijheid van bewijsvoering uit alle elementen van het dossier halen.

Het is desondanks zeer aangewezen om het gehele verslag te lezen. Daarin worden de verschillende rechtshandelingen aangegeven en besproken. Daaruit valt op te maken wie wat deed, en vooral, wie wat niet deed.

Als het om de in het verslag besproken materie gaat – strafrecht en strafvordering – moet men er vanuit gaan dat het hier om rechtsgang van openbare orde gaat.

Dat betekent dat de in het verslag geformuleerde voorschriften dwingend zijn en dat er op persoonlijk initiatief niet kan van afgeweken worden. Als dat toch gebeurt is een sanctioneringsmogelijkheid voorzien. Artikel 233 van de Strafwet bepaalt:

“Wanneer personen of lichamen die met enig gedeelte van het openbaar gezag bekleed zijn, maatregelen die in strijd zijn met de wetten of met koninklijke besluiten, beramen, hetzij op een bijeenkomst van die personen of die lichamen, hetzij door het zenden van afgevaardigden of van mededelingen aan elkaar, worden de schuldigen gestraft met gevangenisstraf van een maand tot zes maanden.”

Dit gaat dus niet enkel over de vraag of er in door de HRJ onderzochte gerechtelijke én bestuurlijk-politieke afhandeling overleg tussen ambtenaren gebeurde waarin maatregelen werden beraamd die in strijd zijn met de wetten of met koninklijke besluiten.

Om strafbaar te zijn is het bestaan van overleg reeds voldoende, zelfs als dit overleg geen gevolg heeft gehad. Het is in voorliggend dossier dus essentieel te weten of er al dan niet overleg werd gepleegd, wie aan dit overleg deelname én of dit overleg in strijd was met de wet.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet daarom naar alle onderzoeksverrichtingen worden gekeken, zowel die van de eerste Kamercommissie Misbruik, als het verslag van de HRJ.

De Kamercommissie Misbruik kwam tot volgende vaststellingen. Toenmalig federaal minister van justitie Stefaan De Clerck (CD&V) kwam actief tussenbeide in het lopende gerechtelijk onderzoek, liet een protocol opstellen dat het parket verplichtte samen te werken met een commissie van de kerk en stelde twee parketmagistraten aan die met deze commissie overleg pleegden.

Pagina 52, verslag HRJ

In dit protocol werd aan de commissie van de kerk de bevoegdheid gegeven om zelf te oordelen over het strafrechtelijk karakter van de aan de commissie ter kennis gebrachte feiten en te beslissen of die al dan niet ter kennis moesten worden gebracht van het openbaar ministerie.

Twee door de Bijzonder Kamercommissie gehoorde voormalige justitieministers hebben er op gewezen dat door het protocol een alternatief circuit en een andere toegang tot de rechter werd gecreëerd en dat een niet-overheidsinstelling werd gelast met de klachtenbehandeling om te bepalen of de aangeklaagde feiten al dan niet strafbaar zijn en of die al dan niet aan de rechterlijke macht ter kennis moeten worden gebracht.

Er werd op gewezen dat dit protocol tussen de procureurs-generaal een grote breuk heeft veroorzaakt in de regelingen die bepalen hoe ver het gerechtelijk apparaat mag gaan.

Het kan dus niet ontkend worden dat de toenmalige justitieminister de grondwettelijke scheiding der machten miskende en meermaals actief tussenbeide kwam in een lopend gerechtelijk onderzoek, wat hem grondwettelijk verboden is.

Hij bevorderde ook een onwettelijke toegang tot de strafrechter en creëerde een exclusieve, feitelijke en alternatieve toegang lvia een commissie van de verdachte instelling.

Hij maakte ook misbruik van zijn persoonlijke bevoegdheid om het strafrechtelijk beleid te bepalen door het toepasselijk te maken op één bepaalde zaak. Er werd bij het overleg tussen de parketmagistraten, de minister en de leden van de Commissie-Adriaenssens1 blijkt nu eveneens dat de minister van justitie overleg pleegde met vertegenwoordigers van het Vaticaan.

Het verslag van de HRJ geft tevens een duidelijk inzicht in hoe de vraag van de kerk tot teruggave van de in beslag genomen overtuigingsstukken werd behandeld. De HRJ kwam daarover tot volgende vaststellingen:

“De brieven die mr. Van Steenbrugge, voorafgaand aan de zitting van het Hof van Beroep van Brussel (KI Brussel) van augustus, per fax verstuurde aan de KI Brussel (met kopie aan het parket-generaal) werden door de KI niet en door het parket-generaal niet tijdig beantwoord.”

“De zitting van de KI Brussel van maart, die aanleiding gaf tot het arrest van maart werd voorgezeten door magistraat X. Deze magistraat had zich voordien, in een andere procedure maar wel in dezelfde zaak, nochtans uit de zaak teruggetrokken na een verzoek tot wraking dat tegen hem was neergelegd door een aantal burgerlijke partijen.”

“Magistraat X had in deze zaak dus niet mogen zetelen. Het federaal parket had moeten weten dat magistraat X eerder in deze zaak reeds was gewraakt maar heeft dit niet opgeworpen tijdens de zitting van de KI van maart. Het federaal parket had dit kunnen doen, want geen enkele andere partij had dit kunnen doen aangezien die niet waren opgeroepen.”

“Gezien de eerdere arresten van het Hof van Cassatie van oktober hadden de burgerlijke partijen moeten worden opgeroepen op de zittingen van de KI van en maart , die aanleiding gaven tot het arrest van de KI van maart.”

De lange duur van het onderzoek

“Tot september, datum van de eerste beschikking tot mededeling van het dossier door de onderzoeksrechter aan het federaal parket (voor het opstellen van een eindvordering), blijkt er veel te zijn gewerkt en gebeurd in het dossier.”

“Vanaf dan blijkt echter dat er in bepaalde periodes weinig is gebeurd, zonder dat daar een overtuigende verklaring voor wordt gegeven. Het is vooral tijdens de periodes dat het dossier bij het federaal parket ligt voor het opstellen van de eindvordering dat het dossier vertraging lijkt te hebben opgelopen.”

Uit het verslag blijkt ook dat er ingevolge voorgaande beslissingen van zowel het Hof van Beroep als van het Hof van Cassatie reeds was beslist dat de stukken op de griffie moesten bewaard blijven. Nu blijkt zelfs dat de advocaat van de slachtoffers zich op de zittingen had aangeboden en dat hem een tussenkomst in de procedure werd ontzegd.

Ook de rol van het federaal parket werd door de HRJ onder de loupe genomen. “Het federaal parket tekende geen cassatieberoep aan, hoewel het arrest strijdig was met de inhoud van zijn schriftelijke vordering.

Volgens het federaal parket was er geen onmiddellijk cassatieberoep mogelijk tegen een arrest op basis van een artikel op de Wet tot Strafvordering, omdat het de rechten van partijen niet onherroepelijk schaadde als er enkel uitgesteld cassatieberoep mogelijk was.

“In zijn eigen schriftelijke vordering argumenteert het federaal parket dat de in beslag genomen stukken niet mochten worden teruggegeven aan de cliënten van de heer Keuleneer omdat daardoor de rechten van beklaagden onherroepelijk zouden kunnen worden geschaad.

Het federaal parket besliste om nog dezelfde dag uitvoering te verlenen aan het arrest door het versturen van de brieven aan de hoofdgriffier en aan de onderzoeksrechter.”

“Het federaal parket besliste dus dezelfde dag om zich neer te leggen bij het arrest van de KI. Het federaal parket had moeten weten dat magistraat X in deze zaak reeds gewraakt was geworden.”

“Het federaal parket had dit kunnen opwerpen tijdens de zitting van maart want geen enkele andere partij had dit kunnen doen aangezien deze niet waren opgeroepen. Dit is een disfunctie.”

Uit voorgaande vaststellingen volgt dat zowel de justitieminister en hoge magistraten “disfuncties” begingen. Vraag is echter wat de betekenis is van deze omschrijving. Dit begrip werd bedacht tijdens het onderzoek over het onderzoek van de zaak Dutroux.

Ook daarin werden “fouten en gebreken” vastgesteld. Maar fouten en gebreken zijn gevaarlijke omschrijvingen omdat ze tot gevolgen, zowel strafrechtelijk als burgerlijk, kunnen leiden. Met het lege begrip “disfunctie” kan je alle kanten uit. Dat is wat in het onderzoek Dutroux ook gebeurde.

Niemand werd gesanctioneerd. Dat is ook wat in de besluitvorming van de voorgaande Kamercommissie gebeurde. Er kon niet naast de vaststellingen worden gekeken. Maar de commissie besloot dat het allemaal “met goede trouw” gebeurde. Waarop dat besluit is gesteund is er echter niet in te lezen.

Gaat de huidige onderzoekscommissie dezelfde weg op?

De slachtoffers hebben het zien aankomen. Daarom zonden zij een geformaliseerd en schriftelijk verzoek naar de commissie met vraag gewezen justitieminister Stefaan De Clerck te horen en hem de vragen te stellen die in het verzoek werden opgenomen.

Daar hoeft het niet bij te blijven. Uit het verslag van de HRJ blijkt eveneens dat het parket weigerde inzage te geven in de briefwisseling en de administratieve nota’s van het parket.

Omdat deze stukken niet tot het gerechtelijk onderzoek behoren, anders zouden ze er moeten inzitten, omdat parketmagistraten niet de immuniteit van een rechter voor zijn uitspraken genieten, omdat het ambtenaren zijn die onder het gezag van de justitieminister handelen, en omdat het bestuurlijke documenten zijn die onder de openbaarheid van bestuur vallen, kan de onderzoekscommissie die de bevoegdheid van onderzoeksrechter heeft, deze interne parketdocumenten opvragen of in beslag nemen.

Er blijft met andere woorden voor de parlementaire onderzoekscommissie nogal wat over om de werkzaamheden nuttig verder te kunnen zetten. Het voornaamste wat nog te doen valt is evenwel het meest belangrijke:

Er moet ook een wil zijn om de gehele waarheid te willen vinden. Eén ding is intussen voor iedereen duidelijk: Dit gaat niet enkel over zogenaamde “ strubbelingen”, wat die ook mogen zijn.

 

Note:

1   De Commissie voor de Behandeling van Klachten wegens Seksueel Misbruik in een Pastorale Relatie, onder voorzitterschap van Professor Peter Adriaensens.

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!