Onze cultuur is een cultuur van het woord. Van het geschreven woord. Ook al spelen emotie en beeld elke dag een grotere rol. Als je tegenwoordig niet tot de gemeenschappen en subculturen behoort die hun ideologie en innerlijke ervaringen zeer goed in geschreven Nederlands aan het grote publiek kunnen brengen, dan riskeer je in de verdrukking te komen, en zelfs onterecht verguisd te worden. Het onbegrip en de vervreemding, de enorme voor-oordelen (prejudice in het Engels en Frans) naar de jager en de jacht zijn mij van kindsbeen af een raadsel, een doorn in het oog. Daarom ben ik maar zelf in de pen geklommen. Nadat ik de jachtcursus van het IJO volgde in ’92, en het jaar daarna als secretaris optrad voor vzw De Vlaamse Jager, en docent “Ethiek van de Jacht en WBE (Wildbeheereenheden)” werd voor het IJO ook, iets dat ik zestien jaar zou doen in Brabant en Antwerpen. En last but not least, na het meemaken van een fantastische anderhalve maand meewerken aan “le plan de tir des cervidae” op de Koninklijke Jachten van Hertogenwald. In de wouden rond de Hautes Fagnes leven sinds mensenheugenis een grote populatie Roodwild, dat zijn de edelherten. Die dieren vragen beheer, en dat houdt onder anderen in dat er elk jaar een honderdtal worden geschoten. Een groots werk, een dure inspanning, én een fantastisch feest dat diepe voldoening geeft aan de betrokken mensen. Broederschap, speciale amicale conversaties die het hart en de geest deugd doen, dat is het deel van de jagende mens, in confrontatie met de natuurelementen, weer en wind, bomen en licht en donker, aarde, water, zon en koude… en met de dood. En in confrontatie met de eigen eer die wordt op het spel gezet, en de eigen verantwoordelijkheid. Een integere jager is van niets zo bang, als van de situatie waarbij hij een hert gewond schiet, en er niet in slaagt het terug te vinden, om het genadeschot te geven. (7000 woorden, leestijd ca. een kwartier)
Het is kwart voor drie, op een namiddag in april van 1995, ik zoek mijn weg naar de binnenste kamers van “Het Paleis der Natie” nabij de groene zone van het Warandepark in hartje Brussel. Mijn contactpersoon is de heer Jan Claes, de chef van het protocol. Hij is tevens jachtheer in Haspengouw, lid van de raden van bestuur van jagersverenigingen, de vereniging van landeigenaren, van bosbouwers, zetelt in leefmilieucommissies in de gemeenten waar hij woont enzovoort. Hij is een grote, slanke man en ook wat wij noemen een grote geest, en een heer met een sterk karakter, die bij vriend en vijand respect afdwingt. Jan leidt mij door de gangen en zalen. Wanneer wij een houten trapje met gepolitoerd hekje opstappen, staat daar plots Herman Decroo. De latere kamervoorzitter heeft vanuit zijn geoefende en een carrière lang aangescherpte mensenkennis meteen de verrassende gravitas, & de waardige broederlijkheid en compliciteit gelezen die er tussen mij en de chef Protocol hangt terwijl wij ons een weg banen tussen de groepjes parlementsleden en secretariaatsmedewerkers in een van de mooiste grote kamers van het land. Met een stralende en zelfbewuste glimlach spreekt de op een Griekse god lijkende man direct ironische woorden, een badinerende, defensieve kwinkslag:
“Aha, de belangrijke heren zijn er?…”
Wij laten de minister in zijn wijsheid en gaan samen zwijgend verder; na het bochtenwerk in een doolhof van dienstgangen levert Claes mij af bij de vleugel die aan de groene partij is voorbehouden. Ik neem afscheid en ga op zoek naar het kantoortje van Agalev senator Jo Cuyvers. Achteraf begreep ik dat Jan graag even was voorgesteld aan de senator; hij werkt hier zelf wel, maar het is een groot Huis, en hij kent Cuyvers nog niet persoonlijk. Ik besef, ik heb nog veel te leren. Jo is mijn partijgenoot en gesprekspartner sinds een hele tijd. Een van de thema’s: de zin en diepere aard van de Jacht. De vraag of jagen “in deze tijd nog” te verantwoorden zou zijn. In “de verstedelijkte omgeving waarin wij leven”. Jo draagt een baard en een bril, en zegt niet veel, is doende met printen. Het blijkt te gaan om recente documenten met argumenten tegen de jacht. Ik neem ze even door. Maar ik weet en voel dat ik niet echt beïnvloedbaar ben, ik ga praten vanuit een bijzonder oorspronkelijke overtuiging, die wortelt in ervaringen met de konijnen in de tuin in de peutertijd, die na hun dood in de stoofpot terecht kwamen, iets dat moeder op ernstige toon heeft toegelicht, en dat ik had begrepen. En die “oorspronkelijke mensen houding” zag zich in een ruime, fantastisch interessante context van woorden uitgewerkt, toen ik als achtjarige het unieke verhalenboek met de zalige illustraties las met als titel “Het Indianenboek”, door Holling C. Holling. De auteurs waren blanken die bij de vijf grote groepen Native Americans maandenlang waren gaan wonen en mee leven. In de pueblos’s op de mesa’s in het zuiden waar de Apaches, Hopi en Navajo’s leven; bij de restanten van de Mohawk in de cederwouden in het oosten die op beren en elanden joegen, en in lange hutten van cederhout woonden, als voedsel onder anderen bessen en noten verzamelden, en ahornsiroop tapten; bij de nazaten van de Kwakiutl aan de westkust, de indianen die op walvissen jagen en grote artistiek gesneden totempalen oprichten; en bij de bizonjagers van de grasvlakten, de fameuze Lakota en anderen. Soms ben ik er van overtuigd: door op die “kritische leeftijd” die verhalen te lezen, en niet zoals anderen de kranten te leren lezen, in het spoor van de vader, ben ik at heart een Indiaan geworden.
Op die bewuste dag dat ik ga spreken voor de parlementaire commissie, ben ik 33 jaar oud. De omgang met mensen heeft dan voor mij, ondanks jarenlang optrekken in kringen van mensen die de natuurstudie, natuurbescherming en –beleving beoefenden, zoals bij de WJ, nog heel geregeld onverwachte aspecten. Tijdens vergaderingen ga ik af en toe de open lucht in, om te bewegen en frisse lucht te ademen. En de koffie helpt om de spanning te doorstaan. En soms roken we wat tabak. Grote mensen doen geregeld verrassende dingen, onthutsen mij nog altijd. Zo verrast op dit moment de ongewone afstandelijkheid van de senator. Hij blijkt zichzelf de gewone vriendelijkheid tussen ons te ontzeggen, in de aanloop naar het debat dat dadelijk in alle ernst zal plaats vinden, op het scherp van de politieke snee. Plots is hij de groene jongen, en ik krijg de rol van jager toebedeeld. Er zijn vandaag twee kampen, volgens nieuwe scheidingslijnen. In mijn kamp, één man…
In de Werkgroep Dierenwelzijn van de partij hadden wij elkaar al een jaar of twee leren kennen en waarderen tijdens de tweemaandelijkse vergaderingen. Op een dag had de werkgroep de woordvoerder van dierenrechten organisatie Gaia uitgenodigd. Toen kon ik natuurlijk niet anders dan uit mijn tent komen om de levensstijl van de jager te verdedigen. Na te zijn bekomen van zijn verrassing, in die kringen een intens verdediger van de jacht te ontmoeten, heeft Michel Vandenbosch rustig en ruiterlijk toegegeven dat wat dieren dagelijks wordt aangedaan in de industriële kweekloodsen, in “de bio-industrie”, “veel erger is dan [wat dieren te lijden hebben] bij de jacht”. Als ik aan dat herengesprek terugdenk, doet het deugd, dat vandaag, twintig jaar later, het maatschappelijk draagvlak van de jacht veel breder is geworden, dat de jager niet meer bij zo veel mensen reflexmatig negatief overkomt; en dat tevens het verzet tegen wanpraktijken als het soms blijkbaar met licht sadisme doordesemde beulswerk op slachtvloeren van grote slachthuizen en mensonwaardige toestanden in legbatterijen en pelskwekerijen, sterker is dan voorheen. Het activisme in beide terreinen begin vruchten af te werpen. Gekweekte dieren hoeven minder dan voorheen door gekmakende toestanden van wanhoop, gewond zijn en verwaarlozing te gaan. Jagers hoeven niet meer overal te vrezen de risée te worden van niet-kenners van dier en jacht. Als nu de mensen, de ‘burgers’ en de ‘gewone mensen’, nog wat meer bij zichzelf te rade gaan, en beslissen anders om te gaan met de soms toch wat moeilijk te begrijpen hypocriete tweespalt tussen de royale dagelijkse vleesconsumptie enerzijds, en de goedkope afkeer van jagers, slagers en slachters (ook deze van niet-christelijke oriëntatie) anderzijds, dan is er duidelijk vooruitgang geboekt.
Samen trekken de jonge senator afkomstig uit de Vlaamse Ardennen en ik naar de plaats van de actie. Als enige activist in de groene partij met ervaringskennis, belezen inzicht, en diep en genuanceerd aanvoelen van wat dat is, en hoe goed dat wel in wezen is, jagen, heb ik Agalev anderhalf jaar lang uitgedaagd in vergaderingen, persoonlijke gesprekken en publicaties. En kijk, er is een passend gevolg gegeven aan de discussies, er is “een parlementaire ad hoc commissie Jacht” gevormd. Daar ga ik nu het standpunt van de jagers, het verhaal van dat eeuwige, wereldwijde fenomeen dat de jacht betekent, vertellen en verdedigen. De commissie is bemand met een twaalftal parlementairen, volksvertegenwoordigers, senatoren, kabinetsmedewerkers, onder voorzitterschap van Vera Dua. Zij is de kokette Gentse die zoals ik zelf een jeugd tussen de bomen, akkers en vogels had gekend bij de Wielewaaljongeren en die in een latere regering minister van Milieu zal worden. Belangrijke deelnemer is verder Koen Vandenberghe, de wetenschappelijke kenner van de fauna en met name van leven en werken van de vos. Hij weet ook het een en ander van de jacht, van de geest en omstandigheden waarin die plaatsgrijpt, hij heeft wel eens een jager van dichtbij gezien.
De vergadering heeft een uur of drie in beslag genomen. Ik heb aandachtig geluisterd, en zelf open kaart gespeeld, getuigenis afgelegd. Van de fijne spirit die ik had meegemaakt bij het Instituut voor de Jachtopleiding, bij vzw De Vlaamse Jager, bij de boswachters en ingenieurs in de territoria van de Hoge Venen bij de jacht op evers, herten en reeën in het Hertogenwald. Van de heerlijke sfeer en realiteit bij de excursies rond zonsopgang en zonsondergang aldaar, en bij sporadische bezoeken aan groepen jagers die in Vlaams-Brabant op kleinwild uit gingen. Hazen, fazanten, konijnen, af en toe een snel en zigzag vliegende houtsnip. Interessant waren ook mijn ervaringen geweest bij de jagersgroep die jaagt op Reeën in het Meerdaalwoud ten zuiden van Leuven, op de taalgrens. Vanop de ‘kansel”, de hoge observatietoren, en met de kogelbuks. Bijna alle leden houden het traditionele muzikale eerbetoon bij het tableau in ere. Ik spreek over de ecologische waarde van het jagen, indien het volgens de regels van de kunst en de stand van de wetenschap gebeurd. Over de verheffende en diep deugd doende aspecten van dit eerste sportieve beroep dat de mens instelde in zijn levensloop op aarde. Over de ernst en de waardigheid waarmee ik mannen zag jagen. Over de misbruiken die zeer beperkt voorkwamen in de jachtrevieren waar ik observator was geweest. Over de goede wil. Over de liefde voor de dieren. Over de zorg voor het wild, als de dieren het moeilijk hebben, in droge zomers en strenge winters. Over de jachtwet, die jagers aansprakelijk maakt, als wilde dieren te talrijk worden en schade doen aan de gewassen van de boeren die hun teelten hebben binnen het revier van een jachtgroep. De jachtheer moet dan in harde munt betalen. “Welke welmenende maar dikwijls heetgebakerde “anti” heeft daar weet van?”, zo merk ik op.
Dit zijn debatten voor mensen die volwassen kunnen denken en spreken. Dieren verdienen respect en zorg, maar de dood hoort bij het leven, maakt die laatste mogelijk. Zoals op het vlak van het Vlaamse katholieke geloof, voeren vele simpele mensen een heftige strijd tegen een vermeende vijand, tegen een spook, tegen praktijken die al lang tot het verleden behoren. Sinds de tijd van mijn eerste volwassen jaren, rond 1980, is het strikt verboden met hagelgeweren nog op reeën te jagen. Dan is de kans immers te groot het dier niet te doden, maar te verwonden. De Wetgever wil niets liever dan “a clean kill”. En dat is terecht. Zelfs het minimale aantal joule energie van de kogel aan de loopmond en op honderd meter zijn in het Jachtdecreet van 1992 bepaald. De Wet wil orde en rechtvaardigheid, ook in dit maatschappelijk en natuurlijk domein. Dat mag ons niet verbazen. Democratie kent mooie vruchten en bloemen, naast ziekten en aberraties en tekortkomingen.
De senaatscommissie in het parlement verliep meestal sereen. Ook al stond ik zelf innerlijk onder vrij grote druk. Je moet maar het lef hebben, het doden van dieren die groter zijn dan jezelf gaan verdedigen in een paleis waar de regering van je gemeenschap werkt, tegen een overmaat aan tegenstanders, die door verkiezingen hun autoriteit verworven hebben… Om mij te bemoedigen had ik een goudgeel glanzende koperen huls bij me, een restant van een van de kogels die ik had afgevuurd in de bossen van dass Hohes Venn. Tijdens de jacht of bij de voorbereidende oefeningen. Ik dacht terug aan de schietproef, waar het zeer goed ging, en ik “een goed geweer” bleek, tot vreugde van de boswachters Bebronne en Bourguet. Die konden hun ogen bijna niet geloven als mijn kogels door de roos gingen, op de metersgrote prenten van dieren in zwart-wit, opgehangen op een meter of dertig, vijftig, tachtig en honderd afstand. Dat was een maand of twee voor het begin van het jachtseizoen, in de tuin van het jachthuis van Membach, Baelen, bij Eupen.
Bomenrijke plek in de Hoge Venen, Fagne de la Polleur, tijdens een winterstorm eind december 2017.
© S. Hublou Solfrian
Blijkbaar heeft mijn betoog daar die dag in het parlement wel indruk gemaakt. De jaren voordien had ik geregeld gepubliceerd in Bladgroen, het ledenblad, over de kwestie, want het was mij gebleken, de groenen waren niet zo groen dat zij de indianen wilden volgen, dat natuurvolk dat hoofdzakelijk van de jacht had geleefd voor de komst van de Europeanen in Canada en de VSA. Men kon niet om mijn expertise heen, die bovendien sereen, helder, én met kennis van dier en plant werd gebracht, en met grote liefde voor de natuur. Die dag ontving ik vooraf nog een grote bruine envelop van Jan Claes, die zelf jachtheer was in Vlaams Brabant, leider en organisator van een groep jagers op kleinwild, en dus verantwoordelijk voor het juridisch en organisatorisch correcte verloop. In de brief, informatie, persartikels en dergelijke, die hij nuttig achtte. De omvang en het unieke van het project waar ik mee bezig was, de grote hoop die de verdrukte groep van de jagers in Vlaanderen in mij gesteld had, werd mij op slag weer wat duidelijker toen ik las wat op de enveloppe was geschreven, door deze eminente heer: “Voor de goede ziel Stefaan”.
In de jaren voor mijn komst in deze gemeenschap, was de symbolisch zeer met het jagershart verbonden vogel, de Houtsnip (Scolopax rusticola) hen ontnomen als bejaagbaar wild. Lobbywerk van Vogelbescherming Vlaanderen had aan een eeuwenlange traditie een eind gemaakt, met de hulp van de handtekening van een socialistische minister, die nu al lang dood is… Die vogel is legendarisch om een aantal redenen, waaronder de grote culinaire waarde en de vlucht die een raak schot bijna onmogelijk maakt. “De zwarte zigeunerin” blijkt ook op speciale manier de trek naar Afrika te maken, solitair en op grote hoogte. Toen ik in september 1992 hun wereldje binnen stapte, heerste vrees in de rangen van de jagers. Concrete angst dat hun passionele bezigheid, die je vaak geen hobby kon noemen, maar die een complete levensstijl omvat, voorgoed en volkomen zou worden afgeschaft. Als jongen was ik door lectuur al grondig vertrouwd met jagende volkeren, en ik heb zelf nooit de vrees gehad dat onze overheid zulke maatregelen zou nemen. Achteraf bekeken, blijkt dat ik de jacht in onze streken gered heb. Uitgegroeid ben ik tot dé jacht ideoloog van deze streken. Op heel diverse manieren heb ik mijn passie en diepe doorzicht ingezet en vruchtbaar gemaakt. Met opiniestukken in kranten, in vakbladen, als docent jacht, als deelnemer aan internetdebatten, door van aangezicht tot aangezicht energiek én respectvol te debatteren, vele honderden keren opnieuw, ook als de tegenstanders gemeen of beledigend werden, en door vele tientallen formele en informele interviews met jagers, jachtheren en jachtwachters in Vlaanderen en in de Ardennen… Door de jacht in de Ardennen goed te leren kennen, als drijver en jager.
En last but not least door een intellectueel partnerschap, dat iets had van een haat-liefde verhouding, met de hoogleraar ecofilosofie Ullrich Melle verbonden aan het Hoger Instituut voor de Wijsbegeerte (KU Leuven) in mijn geboortestad. Door mijn bezielde uitstraling en doordachte getuigenissen, onder anderen tijdens studiedagen van AardeWerk, een platform voor groen denken, kreeg Ullrich interesse in de kwestie. De geleerde met Duitse wortels ging lectuur in andere talen doornemen, zoals de werken van de Amerikaan Paul Shepard, en hij laste van dan af een les of twee in over de kwestie in zijn colleges, onder anderen voor een publiek van ingenieurs. Een zekere Kowalsky doctoreerde vervolgens op het vraagstuk van het Jagen. Later week die man uit naar Edmonton, Canada, waar hij sindsdien een leerstoel bezet over de jacht. Kowalski schreef later een essay in boekvorm dat wereldwijd gelezen wordt, een filosofie over de hedendaagse jacht en haar grote betekenis voor de mensen die erbij betrokken zijn. Zo speelt mijn persoonlijke bezieling een rol in dit domein, tot ver over de nationale grenzen. En de dieren kunnen er alleen maar wel bij varen.
Want dat is de kern van de zaak. De negatieve houding die nog leeft bij een elk jaar kleiner wordend deel van onze bevolking, is onterecht. Niemand twijfelt er intussen nog aan dat… elke bestuurder van een “auto” de natuur schade toebrengt, en zelfs de gezondheid van zichzelf en de medemensen. Idem voor iedere gebruiker van het vliegmachien. Toch laten wij dat oogluikend gebeuren, of doen er actief aan mee. Wel, de jager berokkent de natuur géén schade. De jager stimuleert de natuur en de fauna en flora. Op voorwaarde dat hij met kennis van zaken en met zorg, met toewijding & zelfbeheersing werkt.
Toen ik docent was aan het Instituut voor de Jachtopleiding, vroeg ik geregeld de cursisten, (aanvankelijk, begin jaren negentig meest mannen, van twintigers tot zestigers, maar later zag ik ook meer en meer vrouwen) of zij zich als dierenliefhebbers beschouwden. Meer dan 95 procent van de handen gingen dan in de lucht. En ik vermoed dat de rest zich gedeisd hield omdat ze een strikvraag vermoedden. Mede onder invloed van mijn verhaal, mijn taal over jagen en jagers, bracht de Hubertus Vereniging Vlaanderen, die de meeste jagers als leden telt, en hen kennis aanbiedt, gemeenschapsvormende diensten, en een maandblad, in 1998 mokken op de markt met een mooie tekening. Op de ene kant een foto van een wild beest, een hert, patrijs, vos… van mijn vriend de Nederlandse wildfotograaf Rob Van ‘t Zelfde; aan de andere kant prijkt telkens een silhouet van een jager met hond in diepgroen, voorzien van het zinnetje
“Jagers hebben een hart voor de natuur”
En dat is waar. – Dat is waar.
Om mijn werk verder af te maken, en de onwetendheid (ignorance in het Engels en Frans) verder te doen oplossen, geef ik bij deze gelegenheid graag een getuigenis, een verhalende beschrijving van eigen ervaringen op het vlak van de jacht op grote dieren in eigen land. Een getuigenis is altijd een sterk format. Bij jong en oud kan het op aandacht rekenen. In tijden dat mensen die voor iets staan, zeldzaam worden, lijkt dat zinvol.
Een kleine bedenking vooraf. De intelligentsia in onze regio klaagt er af en toe terecht over dat de adel, zowel in Wallonië als in Vlaanderen, zich grotendeels uit het Maatschappelijk Debat heeft teruggetrokken. Bij die (culturele, financiële, geestelijke) topklasse schuilt veel kennis, geleerdheid, levenswijsheid, politieke ervaring, organisatorisch talent, ondernemerschap… Laat nu net deze groep mensen de grote kenners zijn van de wereld van de jacht. De scheeftrekking die resulteerde uit het bedekt blijven van de filosofie van deze vaak zeer interessante mensen, die echter een andere identiteit dragen en een levensvisie die wat uit de mode is, en vaak zijn gaan leven volgens het adagium “pour vivre heureux, vivons cachés”, wil ik trachten rechtzetten.
Als gevolg van de vergadering in de parlementaire commissie, waarvan de aangeduide verslaggever nooit zijn werk deed om onduidelijke redenen, heeft de betrokken partij overigens de volgende kwart eeuw, tot op vandaag, zo goed als geen verzet meer gevoerd tegen het jagen op wild. Soms kan de inzet van een man alleen, wel degelijk de richting van een stroom verleggen.
Bijgaand waar gebeurd verhaal verscheen naar aanleiding van de verjaardag van mijn meest glorierijke jachtdag op Facebook. Door omstandigheden is het nooit in een jachtblad gepubliceerd, in tegenstelling tot andere jachtgetuigenissen.
Precies 23 jaar geleden schoot ik een everzwijn, een hert en een reegeit
Het everzwijn kwamen wij tegen foeragerend met de wroetschijf te midden van grote donkergroene pollen van het soort grassen dat in zompig gebied groeit, russen genaamd. In het eerste licht van de 21ste september 1994 ergens in de grote bossen van de Oostkantons, die tot het Kroondomein behoren. Het dier viel onder mijn schot, dat ik afgegeven had vanop het verplichte, zelfgemaakte driepotige statief, na de toelating tot schieten te krijgen. Na de inslag stoof het varken recht vooruit weg. Dat werd dus een nazoek, na de reglementaire wachttijd van vier uur. Een klein uur later, na vruchteloos aanzitten op een kansel (uitkijktoren), trok ik met gids en Staatsboswachter Bebronne op mijn vraag naar een ander, meer open terrein. Daar kregen wij op 110 m een jonge vrouwelijke reegeit in het vizier. Mijn handen trilden nog, van de emotie van het eerste schot van de dag. Maar gesteund op het statief en na een paar keer rustig in en uit ademen, werd het bevingscirkeltje klein genoeg, en Baaaamg! het schot ging eruit. Het reetje ging dadelijk ter plaatse neer. Na het roken van de gepast straffe sigaret (Camel zonder filter), gingen wij er naar toe. Het dier was goed dodelijk geraakt in de nekwervels. De wachter feliciteerde mij in het Frans, de voertaal op de Chasses Royales de Hertogenwald.
Na de lunch in La Hestraye, de jagers- en boswachtershut langs de baan van Eupen naar Malmedy, midden in de uitgestrekte bossen en wouden, volgde de nazoek onder leiding van hoofdingenieur Colleau, van de dienst Eaux et Forêts van het kanton Dolhain. Hij had zijn zweethond mee, een donker goudbruin, vrouwelijk dier met grote hangende flaporen. “Cherche, Diane!… Cherche!” sprak de man, terwijl hij zijn hond wanneer nodig op handen en voeten en knieën volgde tussen en onder de beregende struiken, grassen en boompjes. Op 250 meter vonden wij mijn jonge keiler. Het was een goed bladschot geweest. De kamer was doorboord. Als de schokgolf van de inslag zich echter niet naar de hersenen verplaatst, en dat is in 3 op de vijf gevallen, gaan de everzwijnen er toch nog vandoor. Het zijn ruige, bijzonder taaie beesten. De kogels die ik in Hertogenwald gebruikte, waren van het Duitse merk Brenneke. Met name de Torpedo Ideal Geschoss (TIG).
Het jonge mannetjeszwijn lag stil op zijn zij, tegen een jonge sparrenstam. Iemand van ons drie blies op de kleine Duitse jachthoorn het laatste eerbetoon voor het everzwijn. Ik liet een foto maken, geknield bij het machtige, ruige wezen. In de verte hoorde ik de rauwe maar mooie, sonore roep van de Notenkraker. Een zeldzame verschijning in ons land. Met behulp van de oude witte Renault R4 reden wij de buit ‘naar huis’. De dieren die ik schoot, mocht ik zelf kopen tegen groothandelsprijs, anders kregen gegadigden van de tien tot vijftien jagers die op dat moment het Afschotplan mee realiseerden, deze kans. (Het betrof een jaarlijks wisselende groep van vooral mensen die iets voor de regering, voor het hof of het ministerie hadden betekent, zoals in mijn geval, en een tiental jonge jagers, de beste laureaten van het officiële Jachtexamen). Het meeste wildbraad ging naar de slagerijen in de stadjes in de omgeving, zoals Malmédy. Ik koesterde het bewustzijn die herfst dat ik met mijn jagers skills vele families van lekker en voedzaam vlees hielp voorzien.
In de avond schoot ik een zesender, een zwak maar groot hert, op 185 m
Over de middag had ik zowel het ree als het jonge everzwijn aangekocht, en een plaatsje in mijn kleine auto gegeven. Later in Leuven zou ik daarmee een ereronde uitvoeren, en onder anderen langs onze tante Jeanne, het oudste lid van de ruimere familie, een verre nicht van mijn moeder Maria, passeren. En langs de kantine waar onze groep jachthoornblazers, de Jachthoorngezellen van Meerdaalwoud, net die dag, zoals nu in 2017 een donderdag, hun vaardigheden oefenden. Nu herinner ik mij ook dat ik de dag daarop, de vrijdag, zo veel te stellen had met het vinden van een slager en met het ophangen van de dieren in de beuk in mijn tuin, door een speciaal net beschermd tegen de vliegen, dat ik moest verwittigen bij Tele-Onthaal. Ik deed mijn verhaal, en voegde daarbij excuses dat ik de permanentie niet kon verzorgen. “Omstandigheden zijn omstandigheden”, antwoordde Leo Rouffa, en ik mocht doorwerken aan de wondere werken van de wildschutter. Leo is de imker en psycholoog die intussen al lang op pensioen is, destijds een vooraanstaand staflid. In de avond gingen wij, jager en gids, zoals elke dag, voor de tweede “sortie”, van twee uur voor zonsondergang tot een uur erna.
En die Outing zou de kroon op het werk, en in zekere zin op de hele herfst, en op mijn hele bestaan, als jager en als heer, betekenen. Ik was overigens helemaal geen gefortuneerde jager, in geldbezit. De laatste jaren had ik grote delen van het kalenderjaar zonder werk doorgebracht. G od zou mij ter hulp komen, want net op tijd kon ik de jachtstage betalen, wat vooral de kosten voor het huren van de wagen en het logeren in lokale rurale hotelletjes betrof, naast de aanschaf van het vuurwapen en ander alaam, zoals het jachtmes. Ik vond precies in die dagen geheel onverwacht het mooie bedrag van 80.000 frank op de rekening, het betrof een gouden handdruk van een werkgever die me daarmee respectvol wilde uitwuiven. Die avond dus, rond een uur of zeven, trokken de guide Thys en ik erop uit. Naar een gebied ten Oosten van de grote baan naar Malmedy waar veel sparren groeiden van een jaar of dertig, veertig, maar waar ook veel open delen waren, met waterplassen en als vegetatie het voor de venen zo typerene pijpenstrootje en andere kruiden. Wij stapten heel behoedzaam en zo geruisloos als enigszins mogelijk. Niets roerde zich, op een paar zangvogels zoals de Graspieper na, en de gebruikelijke kuif-, zwarte- en matkopmezen natuurlijk. Na een uurtje kwamen wij boven een lichte helling, bij een muurtje van plankjes met dennentakken doorweven, dat daar voor de jacht was gezet. Daar hadden wij uitzicht op een “coupe feu”, een lange brandgang van ongeveer dertig meter breed. U weet dat die dingen aangelegd worden om branden tegen te houden. De grote brandgangen in Canada waren destijds een van eerste en enige ingrepen van de mens die je vanop de maan of via de eerste satellieten kon waarnemen. Na een paar minuten stille observatie, altijd een vorm van mindfulness, van meditatie, trad een groot mannelijk edelhert uit, heel ver, van rechts naar links. De “cervidae” zoals het in het Frans klinkt, zijn grazers, zij eten veel grassen, wel tien kg per dag.
Ik legde mijn buks, een Tsjechische Brno van het bij de Europese jacht op groter wild meestal gebruikte kaliber 7 x 64, voorzichtig op het muurtje. Het is van kapitaal belang steun te geven aan je vuurwapen, zeker bij verre schoten. De kijker was een Stirling, een eenvoudig concept, zeven maal vergroting, zonder zoom. Dan ben je gerust. Dan hoef je nooit te prutsen met de vergroting, en kan je volle aandacht naar het beest gaan, voor jou. De jachtwachters van Herto hebben de exclusieve bevoegdheid te beoordelen of het stuk grofwild dat zich vertoont, geschoten mag worden. Ik hoorde de dramatische woorden, na het onderzoek met de veldkijker: Thys sprak
“Allez-y, il est tirable”
We konden zien dat het geen toekomsthert was dat moest gepaard worden, om sterke nakomelingen te hebben. Dat zie je onder anderen aan de dunne geweistangen. Ja, de hedendaagse jacht voltrekt zich, zeker deze op grofwild, in lijn met de natuurlijke selectie, die de evolutie van de soorten gedurende miljoenen jaren heeft gekenmerkt en gezond gemaakt. De soort wordt erdoor versterkt. De zieke, zwakke en zeer oude dieren sterven.
Nu werd het wel heel spannend. Het dier stond immers te grazen, maar het stond met de kop naar ons toe; zo kan de jager geen goed, dat is, dadelijk dodelijk schot afgeven. Het was wachten tot het hert “breed” zou komen. Wachten zonder zekerheid. Op dat moment overkwam mij een heel bijzonder, wonderlijk sentiment. Ik stond in een lichte, intense gloed van volle zekerheid. Ik sprak de gids aan, die al een keer of vijf met mij erop uit was getrokken; wij hadden samen wel eens uren lang in de regen gezeten, zodat wij eerder in ellendige stemming met zware, van regen volgezogen diepgroene loden mantels huiswaarts waren gekeerd, zonder zelfs maar meer dan twee groepen wilde herten heel even te zien. Die mantels stonden vorige eeuw nog in ons land symbool voor wie tot de adel behoorde. Hier in de jachtrevieren van de Ardense koninklijke revieren zijn zij verplicht, omdat zij geruisloos vorderen tussen de sparren mogelijk maken, in tegenstelling tot andere jassen, die ritselen en zo het grofwild met zijn scherpe gehoor bij je nadering vanop honderden meters schielijk doen weggaan. Wij hadden onszelf tijdens die uren van aanzitten tijdens mijn allereerste jacht excursie wat pogend opgewarmd, en de kleine, venijnig bijtende zwarte vliegjes weggejaagd, door wat te roken. Nu sprak ik monsieur Thys opeens met een zalige glimlach toe:
-“Tu sais pourquoi le cerf prends son temps?
– Weet je waarom hij zijn tijd neemt?”
– “Non…?”
– “Parce que ce sont ses derniers minutes!!”
Zo voelde ik het met aan het sacrale en het wonder grenzende zekerheid.
Later hebben wij de afstand afgestapt. Het dier stond op niet veel minder dan 200 meter. Dat is een moeilijk schot. De kogel draagt wel meer dan 2000 meter, maar tegen dat die afstand is bereikt in zowat een korte seconde of twee, is hij al wel een meter en half gedaald. Je moet daar mee rekening houden bij het schieten, met die ballistische wetten. Ik probeerde mijn vinger op het gestrekte wapen soepel te houden, en mijn zenuwen in bedwang. Daar kende ik wel enkele oefeningen voor. Uit de dagen dat ik therapie had gevolgd, toen ik in het laatste jaar humaniora een mentale crash had beleefd, nadat onze moeder gewond was geraakt in een woningbrand. Ik ging eens door de knieën, ademde traag en diep in en uit. Plots draaide het hert bij. Het kwam breed. Ik bracht het dradenkruis op de flank vooraan, waar de vitale organen zitten. “Maintenant!” fluisterde de gully. “Daoefff!” donderde het schot over de vlakten van de venen…
Na de obligate wachttijd gingen wij ter plekke. Wij waren gespannen. Wij hadden gezien dat het dier op het moment van de inslag meteen opgeveerd was en recht vooruit was weggelopen. Zoals de keiler eerder in de morgen dus. Ik had er veel hoop op. Op de Anschuss vonden wij sporen die bevestigden dat ik raak had geschoten. Het hert was in de dichte rijen sparren in de duisternis naar rechts verdwenen. Ok. Dan keren wij terug naar de hut, en wachten. Straks komen wij de nazoek doen, met de chef van het gidsenteam, die is van dienst vanavond, met zijn twee ruigharige teckeltjes.
Ik weet nog hoe de sfeer was in de jachthut. Aan de ruwe massieve houten tafels klonken sonoor de gesprekken van de medejagers. De toon en inhoud was meestal tevreden, blij, joviaal, na de spanning en onzekerheid, de avonturen, de ontberingen. Een jager die een hert had omgelegd dat aftakelde door de leeftijd, maar een interessant gewei opleverde, liet de fles Jägermeister rond gaan. Het haardvuur brandde. De schemering viel traag in. De echtgenote van de chef kwam mij vriendelijk een paar boterhammen brengen. Wittebrood met paars beleg van bosbessen. Een heerlijke, herfstige combinatie. Ik at met smaak. Mijn gezel was minder op zijn gemak. Wel drie keer vroeg le guide Thys met welk type kogels ik had geschoten. 7 x 64 is geen genereus groot kaliber. Sommige collega’s verkiezen voor dit soort jacht de Amerikaanse reuzenmaten, waarmee op beren en elanden wordt gejaagd, zoals .33 magnum. Die buksen hebben voor en hun nadelen in het gebruik. Een te grote kogel kan het wildbraad verwoesten. De gids was nerveus, een van de leden van het team had tijdens een vorige outing een fout gemaakt; het dier dat hij voor afschot had vrijgegeven, bleek na het dodelijk schot toch niet die status te verdienen. Het was een van die legendarische tienenders geweest. De boswachter in kwestie heeft toen een zware boete aan zijn broek gekregen. Zo ernstig gaan mannen vandaag om met wild, met de praktijk van de beoefening van de jacht op het grootste en nobelste bejaagbare dier in ons land. Na een uur of vier, de duisternis was volledig ingevallen, en er stond een mooie kwart maan, reden wij in de pure stilte zo dicht mogelijk naar de betreffende plek. Te voet daalden wij de brandgang af, en daar vonden wij de aanschotplek, die wij na het schot van een markering hadden voorzien, volgens de regels van de kunst. Tussen de stammetjes door ging het nu, met behulp van zaklantaarns. Na dertig meter sprak chef Buisseret met beslistheid: “Je le sens!”
Hij rook al de geur van het mannelijke wild. En na 65 meter vonden wij het grote dier. Hij was al lang gestorven. Hij beschikte over een vrij groot maar dun gewei, met zes enden aan de stangen. Mijn tot nog toe meest veeleisende schot was goed terechtgekomen. Ik had zeer goed gemikt, ik mocht trots zijn. Mijn zelfwaarde gevoel als mens zag zich vergroot. Honderd vijf en tachtig meter.
Wij sleepten met grote inspanning van krachten onder ons drieën het beest uit het bos. Met behulp van riemen, als ik het mij goed herinner. Wij droegen het beest aan de poten en ook het gewei biedt houvast. Op de motorkap kon het liggen. Onder de maan in het bos zonderde ik mij even af, ik raakte de aarde aan, de veenmossen, keek omhoog, naar de sterren, de zeer donker blauwe lucht, omkranst met donkere sparren silhouetten en de maan, en sprak een dankgebed. Dit waren heerlijke momenten. Een triomfervaring van grote voldoening. Na door zeer onzekere uren en dagen te gaan. Thuis bij de Hut gekomen, nam Buisseret de lastige klus op zich de kop los te maken. Bij het wegen bleek het fraaie beest meer dan 125 kg te wegen. Het grote lijf zou na een verblijf in de koelkamer, waar het eerbiedig en doeltreffend werd opgehangen, naar de handel gaan, en door de beroepslui verder versneden worden voor de gebruikers. De kop met het imposante gewei zou door een assistent van het team van de wouden gereinigd en gebleekt worden, en op een sierplank bevestigd. Tegen een vergoeding mocht ik een maand of drie later deze super souvenir ophalen. Het hertengewei met zijn schedel siert sinds een paar weken in een nieuwe opstelling, na een kleine herstelling te ondergaan, opnieuw mijn woonkamer. – Er is veel onbegrip bij niet-kenners over “de trofee”, maar in werkelijkheid vervult zij een heel mooie functie. Zij inspireert de man of vrouw in kwestie, helpt de betrokken mens door de (werk)dagen te komen, terug thuis in het stedelijk milieu. Zij geeft ons innerlijke vrede.
In alle eerlijkheid kan ik overigens het volgende stellen, over de waarde van het mogen deelnemen aan de jacht voor mijn persoonlijke ontwikkeling.
De expeditie op groot wild heeft mij mede geholpen de grote pijn en het drukkende verlies aan zingeving na een ongeluk te boven te komen Onze thuis was op 22 augustus tachtig geteisterd door een zware woningbrand. Onze moeder raakte daarbij levensgevaarlijk gewond, en had een volle maand voor haar leven gevochten, gesteund door mijn dagelijkse bezoeken, na de schooltijd. Dat was in de koude kleren gekropen. Mijn leven was tot stilstand gekomen, en in een drijfzand ervaring veranderd. En soms in een draaikolk ervaring. Rari nantes in gurgite, zoals Vergilius al wist, schaars zijn de mensen die als ze in een draaikolk terechtkomen, erin slagen te zwemmen.
Na de ervaring van op geslaagde manier te zijn geworden “Invité aux chasses Royales de Hertogenwald”, had ik mijn trots wat teruggevonden, en het besef weer met de voeten op de grond en geworteld in de aarde te staan. En gesterkt door de opnieuw bewuste verbinding met G od, de Schepper van mens, bomen en dieren. Stilaan kon ik terug meespelen in de mensengemeenschap. Omhoog kijken, plannen smeden. Die versterkende ervaring was welkom, na een paar jaar van diepe neerslachtigheid en hulp zoeken in de medische wereld. En na jaren met veel professionele uitdaging. Zoals het oprichten van drie Wildbeheereenheden. Dat was geen sinecure, in een tijd dat bij het jagersvolkje samenwerking onderling en zeker met natuurverenigingen, helemaal niet tot de traditie behoorde. Als neofiet en “bekeerde natuurliefhebber” was het wantrouwen vaak tastbaar geweest. Ik heb in die jaren van uitdaging en tegenslag mijn geloof in de mooiste dromen echter niet opgegeven, maar het uiterste gedaan om hen tot Werkelijkheid te maken. Blijven geloven in je dromen, dat is niets voor dromers. Dat helpt om toekomst te ontwerpen, te zien, én vorm te geven. Ook als je maar weinig medestanders vindt. En dit milieu van woudlopers en jagers bleek een schat te bieden waar anderen vaak een leven lang vruchteloos naar op zoek zijn: broederlijkheid en verbondenheid. Jagers begrijpen elkaar. Ook daarom juist: zij doen dingen samen die aan het sacrale raken. De goede jager is gevoelig voor de spirituele dimensie. Voor de eerbied, voor het ritueel. Hij handelt samen, zonder dat de economie of utilitaire dwang op de eerste plaats komt. Jagers spreken eenzelfde ‘taal’. In alle landschappen van de hele wereld. Wij zijn een grote familie.
Epiloog
In die jaren nam ik door in dat revier te jagen op herten, reeën en everzwijnen deel aan een traditie die met wetenschappelijke kennis wordt uitgevoerd. Er moeten in de kroondomeinen elk jaar min of meer honderd stukken Roodwild (Cervus elaphus) geschoten worden. Dat kan niet anders. De bossen, en ook de populatie zelf, kan niet meer dieren dragen. Bij overbevolking stijgt de rivaliteit en de stress. Dan kunnen reeën en herten dusdanig verzwakken, dat zij vatbaar worden voor allerlei ziekten en parasieten, zoals de keelhorzel, die een langzame, pijnlijke dood door verstikking meebrengt. Bij een te grote populatie herten, gaan zij ook schilschade berokkenen aan de bomen. Een van de functies van het bos is vandaag de economische, het leveren van hout aan de industrie. Naast de ecologische functie (het vrijwaren van de soortenrijkdom, de biodiversiteit) en de recreatieve. De jager doet aan recreatie en aan beheer tegelijk. Er zijn in die wouden veel herten en everzwijnen, die aantallen dalen niet. Iedere gewone wandelaar met waakzame ogen kan dat zelf vaststellen: als je buiten Eupen de baan naar Malmédy verlaat, kan je na een kwart kilometer de bossen in, vaak meteen meer prenten van de hoeven van de wilde dieren lezen in de plassen en het zand van de weg, dan er voetstappen van wandelaars te zien zijn. – Aan het Afschotplan gaan intensieve collectieve tellingen vooraf, waaraan alle jagers en wachters mee doen. Op basis daarvan wordt het jachtplan opgesteld. Dit gebeurt onder leiding van wildbiologen die verbonden zijn aan de agrarische en biologische faculteit van de universiteit van Gembloux. – Deelname aan de jacht in de grote Natuur is voor mij een heel hooggestemde bezigheid geweest. Een feest. Een spirituele Ervaring. Dat kan ik ook zeggen, nadat ik van 1976 af, als ornitholoog, als vogelkenner, onderhoudswerker in reservaten, amateur botanicus en -natuurfotograaf vaak in de natuur te vinden was geweest. Als jager is de ervaring werkelijk deel uit te maken van de natuur veel intenser.
Stef Hublou Solfrian
Creative Commons apply for sharing.
Vermeld auteur en bron.
Bibliografie
“Niet alleen voor jagers”, Wil HUYGEN. (Bekend van “Braaf!” en “Leven en werken van de kabouter”). Met illustraties van Rien Poortvliet. Literaire verslagen van waargebeurde jachtexcursies. (Diverse drukken, momenteel uitverkocht). Wil was dierenarts en secretaris van de Kon. Nederlandse Jagersvereniging.
“Over de drempel. Op jacht in de tijdloze natuur”, René WITTERT, Terra, Zuthpen, 1985. Met illustraties (tekeningen en aquarellen) van Peter Karsten. Een greep uit de inhoud: “Reebokken in de schotse hooglanden; De kariboe en de grizzly; De Sumatra tijger; Barovar, de elandstier; Het zalmverhaal; Alaska, het laatste paradijs; Eskimo jacht; De oude ceder; Een koninklijke jacht op de Veluwe”.
“Jagen”, Jef GEERAERTS, Manteau, Antwerpen, diverse drukken. Verslagen van jachtexpedities en –ervaringen in een zeer literaire, mooie stijl, van de grootmeester zelf.
“Van hazen, herten en heiligen. Jachtverhalen”, Ruud VROOM, 1978, Elsevier, Amsterdam, Brussel. Boeiende en rijke ervaringen in de lage landen en de Alpen, in een fraaie taal verteld.
Elseviers Diersporengids, Lannoo, Tielt.
Meer info op het net
1. www.hvv.be
Hubertus vereniging Vlaanderen. In de media meestal “Sint Hubertus vereniging genoemd). Vereniging met meer dan honderdjarige geschiedenis, die de belangen, noden en rechten van de jager verdedigt op diverse manieren. Site met info over het Instituut voor de Jachtopleiding. Daar kan je in je eigen provincie een opleiding volgen die je wapent om te slagen in het officiële Jachtexamen, dat in de vroege zomer wordt georganiseerd door de Vlaamse Overheid. Het examen kent een deel Theorie (Wetgeving, Dieren, Wapens) een een praktijkgedeelte (schieten en veilig hanteren jachtwapens). De slaagpercentages zijn gemiddeld zestig op honderd. Het maandblad “De Vlaamse Jager” is het enige in zijn soort in ons land, met high end info over natuurbeheer, juridische aspecten, jachthoornconcerten, tips over hondenafrichting, Sint-Hubertusmissen, jachtverhalen, vuurwapens, messen, wildbiologie, reizen…
2. www.jachtsite.be
Met instructieve en esthetische natuur- en jachtfilmpjes en een hoofdstukje over de jachtethiek, naast info over wild, wapens, wetgeving, terreinwagens…
Blog op 30 oktober 135 keer geconsulteerd.
Begin februari 2018, 265 keer.
Met Sint Hubertus, 3 november 2018, 550 keer.