De community ruimte is een vrije online ruimte (blog) waar vrijwilligers en organisaties hun opinies kunnen publiceren. De standpunten vermeld in deze community reflecteren niet noodzakelijk de redactionele lijn van DeWereldMorgen.be. De verantwoordelijkheid over de inhoud ligt bij de auteur.

Foto: KoS, Wikimedia Commons / CC BY-SA 3.0 (More information about the rights of this work, see below article)
Marc Rigaux

De shift van de rechtsgegronde naar de machtsgegronde overheidsbeslissing, of het geruisloze wegkwijnen van de rechtsstaat

De burgerlijke parlementaire democratieën eisen voor zich de verdienste op aan de grondslag te liggen van rechtsstelsels die thuis horen in rechtsstaten.

vrijdag 1 maart 2024 15:24
Spread the love

 

Met een parlementair stelsel als ruggengraat streven de rechtsstaten de eerbiediging na van de grondrechten van de burger, door hem af te schermen en te beschermen tegen de staatsmacht. Toen na WOII de sociale grondrechten in heel wat grondwetten werden opgenomen, verkreeg de rechtsstaat er een dimensie bij. Het werd een sociale rechtsstaat. De staat werd net als de politiek een belangrijke actor bij het sociaal corrigeren van de kapitalistische markteconomie. Eenzelfde scenario herhaalde zich wanneer enkele decennia later ook ecologische grondrechten in het recht een plaats kregen. Maar keren we terug naar de essentie van de problematiek: de definiëring  van het concept ‘rechtsstaat’. Van wezenlijk belang hierbij is de wettelijke inkadering van het overheidsgezag en de interventie en het toezicht van een rechter om de fundamentele rechten van de burger in te perken en te beschermen. Gezag aan overheden toegekend is daarom in regel functioneel en aan strikte procedures en structuren gekoppeld. In heelwat rechtsstaten is de functionaliteit van het gezag trouwens uitgebreid geworden naar de particuliere personen of instanties die macht hebben verworven in hun verhouding tot hun medeburgers. Zo kan men bijvoorbeeld aannemen dat ook het gezag van een werkgever ten aanzien van zijn werknemers begrensd wordt door het principe van de functionaliteit. De functionaliteit laat dus de overheden en bij uitbreiding de particuliere instanties toe gezag uit te oefenen. Doch het gezag ligt verankerd in door de wet wel omschreven bevoegdheden. Bij aanwending van het gezag zal de houder ervan zich moeten kunnen verantwoorden door zijn handeling te motiveren. Een gebrekkig of niet gemotiveerde gezagshandeling zal dus door een rechter kunnen vernietigd worden op vraag van de gedupeerde burger of instantie. Bestuurlijke en politieke overheden, rechters of nog particuliere personen met functioneel gezag zien hun macht dus gelimiteerd en gecontroleerd. Door het recht ingekaderde macht herleidt dus de machtsuitoefening tot rechtshandelingen binnen een rechtsstaat.

En dit brengt ons tot de complexe verhouding tussen recht en macht. Maatschappelijke verhoudingen zijn in wezen machtsverhoudingen, waarbij macht kan omschreven worden als het vermogen van een persoon of instantie om een andere persoon te dwingen te handelen of zich van handelen te onthouden. Recht betreft door de samenleving erkende, gelegitimeerde en geregelde macht. Binnen de door het recht uitgewerkte bevoegdheden uitgeoefend, verandert machtsuitoefening in uitoefening van gezag. Doch of de machtsuitoefening door overheden of gelijkgestelde instanties gezagsuitoefening was en dus recht, kan meestal slechts na de handeling worden nagetrokken. De rechterlijke controle hangt dan nog meestal af van de bereidheid en de weerbaarheid van de gedupeerde burger of instantie. Werd de handeling gesteld binnen de door de wet toegekende bevoegdheden, gewaagt men van een rechtsgegronde overheidsbeslissing en van een rechtmatige gezagshandeling. Blijft de machtsuitoefening vreemd aan het rechtskader, dan betreft het een machtsgegronde beslissing en dus een onwettige handeling. En hier begint nu het schoentje te knijpen.

In een rechtsstaat zijn er steeds wel een relatief beperkte hoeveelheid machtsgegronde beslissingen of handelingen. Hierdoor komt de hoedanigheid van rechtsstaat niet in het gedrang. Anders gesteld wordt het wanneer publieke overheden of particuliere houders van functioneel gezag systematisch en doelbewust buiten de lijntjes kleuren en zonder enige gène hun door de wet toegekende macht los van de eraan gestelde wettelijke perken gaan aanwenden. Dan kan het niet anders dan dat de vraag rijst of de rechtsstaat niet aan het wegkwijnen is. En dit lijkt nu misschien wel aan de hand. Gezagsdragers en machthebbers allerhande lijken zich soms nog maar weinig te kommeren om de wettelijke kadering van hun macht. Ze misbruiken hun positie om de burger te dwingen in het gareel te lopen, waarvan ze zelf de limieten bepalen en dit is nu net wat de rechtsstaat juist niet is.

Maar beginnen we eerst met het overheidsoptreden even beter te kaderen. Met de economische leer van Keynes en de New Deal van Roosevelt als referenties, groeide de staat in de loop van de vorige eeuw uit tot een economische actor van betekenis. De sociale, de culturele en later de ecologische politiek zorgden voor een exponentiële aangroei van de overheidshandelingen. Dit concretiseerde zich in een toename van de domeinen, waarin aan de overheden een functioneel gezag werd toegekend. Maar om welk soort gezagshandelingen gaat het nu? Doorgaans neemt men aan dat de gezagsuitoefening in wezen drie types van bevoegdheden en dus handelingen  dekt: de regulerende, de uitvoerende en de sanctionerende bevoegdheid. In elk van de drie  bevoegdheidsdomeinen stellen overheden dus gezagsgebonden handelingen en zijn ze gehouden aan het functionaliteitsbeginsel. Voor al de handelingen kan het dus dat de betreffende overheid zijn optreden niet grondt op recht maar op macht.

Het beeld wordt bovendien nog complexer als men weet dat overheden op diverse niveau’s door ons geviseerd worden en dat  voor de ons aanbelangende problematiek ook rechtscolleges  allerhande onder het begrip ‘overheid’ vallen. Melden we tenslotte nog dat de overheersing van de neoliberale politiek met de alles zaligmakende werking van de markt resulteerde in een regelrechte reductie en afbouw van de overheid als economische actor. De macht kwam gaandeweg steeds meer toe aan de markt. In naam van de zogeheten vrije concurrentie werden vaak voor de burger beschermende procedures en structuren boutweg afgebouwd. In het zog van de opgang van de overheersing van de markt slonk het gewicht en het belang van de politiek en dus van de overheid. En deze contextwissel zal zich op de diverse domeinen van de maatschapppelijke verhoudingen laten gevoelen. Een algemene relativering van het belang van de rechtsregel betreft er een belangrijk gevolg van. Kan dit nu verklaren waarom sommige overheden meer gezwind dan vroeger van gezag overschakelen naar macht?  Zou het anderzijds  zijn uit honger naar efficiëntie dat dezelfde overheden zich van de voorwaarden van functionaliteit van hun gezagsuitoefening willen ontdoen? Of slaat ook hier de invloed van de verrechtsing met een vervaging van het democratisch bestuursgevoel toe? Allicht is het een amalgaam van verschillende van deze motivaties dat ten grondslag ligt aan een meer wijdverspreid fenomeen van de machtsgegronde overheidsbeslissing. Hoe dan ook, het is moeilijk om zich van de indruk te ontdoen dat de foutief handelende overheid zich vaak richt naar het belang van de economisch sterkere actor en dit des te makkelijker doet, wanneer hij vermoedt dat de zwakkere burger of instantie de morele en materiële weerbaarheid zal missen om de machtsgegronde beslissing voor een rechter aan te vechten. Dat de betreffende overheid  hierdoor de weg effent voor het recht van de sterkste lijkt hem hierbij niet echt een zorg. Net zo min als dat hij door zijn koesteren van de economisch sterkste ten overvloede het karakter van klasssenrecht benadrukt.

Maar laat ons even de diversiteit van het fenomeen aantonen aan de hand van enkele voorbeelden, die de indruk van wegkwijnen van de rechtsstaat kunnen onderbouwen. Hierna zal blijken hoe verschillend de situaties kunnen zijn, waarin de machtsgegronde beslissingen tot stand komen om zo de rechtsstaat te ondergraven. Achtereenvolgens zullen we het hebben over de anomalie van de cassatierechtspraak en de nefaste consequenties van de afwezigheid van motiveringsplicht over de kortgedingrechtspraak door de burgerlijke rechter bij collectieve acties en de rechterlijke drang om de ’burgerlijke orde te herstellen’,  over de shift naar machtsgegronde beslissingen van vergunnende overheden, die zwichten voor de Loreley van de economische belangen, over de kwalijke gevolgen van het zeer precair worden van de arbeidsverhoudingen op de toepassing van het arbeidsrecht en over de drang tot censureren door subsidiërende overheden. Hoe verschillend ook, toch hebben voornoemde casuïstieken met elkaar gemeen dat ze de rechtsgebondenheid van de gezagsuitoefening negeren en hierbij inzetten op het gebrek aan morele en materiële weerbaarheid van de gedupeerde burger en zo de hoedanigheid van klassenrecht van de liberale rechtsstelsels nog maar eens in de verf zetten. Dat een rechter zijn beslissing  ‘vonnis of arrest’ met redenen moet omkleden om wettig genomen te kunnen zijn, vormt één van de basisprincipes van de rechtsstaat. De motiveringsplicht moet de samenleving hoeden voor rechterlijke willekeur. Dat het Hof van Cassatie als hoogste rechtscollege van de rechterlijke macht dient toe te zien of rechters wel behoorlijk motiveren, lijkt dan ook een evidentie. Minder evident en ronduit hallucinant wordt het wanneer men dient vast te stellen dat de Belgische wetgever de hoogste rechterlijke instantie zelf niet aan een motiveringsverplichting houdt en er gewoon op vertrouwt dat de cassatierechter stilzwijgend goede motieven heeft om zijn uitspraak te schragen. Meer dan eens kunnen de motieven met wat verbeelding worden afgeleid uit de antwoorden van het Hof op de cassatiemiddelen en uit de begeleidende conclusies van het parket. Maar toch gissen blijft de boodschap. In vaak zeer gevoelige materies blijft een aanzet om een verantwoorde verklaring  te geven voor de keuze van de hoogste rechter meer dan eens uit. Cassatie poneert met gewicht  zijn mening en verstrekt hierbij geen uitleg, laat staan een motivering. De hoogste rechter wentelt zich in het comfort van de machtsgegronde beslissing en hanteert het dictaat. Of de Belgische wet hierdoor niet strijdt met het EVRM is voor velen dan ook een retorische vraag. Een andere rechterlijke praktijk, die onder meer omwille van afwezigheid van motiverende verklaring  meer dan eens kwaad bloed zet, is deze van de rechtspraak in kortgeding op éénzijdig verzoekschrift bij collectieve acties. Ook hier poneert de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg een dictaat en opteert hij voor de macht en niet voor het recht. Na derdenverzet worden heelwat van deze dictaten in beschaafde gemotiveerde beschikkingen omgezet. De omzetting komt evenwel flink te laat. De machtsgegronde beslissing bereikte het gewilde effect, de actie is gebroken. De te late rechtzetting vormt een overwinning voor de eer. De Belgische wetgever kijkt ook in deze aangelegenheid de kat uit de boom. Dat de kortgedingrechtspraak op eenzijdig verzoekschrift ook strijdt met een ander basisbeginsel van de rechtsstaat, met name de tegensprekelijkheid, lijkt hem evenmin danig te deren en ondertussen worden de terechte  aspiraties van de verongelijkte arbeiders naar de prullenmand verwezen. De rechterlijke (wan)praktijk ‘viert’ trouwens binnenkort zijn veertigste verjaardag.

De machtsgegronde beslissingen van de vergunnende overheden komen dan weer in een andere context tot stand. Van de vergunnende overheden wordt verwacht dat ze zich bij het toekennen van de vergunning opstellen als de behoeders van het algemeen belang. Dit impliceert dat ze een afweging verrichten van diverse vaak erg conflicterende belangen en dat ze de toestemming  tot het opstarten van de economische activiteit (landbouw, industrie, bouw, e.a.) afwegen tegen het veilig stellen van de omgeving  (menselijke e.a.).

De vergunningsprocedure is meestal getrapt en tegensprekelijk. Ze start doorgaans op het niveau van de gemeente met het gemeentebestuur als vergunnende overheid en met een kijkrecht  van de omgevende burgers. Bij bezwaar dat niet wordt aangenomen komt het dossier in de handen van een hogere bestuurlijke overheid om tenslotte bij aangehouden onenigheid aan een bestuurlijke rechter te worden voorgelegd. Te dikwijls vervaagt de opdracht van de overheid om het algemeen belang te behoeden ten voordele van de ondersteuning van het economische  project, dat niet zelden aansluit bij de politieke doelstellingen van het vergunnende bestuur. En hier vervoegt het scenario van de machtsgegronde beslissing door de vergunnende overheid dat van de andere op macht gesteunde bestuursdaden. De vergunnende overheid houdt zich aan de onwettigheid en zet in op het gebrek aan materiële en morele weerbaarheid van de gedupeerden. Ook hier lijkt het respect voor de rechtsstaat niet erg doorslaggevend te zijn in de afweging door het bestuur gemaakt.

Het flexibilisme waaronder het arbeidsrecht de voorbije neoliberale decennia heeft geleden, mondde meer dan eens uit in de creatie van zeer precaire arbeidscontracten, met een onzeker inkomen en een onzekere tewerkstelling en vaak lamentabele arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Voeg daarboven nog een zeer lage organisatiegraad aan toe en je verkrijgt werknemers, wier lot nog meer dan anders in de handen ligt van de ondernemer. Als je dan nog erbij neemt dat een chronisch onderbemande en onderbevrouwde arbeidsinspectie niet steeds beschikbaar zal zijn om het lot van de precaire arbeidskrachten ter harte te nemen en je ziet meteen hoe gering het risico is dat een werkgever zal worden aangesproken op een eventuele niet eerbiediging van het arbeidscontract. Inzetten op een gebrekkige weerbaarheid van de gedupeerde arbeidskracht wordt ook in deze constellatie niet echt ondenkbaar. Precaire arbeidsverhoudingen lenen zich trouwens makkelijker tot een door macht beheerste arbeidsbetrekking. Onnodig te preciseren dat hierdoor niet enkel de rechtsstaat, maar ook de doelmatigheid van het arbeidsrecht zelf een slechte beurt maakt.

Met de laatste casuïstiek zien we naast het wegkwijnen van de rechtsstaat pas echt de schim opduiken van de autocratie. Immers wanneer een subsidiërende overheid, zonder daar enige rechtsgrond noch aanleiding voor te hebben er niet voor terugdeinst culturele organisaties op hun verhaal en hun standpunten aan te spreken, zijn we getuigen van een flagrante miskenning  van de door het EVRM en het EHRM afgeschermde fundamentele rechten en vrijheden van de Europese burgers. De aanval op de rechtsstaat is dan niet langer zijdelings maar wel zeer frontaal. Vijf decennia neoliberalisme en evenveel decennia overheersing van de samenleving door het marktdenken, lijken dan wel het bedje te hebben gespreid van een van langsom meer fashiserende vorm van politiek bedrijven. Hoogtijd dus voor de democratische krachten om hun inspanningen te bundelen.

Referenties

  • Goossens, P., De ongelijkheidsmachine. Een verborgen Europese geschiedenis, Antwerpen, EPO, 2023, 580 p.
  • Maes, J., Onze sociale zekerheid. Ervaringen en voorstellen, Antwerpen, EPO, 2024, 188 p.
  • Rigaux, M., Recht als tegenmacht. Omtrent de emancipatoire functie van het recht – Een metajuridisch betoog, Antwerpen – Cambridge, Intersentia, 37 p.

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!