Jongen in Gaza. Foto: Pixabay
Opinie - Marie Meeusen, NieuwWij

Brief aan de kinderen van Gaza: 75 jaar mensenrechten. Wat staat nog rechtop?

Enkele jaren voor de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens werd aangenomen door de pas opgerichte VN, overleefde Rachel Souritz de Holocaust. Vijfenzeventig jaar later schrijft haar kleindochter Marie Meeusen deze brief aan de kinderen van Gaza, die in duizendtallen vermoord worden.

dinsdag 12 december 2023 15:20
Spread the love

 

“Als je je ‘neutraal’ opstelt tegenover situaties van onderdrukking kies je de kant van de onderdrukker”, aldus Zuid-Afrikaans bisschop Desmond Tutu die in 1984 de Nobelprijs voor de Vrede kreeg.

DeWereldMorgen veroordeelt de recente aanvallen van Hamas tegen Israëlische burgers, maar ziet die niet los van 75 jaar staatsterreur van Israël tegen het Palestijnse volk. Het internationaal erkende recht op gewapend verzet tegen een kolonisator is geen vrijbrief voor aanslagen op burgers. Een onderhandelde vrede kan alleen bereikt worden wanneer 75 jaar verdrijving, 56 jaar bezetting, kolonisatie en apartheid en 16 jaar blokkade van Gaza worden erkend als de oorzaken van dit geweld. DeWereldMorgen onderzoekt deze oorzaken die door de politiek en door mainstreammedia worden verzwegen, onderbelicht of ontkend, om zo een debat te stimuleren dat kan leiden tot onderhandelingen en vrede. (nvdr)

 

*  *  *

Vandaag is het 75 jaar geleden dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens werd aangenomen door de VN. In de jaren ervoor werden een Joodse broer en zus, Willy en Pauline, vergast in de concentratiekampen. Hun grote zus Rachel Souritz overleefde de oorlog en werd de grootmoeder van Marie Meeusen.

Vijfenzeventig jaar later schrijft Meeusen een brief aan de kinderen van Gaza, die in duizendtallen vermoord worden. “Lieve kinderen van Gaza, ik zou al jullie namen willen kennen. Maar jullie zijn kinderen van Palestina. Dus er rest mij weinig anders dan huilen om jullie naamloze gezichten.”

Lieve Sarah, lieve Ahmed, lieve Abd, lieve Muhammad, lieve Dania, lieve Ahmed, lieve Muhammad, lieve Fatima, lieve Zain, lieve Zakaria, lieve Jana, lieve Fadwa, lieve Hiaa, lieve Ahmed, lieve Raghad, lieve Sama, lieve Abdul, lieve Weam, lieve Karim, lieve Rahaf, lieve kinderen van de familie Al-Astal.

Ik noem jullie niet allemaal, maar slechts de eerste twintig namen uit een lijst die eind oktober online rondwaarde. Toen waren er zo’n drieduizend van jullie vermoord (en teruggevonden).

Jullie hele namenlijst is te lang, vermoorde kinderen, te lang om doorheen te scrollen zonder een lamme hand te krijgen, te lang om voor te lezen zonder een schorre keel te krijgen. De lijst is incompleet, niemand weet hoeveel van jullie onder het puin liggen. Dierlijke honger maakt jullie gezichten onherkenbaar.

Jullie namen staan niet op de affiches in onze straten die om vrijlating en rechtvaardigheid eisen. Het internet hapert, het televisiebeeld stokt, we richten even onze ogen op de huilende, smekende zus van een gijzelaar, we zien een gezicht, voelen een steek in ons hart en klikken verder naar een sportwedstrijd. Wij stellen niets voor, wij kunnen jullie niets bieden. Wij zijn machteloos, onverschillig, medeplichtig.

Jullie worden met gebroken nekken aan de loodgrijze lucht getoond, ook wij mogen, als we durven, voor een laatste keer naar jullie kijken

Dus ik maak me los uit de rijen van westerse toeschouwers en erken jullie bestaan. Maar dit is niet eenvoudig. Ik bekijk Instagram-accounts van Palestijnse journalisten en stel daar vast dat hun noodkreten, deze verzamelplekken van gebroken portretten in rode plassen en stofwolken van as, ook stuk voor stuk verdwijnen onder het stilzwijgende puin.

Soms zie ik niet meer dan blauwe beentjes die uit het puin van een ineengestorte flat steken. Ik zie hoe jullie levenloze lijfjes aan een razend tempo in gebouwen worden binnengedragen, hoe jullie op betonnen vloeren worden gelegd, hoe een stethoscoop het enige instrument binnen handbereik is.

Geen bloedinfuus, geen bed, geen hartslag. Een verpleger met oranje-groene jas buigt zich over jullie heen, grote handen drukken met alle macht op jullie hartstreek, een oor hoopt tussendoor heel stil bij jullie mond op een zucht van leven. De rug van de verplegersjas zegt ‘Hayfa Charity Hospital’. Dat ziekenhuis werd enkele dagen na de laatste beelden van jullie lijfjes vernietigd.

Jullie zijn één, twee, drie jaar oud. Jullie worden met gebroken nekken aan de loodgrijze lucht getoond, ook wij mogen, als we durven, voor een laatste keer naar jullie kijken. Jullie namen worden in het Arabisch naar de hemel geschreeuwd, in één adem met de naam van de profeet.

Jullie worden martelaren genoemd. Martelaren in flanellen pyjama’s, in prinsessentruitjes, in tutu’s en kleine joggingpakjes, martelaren met de namen van Nike en Nickelodeon op de borst. De honden van Paw Patrol redden jullie niet, ze hebben zelf honger.

Jullie dood wordt jullie vrijheid genoemd. Maar wat voor vrijheid biedt de dood, wat is die droom meer dan een wanhopig gissen in de mist en graven in het stof? Aan welke strijd om vrijheid dragen jullie bij als wij wegklikken naar een Netflix-serie met telkens weer een vervolgaflevering?

Wat voor vrijheid ligt er in het verschiet als wij jullie niet willen kennen, hoe wankel is onze wens om zelfbehoud, hoe laf, hoe legitiem en houdbaar?

Soms leven jullie nog. Jullie vertellen, met de voeten in het stof, wat jullie later hadden willen worden. Jullie staan in de plassen en geven een doorweekte rode kat aan elkaar door, kijken in de camera en vragen waar de wereld is. Jullie warmen jullie verkleumde handen aan een vuur waarin net vaders overhemd aan de vlammen werd gevoed.

Ik zie jou, je bent een jaar of acht. ‘Hello’ staat er in donkere letters op je zuurstokroze T-shirt met rouwranden aan mouwen en hals. Je groet me met een lijkbleek hoofd en gesloten ogen, je huid heeft de groene glans van het metalen ziekenhuisbed.

Je lippen zijn grijs en gesprongen, je linker wenkbrauw en slaap bebloed, je zwarte krullen vol korsten, je bleke armen gespreid.

Op je buik zie ik Kitty, ze heeft een witte strik bij het oor dat bij jou volliep met bloed. Je lijkt me overleden, maar de beschrijving op Al Jazeera zegt me dat je zwaargewond opgenomen bent in het Al-Aqsa Martyrs Hospital. Jou zie ik ook, baby met kledingmaat 98 en luierbroekje nummer 4.

Je kijkt me aan en probeert je tevergeefs op te richten van het bestofte been dat jou scheidt van een kille vloer. Het slordige verbonden stompje dat je linkerbeen was, steekt recht omhoog. Het Al-Aqsa Martyrs Hospital, staat dat nog rechtop?

Wat staat nog rechtop?

De olijfbomen die schaduw boden onder kronkelende takken die verhalen van honderden jaren vertelden, zijn met honderdduizenden tot op de wortels verbrand. Jullie scholen, waarin jullie de pen leerden vasthouden en uit schrift betekenis leerden halen, ze zijn kapot. De akkers zijn verbrand, de kerken, moskeeën, huizen en tenten in kampen weggeveegd.

De baarmoeders die jullie droegen zijn onklaar gemaakt, de armen die jullie droegen liggen koud onder het stof, de wegen zijn gesloten. Het water stroomt niet meer. Uit de hemel dalen naast bommen en raketten ook giftige regen en witte fosfor neer.

Jullie worden martelaren genoemd. Maar martelaren sterven voor ‘de goede zaak’, martelaren kiezen voor de dood omdat ze weigeren voor een andere god dan de hunne te kiezen. Wie is jullie God? Kregen jullie de kans om daarin te geloven? Was dat geloof ooit een keuze of vooral de enige weg? Wat rest er in een platgebrande wereld anders dan een holle God, toeschouwers die wegkijken en een hoop lege stoelen?

Wat rest er in een platgebrande wereld anders dan een holle God, toeschouwers die wegkijken en een hoop lege stoelen?

‘Ja maar, Hamas’, hoor ik als ik vraag om jullie aan te kijken. In die tegenwerping zit de kern van een schrijnende waarheid. Hamas is het excuus, en jullie, kinderen van Gaza, zijn het doelwit.1

Lieve kinderen van Gaza, ik zou al jullie namen willen kennen. Maar jullie zijn kinderen van Palestina. Dus er rest mij weinig anders dan huilen om jullie naamloze gezichten, dan te luisteren naar het bloed dat in ons stroomt en zuurstof aan onze harten geeft.

Droeve groet,

Marie

 

1948 is niet alleen het jaar van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, maar ook het jaar waarin de staat Israël werd opgericht en van de Nakba (‘catastrofe’ in het Arabisch): de gebeurtenissen die leidden tot verdrijving van ruim 700.000 Palestijnen.

De Brief aan de Kinderen van Gaza van Marie Meeusen werd overgenomen van NieuwWij. Deze Nederlandse organisatie wil verschillen verbinden en bijdragen aan een samenleving waar iedereen zich thuis voelt, door actuele maatschappelijke ontwikkelingen te signaleren en te agenderen en daarbij de juiste vragen te stellen. Je kan hun veertiendaagse Nieuwsbrief ontvangen met een overzicht van interviews, opinieartikels en recensies.

Marie Meeusen is freelance schrijver in zorg-, welzijn-, onderwijs- en cultuursector, narratieve coach en schrijfdocent bij poëtische praktijk Anastanza en Kantlijn.

Note:

1   Deze zin is een citaat uit het artikel van Caitlin Johnstone ‘Hamas is niet het doelwit, het is het excuus’.

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!