Stabiliteit van de armoede
“Het beleid zet stappen, maar is nu vooral bezig met kleine trajecten te subsidiëren. Het zijn eigenlijk allemaal pleisters op een open wonde. Die kleine projecten en ‘bijpassingen’ kosten het beleid en de maatschappij ook heel veel geld, maar structureel verandert dat niets. Als ik het zo bekijk, zouden ze beter de fundamenten aanpakken zodat er structureel iets verandert.”
Een pertinente beschouwing van een ervaringsdeskundige in het Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting 2021. In een paar zinnen legt ze de vinger op de schrijnende wonde. In de dertigste editie van het Jaarboek kan de Universitaire Stichting voor Armoedebestrijding (USAB) niet anders dan vaststellen dat het armoedebeleid in ons land ten gronde weinig of geen vooruitgang boekt.
“Al dertig jaar is er sprake van een teleurstellende stabiliteit van het armoederisico in België”, stelt sociologe Jill Coene. Een op de zeven Belgen of 14,1 procent leeft vandaag in een gezin met een inkomen onder de armoederisicogrens. Dat zijn 1.602.000 landgenoten. Ongeveer 9 procent van de Belgen heeft te maken met langdurige armoede.
Liefst 18,8 procent van de Belgen loopt het risico op armoede en sociale uitsluiting.
Werk mag dan wel een belangrijke bescherming tegen armoede zijn, toch telt ons land 4,2 procent werkende armen. Liefst 18,8 procent van de Belgen loopt het risico op armoede en sociale uitsluiting. Dat wil zeggen dat deze mensen in een huishouden leven met een inkomen onder de armoederisicogrens, en/of dat ernstig materieel gedepriveerd is, en/of dat een zeer lage werkintensiteit heeft.
In het kader van de Europa 2020-strategie stelde België als doel dat het aantal mensen in armoede of sociale uitsluiting moest dalen met 380.000. Deze doelstelling werd niet behaald. Belangrijke vaststelling is dat zonder de sociale zekerheid het percentage mensen dat onder de armoededrempel leeft, zou oplopen tot 42,3. Het geeft nog maar eens aan hoe belangrijk het is om de sociale zekerheid overeind te houden en te versterken.
Het Jaarboek moet concluderen dat er in de voorbije dertig jaar weliswaar veel gebeurd is, maar dat er nog steeds geen perspectief is op een vermindering, laat staan een opheffing van armoede en sociale uitsluiting.
Dwaaltocht van de structurele armoedebestrijding
In de dertig edities van het Jaarboek die ondertussen op de plank staan, wordt steevast de nadruk gelegd op het belang van een structurele benadering van armoede en sociale uitsluiting. Dat structureel perspectief gaat ervan uit dat de maatschappelijke ordening grotendeels bepalend is voor de productie, reproductie en de aard van armoede.
“Alleen een analyse die vertrekt van de structurele oorzaken van armoede zal voldoende verklarende kracht hebben om de voortdurende productie en reproductie van de armoede te verklaren…”
De structurele mechanismen die armoede produceren en reproduceren, zitten verankerd in de op kapitalistische leest geschoeide welvaartsstaat.
De structurele mechanismen die armoede produceren en reproduceren, zitten verankerd in de op kapitalistische leest geschoeide welvaartsstaat. “Het ongebreidelde winststreven van het bedrijfsleven, het domineren van economische productiviteitseisen op de arbeidsmarkt, het promoten van privébezit ten koste van collectieve goederen en commons, de focus op eigenbelang zijn maar enkele van de talrijke limieten die ons soort van samenleving oplegt aan hoever de (re)productie van armoede kan worden teruggedrongen.”
Grote ongelijkheid, armoede en sociale uitsluiting aanpakken, moet noodzakelijkerwijs dan ook ingrijpen op de onderliggende verhoudingen en daar structurele veranderingen teweeg brengen.
Laat daar nu net het schoentje wringen. Precies op dat structurele niveau is er in de voorbije dertig jaar bijzonder weinig vooruitgang geboekt. Vooral de niet-structurele aanpak is bijzonder populair gebleken. Daarbij zien we een erosie van het begrip structureel. ‘Structureel’ is een etiket geworden dat op zowat elke ingreep wordt geplakt.
“Sociaal beleid levert de krukken ingeval de markt faalt.”
Tekenend voorbeeld daarvan waren de ééneuromaaltijden van Liesbeth Homans, die voorgesteld werden als een structurele maatregel. Armoedebeleid blijft in hoge mate armoedemanagement, waarbij vooral wordt ingezet op verzachtende maatregelen: voedselbedeling, sociaal restaurant, zelfhulp, liefdadigheid, buddyprojecten, … Deze benadering beperkt zich tot het corrigeren van wat structureel misloopt via ‘sociale correcties’. “Sociaal beleid levert de krukken ingeval de markt faalt.”
Wanneer volledige gelijkheid van kansen?
“Maatregelen die louter gericht zijn op mensen in armoede, op het veranderen van hun gedrag, op het bijvijlen van de scherpe kantjes, zullen weinig impact hebben op armoede als maatschappelijke toestand.” Krukken uitdelen voorkomt misschien wel dat mensen vallen maar doet niets aan de oorzaken waarom mensen slecht te been zijn. Het beleid wordt zo, zoals de ervaringsdeskundige bij het begin stelde, een pleister op een open wonde. Een aantal feiten toont dat helder aan:
Het armoederisico van kinderen en jongeren, de bevolking op actieve leeftijd (18-64), laaggeschoolden, huurders, alleenstaande ouders, alleenstaanden jonger dan 65, huishoudens met kinderlast en inactieven, is toegenomen.
Krukken uitdelen voorkomt misschien wel dat mensen vallen maar doet niets aan de oorzaken waarom mensen slecht te been zijn.
Tot 8 procent van de huishoudens komt in armoede terecht als gevolg van hoge woonuitgaven, ook al staat het recht op wonen sinds 1993 in de Grondwet, is het sinds 1997 verankerd in de Vlaamse Wooncode en duidt het woonbeleid de meest behoeftigen expliciet aan als prioritaire doelgroep.
Nog altijd zijn sociale grondrechten slechts in beperkte mate afdwingbaar. “Men kan wat de grondrechten betreft stellen dat er geen (aanzet tot) volwaardig recht op bescherming tegen armoede wordt erkend.” Er blijft een problematische kloof bestaan tussen mensen in armoede en het recht.
In het onderwijs is vooruitgang geboekt in het bieden van kansen aan jongeren uit kansarme milieus. Maar de resultaten blijven beneden de verwachtingen. “Als dit het resultaat is van (minstens) twee decennia beleidsinspanningen, hoeveel tientallen jaren zullen dan nog nodig zijn om een volledige gelijkheid van kansen te bereiken?
“Men kan wat de grondrechten betreft stellen dat er geen (aanzet tot) volwaardig recht op bescherming tegen armoede wordt erkend.”
We zien bovendien op politiek vlak een evolutie die het streven naar gelijke kansen ondermijnt. Rechtse politici zien sociale gelijkheid als een bedreiging voor de competenties van Vlaamse jongeren en associëren het met neerwaartse nivellering.
Pandemie van de ongelijkheid
Het dertigste Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting besteedt uitvoerig aandacht aan de relatie tussen de coronapandemie en armoede. In maart 2021 presenteerde het Vlaams Netwerk tegen Armoede al een signalenbundel waaruit bleek dat de gevolgen voor mensen in armoede niet onderschat kunnen worden, op alle levensdomeinen: inkomen, onderwijs, zorg en gezondheid, wonen en vrije tijd.
Wat de pandemie ongetwijfeld heeft aangetoond, is een fundamentele gezondheidsongelijkheid. Zo hangt de kans om besmet te worden nauw samen met de leefomstandigheden. In armere buurten – met minder goede of slechte huisvesting, te weinig woonruimte, slechte sanitaire voorzieningen, … – is de corona-incidentie vaak hoger dan in rijkere buurten. Ook de coronasterfte blijkt sociaal ongelijk verdeeld. Helaas moet ook vastgesteld worden dat mensen met een migratieachtergrond eveneens een hoger risico lopen op besmetting en overlijden.
We zien op politiek vlak een evolutie die het streven naar gelijke kansen ondermijnt.
De coronacrisis zorgde voor jobverlies. Dat gebeurde het meest in sectoren waar relatief meer mensen met een sociaaleconomisch kwetsbaar profiel werken: jongeren, kortgeschoolden, alleenstaanden en eenoudergezinnen, huurders, deeltijdse werknemers en zelfstandigen. Diezelfde kwetsbare profielen werden ook vaak getroffen door inkomensverlies, wat er toe leidde dat facturen niet meer betaald konden worden.
Niet iedereen kreeg compensatie. Veel gezinnen vielen terug op vervangingsinkomens (werkloosheid, tijdelijke werkloosheid, ziekte) die niet volstaan om een menswaardig leven te leiden. Ook de extra steunmaatregelen konden daaraan niet of niet volledig verhelpen. “De vraag stelt zich wat er zal gebeuren wanneer de extra steunmaatregelen aflopen en de rekening van de crisis zal volgen.”
Het is nog te vroeg om de reële impact van de coronacrisis op armoede volledig in te schatten, maar het valt te verwachten dat die impact aanzienlijk zal zijn. De OCMW’s verwerkten in de voorbije twee jaar meer aanvragen voor leeflonen en vragen naar voorschotten op uitkeringen, voedselhulp en ondersteuning bij eenzaamheid. Het totale aantal leefloongerechtigden steeg tot een recordhoogte van meer dan 153.000.
In armere buurten is de corona-incidentie vaak hoger dan in rijkere buurten. Ook de coronasterfte blijkt sociaal ongelijk verdeeld.
Van bij het begin van de pandemie zagen de voedselbanken een toename van cliënten. Dat waren vooral personen die door de crisis (tijdelijk) werkloos werden, eenoudergezinnen en alleenstaanden, maar ook koppels met kinderen en vrouwen. Ook armoedeorganisaties en verenigingen van het Vlaams Netwerk tegen Armoede zagen een toename van hun doelpubliek.
Een structurele aanpak is mogelijk
Een opmerkelijke gast in dit dertigste Jaarboek is de Franse schrijver en filosoof Albert Camus (1913-1960). Helemaal verrassend is dat niet, want in de voorbije twee jaar werd zijn uit 1947 daterende roman De Pest opnieuw gretig gelezen. Het verhaal van de inwoners van de stad Oran en hun strijd tegen een uitbraak van de pest kreeg in deze coronatijd een bijzondere betekenis.
Ook het Jaarboek grijpt dus terug naar Camus en De Pest, om er lessen uit te trekken voor onze hedendaagse maatschappij. Lessen die betrekking hebben op ons mens- en maatschappijbeeld. Sociale rechtvaardigheid, solidariteit en menselijke waardigheid horen daarin centraal te staan. De politiek moet er zijn voor de mensen en niet voor zichzelf, en de mens moet aanvaarden dat hij de natuur niet kan en mag domineren.
Van daaruit moeten we komen tot oplossingen voor het structurele karakter van armoede. Grondrechten moeten maximaal ingevuld worden. Daarom moet gepleit worden voor de erkenning van een grondrecht tot bescherming tegen armoede. In de geest van Camus moeten sociale onrechtvaardigheid, ongelijkheid en armoede ons revolteren en tot opstand bewegen.
Een structurele aanpak van armoede is wel degelijk mogelijk. Doorheen dertig edities heeft het Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting al veelvuldig de weg gewezen: voer beleid op lange(re) termijn in plaats van via specifieke ingrepen en tijdelijke projecten, heb aandacht voor stigmatisering en maatschappelijk draagvlak, baken duidelijk af wat ‘structureel’ is en rek het begrip niet uit om alles erin te doen passen, zorg voor een geïnstitutionaliseerd overleg met mensen in armoede, baseer het beleid op onderzoek, koppel de positie van mensen in armoede aan maatschappelijke vooruitgang en begin bij de inkomens, rem de uitstroom uit de sociale zekerheid af en versterk het leefloon, zorg voor een automatische rechtentoekenning, bouw de sociale economie uit tot een volwaardige sector en rem de uitstroom uit de reguliere arbeidsmarkt af, zorg voor een uitbreiding van het (sociale) woonpatrimonium, …
In de geest van Camus moeten sociale onrechtvaardigheid, ongelijkheid en armoede ons revolteren en tot opstand bewegen.
De stagnatie van de voorbije dertig jaar leert dat een fundamenteel debat noodzakelijk is. De coronacrisis heeft die noodzaak alleen maar dringender gemaakt. De maatschappelijke tegenstellingen zijn op scherp gesteld. In ons land, maar ook internationaal, groeit het besef dat we naar een andere wereldorde moeten evolueren. “Willen we na deze pandemie eindelijk een meer inclusieve, gelijke samenleving, dan zal er zowel in eigen land als mondiaal nog heel wat werk verzet moeten worden.”
“Er valt in de mens meer te bewonderen dan te verachten”, schreef Albert Camus aan het eind van De Pest. Dat is zeker zo. Maar wat uiteindelijk de bovenhand zal halen, het bewonderenswaardige of het verachtelijke, is een keuze. Die zal onder meer af te lezen zijn van de cijfers in de volgende edities van het Jaarboek.