Dat De Wever zijn anti-Belgische obsessie ventileert op het moment dat het land zijn grootse natuurramp ooit meemaakt en tegelijk een verbazende demonstratie van eenheid en solidariteit laat zien moet ongetwijfeld door psychologische drijfveren of misschien ook wel politiek-tactische overwegingen verklaard worden.
Er is op De Wevers dagdromerij heel wat af te dingen. Om te beginnen de mythe van de “hereniging” alsof er ooit een staatkundige eenheid zou hebben bestaan tussen de Noord-Nederlandse gewesten en wat vandaag de semi-autonome Belgische regio “Vlaanderen” wordt genoemd. De verhoudingen tussen het middeleeuwse graafschap Vlaanderen (het huidige Oost- en West-Vlaanderen, Frans Vlaanderen en Zeeuws Vlaanderen) en pakweg Brabant of Limburg (het land van Loon) waren die van rivaliserende en bij momenten vijandige mogendheden.
Zo er al sprake was van een embryonale eenheid van de “17 Provinciën” tijdens de kortstondige periode van de Pacificatie van Gent (1576), dan deden de religieuze tegenstellingen tussen de noordelijke en de zuidelijke gewesten de eenheid drie jaar later al uiteenvallen in de Unie van Utrecht en die van Atrecht. Die “eenheid” waar Willem van Oranje van droomde was overigens niet meer dan een strategisch pact om de krachten te bundelen in de strijd tegen Spanje.
De staatkundige eenheid van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden (1815-1830) onder Willem I was een heel ander verhaal: België – niet Vlaanderen – en Nederland onder het koningshuis van Oranje. Het was overigens een eenheid die stuk liep op onder andere het verzet van Vlaamse taalparticularisten en ultraconservatieve katholieken. De historicus De Wever is zich van deze historische realiteit ongetwijfeld uitstekend bewust, maar politieke en emotionele oogkleppen staan wel vaker nuchtere analyse in de weg.
De Groot-Nederlandse gedachte is zo niet ontstaan dan toch nauw verbonden met het ‘activisme’, de Vlaamse collaboratie met de Duitse bezetter in de Eerste Wereldoorlog. Een toonaangevende figuur – een influencer zouden we vandaag zeggen – was de Nederlandse historicus Pieter Geijl. Hij zag met anderen een gezamenlijke toekomst voor Vlaanderen en Nederland onder de paraplu van het Duitse keizerrijk.
Het idee werd ijverig gepromoot door de Duitse bezetter en was onderdeel van de Flamenpolitik met als doel het vernietigen van België en de aanhechting van Vlaanderen bij een neutraal Nederland onder Duitse curatele. Het hoeft niet te verbazen dat de Groot-Nederlandse gedachte ook na de oorlog springlevend werd gehouden in extreemrechtse kringen zoals het Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen (Verdinaso) van Joris van Severen (vóór die de nieuwe marsrichting insloeg en het België van Leopold III omarmde.)
Pieter Geijl leverde de historische onderbouw voor de Groot-Nederlandse theorie: Vlaanderen en Nederland waren door de geschiedenis voorbestemd om een eenheid te vormen, maar door de Spaanse herovering van het Zuiden zijn de “Verenigde Provinciën” uiteengevallen in de moderne staten Nederland en België.
Geijl, die hoogleraar geschiedenis werd in Utrecht, had een aanzienlijke aanhang in de Vlaamse beweging en onder de activisten die na de Eerste Wereldoorlog naar Nederland waren gevlucht. In Nederland lustten nogal wat protestanten en liberalen, die de scheiding van 1830 nooit hadden verteerd, wel pap van zijn ideeën maar in academische kringen kreeg hij heel wat tegenwind voor zijn theorie. Het idee dat historische gebeurtenissen zich met een welbepaald doel voortbewegen is intussen in de vuilnisbak van de wetenschap verdwenen.
De historicus en eminente kenner van de Vlaamse beweging Lode Wils twijfelt er niet aan dat Geijl zeker tot aan het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, toen hij door de Duitsers als gijzelaar in Buchenwald werd opgesloten, sympathiseerde met fascisme en nazisme. Wils beschrijft hoe Geijl door “vele medegijzelaars in Buchenwald aanvankelijk ontvangen werd als een hond in een kegelspel”, want ze kenden hem als een vooraanstaande onder de Groot-Nederlanders, in grote meerderheid uitgesproken fascisten en Duitsgezinden, die hoopten dat Duitsland zijn voorspiegelingen uit de Eerste Wereldoorlog zou waarmaken, namelijk België vernietigen en Vlaanderen bij Nederland inlijven.”
Weliswaar, zo schrijft Wils, had Geijl sinds 1936 “als hoogleraar in Utrecht, en dus rijksambtenaar, zijn strijd tegen België gemilderd”. Zijn ideeën bleven gedijen in het extreemrechtse klimaat van die tijd en ze komen vandaag weer aan de oppervlakte dank zij Bart De Wever.