Belgische para's landen in 1964 in Stanleyville voor een humanitaire operatie, het 'beschermen van Belgen' tegen gijzelingen, die - klein detail - pas begonnen nadat en omdat zij de opstandelingen begonnen te bombarderen.
Opinie -

Het AfricaMuseum schiet zichzelf (weer) in de voet, (maar de militairen ook)

Auteur Ludo De Witte neemt zeven verenigingen van oud-militairen op de korrel. Zij klagen het AfricaMuseum aan voor een tekst bij het beeld van een paracommando, dat het kolonialisme verheerlijkt. Die tekst weerlegt het 'humanitaire' karakter van de Belgische militaire operaties in Congo. Door hiertegen een klacht neer te leggen wordt de realiteit van die operaties echter nog duidelijker. Met haar poging de militaire operaties van het Belgisch leger kort na de onafhankelijkheid in een kritisch daglicht te stellen schiet het museum zich echter ook in eigen voet - opnieuw.

woensdag 7 oktober 2020 13:54
Spread the love

 

Wanneer een gescleroseerde, conservatieve instelling als het AfricaMuseum van Tervuren nooit eerder begane paden gaat bewandelen, dan hangen uitschuivers in de lucht. Een beetje zoals een oudere man of vrouw, die nooit heeft gesport en voor het eerst gaat tennissen, een spierscheur riskeert.

En dat gebeurde ook, toen eind 2019 in de grote rotonde van het museum twee kunstenaars een beeld van een Belgische soldaat dat het kolonialisme verheerlijkt, onder handen wilden nemen. Ze hingen er een semi-transparante sluier over, met daarop de tekst ‘Een Belgisch paracommando in Stanleyville in 1964, tijdens het verpletteren van de Simbarebellen’.

‘Oud-para’s op ramkoers met AfricaMuseum’

De formele onafhankelijkheid van Congo in 1960 heeft nog lang niet de doodsklok geluid voor buitenlandse interventies. Zeven verenigingen van (gewezen) Belgische militairen, en dan van vooral verenigingen van (gewezen) paracommando’s, schreeuwen moord en brand. ‘Oud-para’s op ramkoers met AfricaMuseum’, kopte De Morgen, ‘Ex-para’s stellen Africamuseum’ in gebreke, schreef De Standaard.

De verenigingen die het museum in gebreke stellen, nemen aanstoot aan de eerste zin en stellen dat de interventie van de paracommando’s uitsluitend tot doel had Europese gijzelaars uit handen van de rebellen te redden. Een humanitaire operatie volgens hen en geen operatie om de opstand te verpletteren. Het AfricaMuseum heeft dus de eer en de reputatie van de (ex-) militairen aangetast, en daarmee, zo stellen ze, ook die van het gehele Belgische leger.

Enkele bedenkingen, die het ingedommelde AfricaMuseum ook zelf had kunnen maken als zijn wetenschappers beter de nevralgieke periodes van de kolonisatie en de dekolonisatie hadden bestudeerd.

(De halfslachtige ‘vernieuwing’ van het museum demonstreert nogmaals dat men daar liever de handen van afhoudt – denk aan de chaotische, betekenisloze evocatie van de moorden op de Congolese en Burundese nationalistische leiders Lumumba en Rwagasore, in 1961, of het wegvlakken van de politieke, militaire en economische rol van de Union Minière/Umicore in de koloniale en postkoloniale periode. Maar wat wil je, met Umicore als een van de hoofdsponsors …). Voor meer informatie hierover, zie mijn boek Huurlingen, geheim agenten en diplomaten, 2014, vertaald als ‘L’ascension de Mobutu’, 2018):

1. De militairen hebben een punt: de Belgo-Amerikaanse interventie met (para-) commando’s in november 1964 had officieel tot doel Europese gijzelaars uit handen van rebellen te redden. De formulering op de in het AfricaMuseum aangebrachte sluier geeft neokoloniale milieus inderdaad de kans om het museum, en daarmee de gehele vernieuwingsoperatie – hoe teleurstellend die ook is – onder vuur te nemen. Het museum heeft zichzelf in de voet geschoten, en paradoxaal genoeg op die manier, wegens het militaire protest, geheel onterecht een brevet van dekoloniale deugdelijkheid gekregen.

2. Helemaal bij het rechte eind hebben de militairen het evenwel niet, verre van. Hun ingebrekestelling komt als een boemerang terug, want ze vestigt de aandacht op een van die bijna vergeten zwarte bladzijden uit de dekolonisatiejaren, in de aanloop naar de vestiging van de Mobutu-dictatuur in 1965. Er dient vooreerst te worden opgemerkt dat de gijzelneming van Europeanen (vooral Belgen) door de Simba’s1 er pas kwam NADAT Belgische en Amerikaanse strijdkrachten in en naast het Congolese leger (onder leiding van stafchef en een jaar later dictator Mobutu) de Simba-opstand begonnen te bestrijden. Bombardementen van steden die de Simba’s bezet hielden, leidden ertoe dat de rebellen met de (immorele en contraproductieve) tactiek uitpakten om Europeanen, vooral Belgen, als “paraplu’s” tegen de bombardementen te gebruiken.

Daarover dit citaat uit mijn boek:

Etienne Davignon. Foto: Public Domain

“Pas toen de opstand op verzet en tegenaanvallen stootte, rijpte bij de Simbachefs de idee blanke burgers als wapen te gebruiken. Eind juli vroeg een journalist van Pourquoi Pas? aan rebellenchef Soumialot of de blanken die dat wensten mochten vertrekken. Soumialot antwoordde: “In Uvira vroeg een bedrijf om een dertigtal Europeanen naar Bujumbura te laten vertrekken, om medicijnen te halen, loonzakjes op te halen, documenten, en wat nog allemaal … Zij zijn vertrokken zonder terug te komen. En de dag na hun vertrek hebben de Amerikanen ons gebombardeerd. Wij waren dus verplicht om terug te komen op onze houding om blanken te laten vertrekken. Als zij vertrokken zijn, dan bombardeert men ons!”

De gijzelnemingen werden in november 1964 een ideale pretext voor minister van buitenlandse zaken Paul-Henri Spaak, gevolmachtigd diplomaat Etienne Davignon en Mobutu om “humanitair” te interveniëren.

3. De ‘humanitaire interventie van de para’s werd afgestemd en gecoördineerd met ‘de Ommegang’, een door de Belgische kolonel Vandewalle opgericht heroveringsleger van huurlingen en Congolese troepen die onder aanvoering van tientallen Belgische legerofficieren de rebellen te lijf gingen. Zodra de Ommegang snel gebied op de slecht georganiseerde rebellen veroverde (op een bepaald moment hadden de Simba’s bijna 40 procent van het Congolese grondgebied in handen) en de ‘hoofdstad’ van het Simbarijk Stanleyville/Kisangani in het vizier kreeg, ging de Belgische regering akkoord met een gelijktijdige aanval van de Ommegang en de para’s op de stad.

Want, zo schrijf ik in mijn boek:

“ …[dat zou de para’s] toestaan zich op de evacuatie van de blanken te concentreren, terwijl Vandewalle [de chef van de Ommegang] met de rebellen afrekende. Het was een taakverdeling die de herovering van Stanleystad én de humanitaire operatie maximale kansen op slagen zou geven. De Belgische ambassadeur De Kerchove deelde dat standpunt, met het argument dat Vandewalle “niet alles tezelfdertijd kan doen”. In een ander bericht zegden De Kerchove en [de Belgische militaire adviseur] Monmart: “Vandewalle heeft wat hij nodig heeft om Stan alleen in te nemen, maar hij kan niet op zijn eentje alle toegangswegen afsluiten om eventuele tegenaanvallen af te slaan, plus de luchthaven laten werken, plus de veiligheid van de blanken in de hele stad waarborgen. (…) Als de para’s de luchthaven kunnen bewaken en in de blanke wijk kunnen patrouilleren, zou Vandewalle zich met de rest kunnen bezighouden en zou hij heel wat meer op zijn gemak zijn.”

De para-interventie diende indirect dus een duidelijk militair doel: het verslaan van de rebellen.

4. De paracommandanten isoleerden in Stanleystad/Kisangani hun troepen van de Ommegang-troepen die in hun zog huurlingen en soldaten van het Congolese leger meenamen. Soldaten die op grote schaal rebellen doodmartelden. Uit mijn boek:

“Kort na de inname van Stanleystad arriveerde een verbindingsofficier van de Amerikaanse luchtmacht. Majoor Hardenne [van de Ommegang] wachtte hem op en escorteerde hem naar het geïmproviseerde commandocentrum van de Belgen. Onderweg hoorde hij gekreun vanuit een van de gebouwen komen. Hardenne legde hem met walging in de stem uit dat ANC-soldaten er gewonde Simba’s langzaam afmaakten. Ze besloten door te lopen en direct naar de bijeenkomst te gaan, waar kolonel Laurent hem opwachtte.”

Zo’n optreden kwalificeren juristen als schuldig verzuim inzake oorlogsmisdaden. Dit zijn misdaden die niet verjaren.

5. Para’s maakten zich zelf schuldig aan oorlogsmisdaden. Eensluidende getuigenissen van vijf ex-para’s, die romanschrijver Jef Geeraerts verzamelde voor zijn boek De goede moordenaar (1972), als onderdeel van de Gangreen-cyclus, spreken boekdelen: para’s doodden ‘een groot aantal ongewapende Congolese burgers, mannen, vrouwen en kinderen’, zo besluit Geeraerts. En dat niet altijd als collateral damage.

Een para: “Ik heb met m’n eigen ogen gezien dat zwarten, vooral jonge kinderen en vrouwen, kwamen aanlopen en met de armen zwaaiden om zich over te geven. Geen enkele was gewapend. Mannen van het Bravopeloton [van de 11e compagnie] begonnen lachend op die mensen te schieten tot er geen enkele meer bougeerde.”

Een andere para: “We maakten ook gevangenen en die hebben we op bevel aan de huurlingen overgeleverd. Die hebben ze allemaal doodgeschoten, zonder vorm van proces. Ik heb met mijn eigen ogen gezien dat een groep gevangenen die wij hadden gemaakt, door de huurlingen in een Volkswagen camionette werden gestouwd, bang! Een handgranaat erin, allemaal bloed, vreselijk. We hebben krankzinnige hoeveelheden munitie verschoten. (…) Ik heb geen huiszuiveringen gedaan, maar de 13e en de 11e Compagnie wel, met Vigneron machinepistolen. Er zitten rebellen in een huis. Je trapt de deur in en je lost een raffel. Geen risico nemen. Ja, en dan zie je later dat de rebellen daar met vrouwen en kinderen in die huizen zaten.”

Nog eentje: “Soms was het wel erg, bijvoorbeeld als je geschoten had en je schoot nog eens om zeker te zijn, en dan zag je al die lichamen en dat bloed in een kamer liggen, mannen, vrouwen, kinderen, nou het was wel onze opdracht, maar ik was blij dat ik naar huis kon. We moesten beloven op erewoord dat we niets van al die dingen thuis of aan vrienden of kennissen zouden vertellen.”

En nog eentje: “Ik schaam mij dat ik heb moeten meedoen aan zo’n bloedbad. Ik wil de details niet beschrijven, het is gewoon met automatische moderne wapens schieten op weerloze mensen tot er geen enkele meer overblijft. Maar ik schaam mij vooral omdat wij, de Belgische parachutisten de spits hebben afgebeten voor de blanke huurlingen en de zwarte soldaten van het Nationaal Congolees leger. Die hebben zich na ons als wilde beesten gedragen. Die hebben duizenden n…. afgeslacht.”

(Zie daarover J. Geeraerts, De goede moordenaar, bladzijden 359 tot 371)

6. De ingebrekestelling werd mee ingediend door de Cercle Royal des Anciens Officiers des Campagnes d’Afrique/Koninklijke Kring van de Oud-Officieren van de Afrikaanse Veldtochten (CRAOCA) – een vereniging die ooit werd geleid door kolonel Vandewalle, de man die operatie Ommegang leidde. Onder verantwoordelijkheid van de Belgische officieren van de Ommegang, zo zagen we hierboven, werden huurlingen en soldaten ingezet die zich te buiten gingen aan onnoemelijke oorlogsmisdaden.

Een ‘embedded’ journalist van La Libre Belgique ondervroeg een huurling. Waarom werden gevangenen afgemaakt? “Dat is het beste wat wij kunnen doen. Dat is tenminste proper werk. In het begin hebben wij er naar de ziekenhuizen gestuurd. Het gebeurde dan dat de Congolese bezettingstroepen die ons volgen de hospitalen “kuisen”. Is dat beter? Wij zouden die wreedheden willen verhinderen, maar wij hebben niet de middelen.’

Patrice Lumumba toont zijn door boeien verwonde polsen bij zijn aankomst in Brussel voor de onderhandelingen over de onafhankelijkheid. Foto Nationaal Archief/CC

Twee dagen na de inname van Stanleystad verwoordde minister Spaak in een telegram aan zijn ambassadeur in Congo zijn ongerustheid over ‘verslagen die ik lees over de beestachtigheid waarmee de repressie in Stanleystad wordt uitgevoerd. Zonder het [de Ommegang] moeilijk te willen maken, zou ik willen dat kolonel Vandewalle begrijpt dat ik er niet aan twijfel dat hij die daden afkeurt, maar ik zou niet willen dat dit blijft voortduren en daarom mijn akkoord over de aanwezigheid van Belgische officieren van de Militaire Technische Bijstand in de colonnes zelf in vraag wordt gesteld.”

Nogal wat officieren van de Ommegang zijn lid van deze ‘Koninklijke Kring van de Oud-Officieren van de Afrikaanse Veldtochten’ (CRAOCA) – een van de verenigingen die vandaag opkomt voor ‘de eer en de reputatie’ van het Belgische leger.

7. Als toemaatje: de huidige voorzitter van CRAOCA en mede-ondertekenaar van de ingebrekestelling is generaal-majoor (op rust) Claude Paelinck. Hij was in januari 1961 in de afgescheiden Congolese provincie Katanga commandant van het militaire kamp van Jadotville. Luitenant Paelinck was de Belgisch militair die op 18 januari 1961 zijn chefs waarschuwde dat dorpelingen in de nacht van 17 op 18 januari verdachte geluiden hadden gehoord op de plek waar de eerste democratisch verkozen eerste minster van onafhankelijk Congo Patrice Lumumba en zijn medestanders minister van Jeugd en Sport Maurice Mpolo en ondervoorzitter van de Senaat Joseph Okito waren vermoord en haastig waren begraven. Het vervolg kennen we: hun lichamen werden opgegraven en vernietigd (zie daarover het boek De Moord op Lumumba dat aanleiding gaf tot een parlementaire onderzoekscommissie).

 

Note:

Creative Commons

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!