“Dit boek wou ik schrijven zodra mijn boek over de moord op Lumumba af was (in 1999). Er moest voor België na Lumumba in 1961 absoluut een prowesters regime komen. Dat heeft vier jaar geduurd tot de dictatuur van Mobutu, toen België erin is geslaagd een ‘stabiel’ regime te installeren in haar net onafhankelijk geworden kolonie. ‘Stabiel’ moet je hier zien in zijn politiek-technische betekenis, ‘stabiel voor de economische belangen’. Wat dat voor de Congolezen zelf betekende was daarbij compleet irrelevant.”
“Dat is er lang niet van gekomen. Ik heb de hetze rond Dyab Abu Jahjah gevolgd en zijn strafrechtdossier onderzocht, waar ik in 2004 een boek over schreef (Wie is bang voor moslims? Aantekeningen over etnocentrisme en islamofobie). Tussendoor ben ik aan Huurlingen begonnen. Ik mocht van mensen als Benoît Verhaegen en van het CRISP vrij hun archieven inkijken. Op basis daarvan heb ik verder onderzoek gedaan. Het resultaat ligt voor ons.”
Na het Lumumba-boek en de parlementaire onderzoekscommissie was er voor het eerst
een zekere openheid over de werkelijkheid van het Belgisch kolonialisme.
“Niet echt. Die openheid tussen 1995 en 2002 had alles te maken met de dood van koning Boudewijn, de val en de dood van Mobutu, de ontreddering van de Belgische diplomatie na de genocide in Rwanda en de christendemocratie die voor het eerst sinds 1958 – Congo was nog een kolonie – in de oppositie belandde. “
“Bovendien kwam in Kinshasa Laurent Kabila (vader van huidig president Joseph Kabila) aan de macht die zich ‘nationalistisch’ noemde. Als klap op de vuurpijl werd die tijdens de Lumumba-onderzoekscommissie vermoord in 2001. Heel wat Belgische politici hadden toen alle moeite om hun opluchting te verbergen.”
“Omdat de rivaliserende politieke fracties in Kinshasa er niet uit geraken, wordt Joseph Kabila – nog veel zwakker dan zijn vader – tot eigen verbazing zijn opvolger. Heel symbolisch komt hij vervolgens in de Belgische Senaat de lof zwaaien van Leopold II en de koloniale pioniers. Vanaf dan was het met die relatieve openheid gedaan. Eigenlijk is ze er op politiek vlak nooit geweest.”
Schijnbare openheid over het verleden
“Toen in 1999 mijn boek over Lumumba verscheen, heeft toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Louis Michel (MR, 1999-2004) onmiddellijk gekozen voor de vlucht vooruit, om zo het initiatief te behouden. Terwijl hij naar buiten volledige transparantie voorwendde, besliste hij bij de oprichting van de onderzoekscommissie onmiddellijk alle koloniale archieven van het ministerie af te sluiten.”
“Onderzoekers werd plots alle toegang tot de archieven over Congo, Rwanda en Burundi ontzegd. Heel wat bonafide onderzoekers zijn daar nog altijd boos over op mij. Dat ging
heel abrupt. Bedienden kwamen binnen in de bibliotheek van buitenlandse zaken en graaiden alle dossiers bijeen terwijl die mensen daar mee bezig waren.”
“De latere minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht (VLD, 2004-2009) heropende dat archief wel, maar het blijft een heikele zaak om grondig historisch onderzoek te verrichten, gezien de ongeordende staat van het archief en het feit dat een diplomatieke commissie nog steeds het recht heeft om inzage in ‘gevoelige’ documenten te verbieden.”
“Die relatieve openheid bestond alleen bij de publieke opinie en in de media. Op politiek vlak, zeker op diplomatiek vlak is er niets veranderd. Nog steeds wordt er alles aan gedaan om de waarheid van het koloniale en postkoloniale verleden te verdonkeremanen en goed te praten.”
“Sindsdien is de restauratie terug volop in gang. Het Congo-boek van David Van Reybrouck past daar perfect in. Het is een Kuifje-in-Congoverhaal van een reporter die in Congo noteert wat hij ziet. Belgen zoals Leo Tindemans [1], Wilfried Martens [2], Edmond Leburton [3] of Etienne Davignon [4] komen er niet in voor. Een krachttoer voor een boek over een land dat in zijn 130-jarig bestaan 90 jaar lang is overheerst door kolonisatie of militaire interventies.”
“Het onderzoek van de commissie-Lumumba was degelijk, het heeft al mijn bevindingen bevestigd. Er is van de besluiten echter niets gekomen. Er is geen nieuwe archiefwet, het
Fonds-Lumumba kwam er niet en hoogst betekenisvol: er is nog steeds nergens een plaats of straat naar Lumumba genoemd[5]. Het verklaart waarom de familie-Lumumba in 2010 uiteindelijk een klacht indiende bij het Belgische gerecht tegen 12 Belgen die van ver of kortbij bij de moord op de Congolese premier waren betrokken.”
Bondgenoten sparen elkaar
“Het parlementair onderzoek was ook niet volledig. Over de rol van de VS werd niets gezegd. Dat hadden ze Geert Versnick (Open VLD), voorzitter van de onderzoekscommissie, bij een bezoek in Washington duidelijk gemaakt. ‘Wij willen daar niets mee te maken hebben’.”
“De VS hebben net hetzelfde gedaan, ook zij zetten hun NAVO-partner uit de wind. In 1975 was er in de VS een onderzoekscommissie onder leiding van Democratisch senator Frank Church over hoe de eigen inlichtingendienst CIA in het buitenland politieke moorden had georganiseerd. De moord op Lumumba kwam daarin aan bod.”
“Zij beslisten toen om de Belgische rol onbelicht te laten. In hun onderzoek komen alleen maar Amerikanen en Congolezen voor, in het Belgisch onderzoek alleen maar Belgen en
Congolezen. Leg je die twee onderzoeken samen, dan zie je het hele plaatje.”
“Na de moord op Lumumba is een dubbel gevecht gevoerd over de hoofden van de Congolezen heen. Enerzijds het gevecht voor het verpletteren van al die nationalistische bewegingen in Afrika die hun land zelf wilden besturen – ‘communisten’. Tezelfdertijd werd intern een bikkelharde strijd gevoerd voor het eigen overwicht. In Congo zag België wel in dat ze landen als de VS niet zomaar kon negeren, maar ze hebben toch niet geaarzeld om hen regelmatig stokken in de wielen te steken. De westerse samenhang was nooit principieel maar louter opportunistisch.”
In je boek citeer je een Brits ambassadeur die er zich boos over maakte dat “de Belgen hier openlijk met de Amerikanen lachten omdat die achter elke struik een
‘communist’ zagen”.
“De Belgische zakenwereld overwoog om samen te werken met Gbenye en Soumaliot, de leiders van de simba’s [6]. Spaak zag dat die de zaak niet onder controle hadden. Hij vreesde een radicalisering van het verzet. In het centrum van het land was immers ook een andere opstand bezig, onder leiding van Pierre Mulele [7], een man met leiderscapaciteiten en een radicaal nationalistische visie. Het risico dat die het zou halen vond men te groot.”
“Toen in 1964 de opstand – die al vier jaar bezig was – vanuit het oosten een groot deel van Congo inpalmde en de Katangese mijnen in het vizier kwamen, overwoog de Belgische bedrijfswereld aanvankelijk om er mee samen te werken. De leiding van de simba’s liet immers openlijk blijken dat ze de Belgen genegen waren. Spaak zei zelfs dat Gbenye, de voornaamste, méér pro-Belgisch was dan Tshombé en Mobutu (dan eerste minister en stafchef van het leger in Leopoldstad-Kinshasa).”
Platte opportunisten
“Gbenye was een platte opportunist, principeloos en absoluut niet anti-Belgisch. Hij ging pas een maand na de bezetting van Stanleystad (Kisangani) naar de stad, omdat hij eerst poogde op basis van zijn machtspositie een ministerpost te veroveren in de regering van Tshombé. Dat blijkt uit de geheime contacten die minister Paul-Henri Spaak en zijn
kabinetschef Etienne Davignon met hem hadden.”
“Het fundamenteel probleem voor Brussel was dat ze Gbenye en consoorten niet in staat achtten om het verzet te fusioneren met het regime in Leopoldstad. Ze zagen geen alternatief dan die opstand te verpletteren. Met het moordende, verkrachtende, corrupte zootje van het Congolese leger kon dat niet.”
“De VS pushten België om het voortouw te nemen, want de VS kon en wou zelf niet al te openlijk optreden buiten een beperkte interventie met CIA-commando’s, omdat het in Afrika met een ‘geloofwaardigheidsprobleem’ zat. Ondertussen woedde in de VS immers volop de strijd voor gelijke burgerrechten voor de zwarte bevolking en escaleerde de eigen interventie in Vietnam.”
“Spaak besefte dat hij de Belgen in het door de opstand bezette gebied daarmee in gevaar bracht. Hij is echter voor de Amerikaanse druk geplooid en zette het Belgisch leger in
voor een ‘humanitaire interventie’ in Stanleystad, om de Belgen daar te bevrijden, een mooi voorbeeld van de omkering van oorzaak en gevolg. Dat ondertussen blanke Zuid-Afrikaanse en Rhodesische huurlingen gruwelijke slachtingen aanrichtten, hielp ook niet bepaald om de opstandelingen mild te stemmen. Bovendien werden daarmee alle andere Belgen in de regio, die niet in Stanleystad waren, aan hun lot overgelaten.”
Humanitaire operaties
“David Van Reybrouck schrijft in zijn Congo-boek letterlijk dat die Amerikaans-Belgische paracommando-operatie een humanitaire operatie was, omdat de rebellen blanke gijzelaars hadden genomen. Er zijn toen inderdaad 2.000 blanken gerepatrieerd. In werkelijkheid gebeurde het omgekeerde.”
“Toen de simba’s amper zes maand eerder de stad Uvira innamen, hadden de kranten La Libre Belgique en Le Soir journalisten ter plaatse, het over ‘les aimables rebelles‘, die zeer vriendelijk met de Belgen omgingen, gedisciplineerd waren en Belgen ter plaatse met vakantie lieten vertrekken én terugkomen. Die zagen hun strijd als een opstand tegen het wreedaardige Congolese leger en het regime in Leopoldstad, dus als een inter-Congolose zaak.”
“Kort daarna begon de Congolese luchtmacht, met logistieke steun van CIA en Belgische officieren, de rebellen te bombarderen. Soumialot, een van de leiders, heeft toen beslist blanken, dus vooral Belgen, te gijzelen als ‘blanke paraplu’s’. Het gijzelen van burgers is een oorlogsmisdaad.“
“Dit verbleekte echter bij de gruwelijke slachtingen die het Congolese leger en de blanke huurlingen ondertussen aanrichtten in de gebieden die ze op de rebellen
veroverden. Die gijzelingen werden vervolgens het voorwendsel om voor ‘reddingsoperaties’ te gaan.”
“De gijzelnemingen hebben niet de interventie uitgelokt. Het was de interventie die
tot de gijzelnemingen leidde.”
“Heel die zaak leeft nog steeds bij de Congolezen. De Franstalige versie van mijn Lumumba-boek wordt daar massaal gekopieerd en gelezen, soms zonder mijn naam er bij. Ach, niet erg. De Congolezen hebben er recht op hun geschiedenis te kennen.”
Je boek schetst geen fraai beeld van de Belgische regering en hun diplomatie in Congo.
“Het gaat om oorlogsmisdaden. Het militaire heroveringsplan stelde dat ‘het binnenland niet meetelt’, hoewel daar honderden blanken vastzaten. Het ging erom zo snel mogelijk het centrum van de opstand, Stanleystad (Kisangani), te heroveren, want men vreesde dat Afrikaanse landen het rebellenregime daar zouden erkennen.”
“Spaak las telexen waarin ‘de beestachtigheid van de repressie in de veroverde gebieden’ wordt beschreven. Hij wist zeer goed wat er gebeurde. Tegen de media zei hij dat België het inzetten van huurlingen afkeurde, maar de Staatsveiligheid en de Rijkswacht organiseerden actief de rekrutering van ‘mercenaires’. In telexen vroeg Spaak dat wel niet te opzichtig te doen.”
“Dit was massamoord”
“ToenStanleystad terug werd ingenomen en de bloedbaden van de repressie volop bezig waren, liet de Belgische ambassadeur het consulaat daar sluiten voor vluchtende
Congolezen, omdat hij Mobutu en Tshombe niet tegen de haren in wilde strijken door Congolezen diplomatieke bescherming te bieden. Spaak liet dat gebeuren.”
“Antoine Saintraint, een christendemocratisch politicus die toen in Congo was, had het over medeplichtigheid aan massamoord. Uiteindelijk koste het verpletteren van
de opstand in 1964-65 het leven aan 400 blanken en tienduizenden zwarten.”
“Dan zwijgen we nog over de politieke consequenties: op dit politieke kerkhof, met een platgeslagen, gedemoraliseerde bevolking, kon Mobutu in 1965 zijn dictatuur
vestigen, met steun van de CIA en onder aanmoediging van de Belgische regering.”
“Als dit land het internationaal recht ernstig zou nemen, dan zouden alle nog levende betrokkenen, onder wie Etienne Davignon, nu voor hun rechters staan, in Brussel
of in Den Haag.”
Etienne Davignon was toch stagiair en kabinetschef van minister van Buitenlandse Zaken Spaak. Een kabinetschef is eerder een uitvoerend manusje-van-alles? Niet bepaald iemand die zelf beslissingen neemt, laat staan beleidsbeslissingen? Hij was amper 29 jaar in 1960.
“Voor hij kabinetschef werd van Spaak, was Davignon ‘slechts’ stagiair-diplomaat, vanaf 1960 in de gloednieuwe ambassade. Zijn bijnaam was stagiair-plénipotentiare [8]. Hij was nog stagiair toen Wigny (PSC, nu CDH) nog minister van Buitenlandse Zaken was, onder Gaston Eyskens (CVP, nu CD&V). De regering-Eyskens organiseerde de rondetafelconferentie in Brussel om de onafhankelijkheid te onderhandelen. Daar werd de toekomst van de kolonie bedisseld. Wigny stuurde toen als afgevaardigde niet een of andere hoge diplomaat met jaren ervaring maar een stagiair, Etienne Davignon.”
“Hoe verklaar je dat? De persoon Etienne Davignon was zonder twijfel een zeer talentrijk en intelligente jongeman. Hij is echter bovenal telg van een dynastie uit de haute finance, een aristocratische familie met belangen in een pak industriële sectoren. Zijn vader en grootvader hadden hoge diplomatieke functies. Zijn moeder was hofdame in Laken. Hij was met andere woorden ‘een van ons’, iemand van wie ze wisten dat hij de juiste ideeën had en die met vuur en talent zou verdedigen.”
“Amper anderhalf jaar na de onafhankelijkheid van Congo werd Davignon naar de mandaatgebieden [9] Rwanda en Burundi gestuurd, waar net zoals in Congo de allereerste Burundese premier Rwagasore was vermoord. Davignon was er een soort Romeinse proconsul, die met harde hand Burundi naar de onafhankelijkheid ‘begeleidde’ in 1962. In 1964 was zijn politieke macht op het kabinet alleen maar toegenomen.”
Democratische façade
“Je moet goed begrijpen hoe de economische elite toen bereid was alles in te zetten voor zijn machtsbehoud in Afrika. De Congo-crisis was het eerste moment waarop deze
elite dacht dat zijn fundamentele belangen in doodsgevaar waren. Dan zie je hoe de democratische façade van deze mensen afpelt, zodra het er in woelige tijden
op aankomt.”
“De Belgische economische elite, ontstaan en rijk geworden in de negentiende en begin twintigste eeuw dankzij gruwelijke sociale uitbuitingen van de eigen bevolking, zag
zich door de sociale strijd hier verplicht hun modus operandi te verplaatsen naar de kolonies. Nu ook die kolonies onafhankelijk werden, hadden ze er alles
voor over om hun economische macht daar te vrijwaren en schrokken ze niet terug voor omkoperij, massamoord, politieke moorden, het inzetten van ‘onze jihadi’s’ – wat de huurlingen toch waren – om de democratie in Congo de nek om te wringen.”
“Vandaar ook dat ze de vakbondsstrijd in Congo zwaar hebben onderdrukt. In 1941 is er in Katanga een algemene staking geweest van alle mijnen van de Union Minière, daar
weet men hier zo goed als niks over. Dat is nooit degelijk onderzocht.”
“De elite hier wist goed dat als ze de syndicale strijd in Congo niet in de kiem zouden smoren, dat hun kolonie dan de weg van de sociaaldemocratie hier zou opgaan.”
“Zelfs socialist Spaak was het daar mee eens: ‘Vakbonden dat is niets voor de Congo’[10]. Dat moest ten allen prijze voorkomen worden. Iets gelijkaardig heeft zich toen voorgedaan
in heel Afrika. Je mag ook de diep racistische mentaliteit van deze politieke klasse niet onderschatten. Ik geef een voorbeeld. Jean Stengers [11] werd naar Congo gestuurd in 1956 ter voorbereiding van de onafhankelijkheid. Hij ging daar twee maand peilen naar wat de mensen ter plaatse dachten.”
De mening van Congolezen?
“Bij een lezing over zijn bevindingen hier vertelde Stengers wat de visie van de blanke koloniale topambtenaren en bedrijfsleiders was. Toen iemand hem vroeg wat de Congolezen zelf dachten, zei Stengers dat hij met geen enkele Congloees had gesproken. Hij zie niet dat hij dat niet wilde of zo, neen, gewoon, het idee zelf was bij hem niet eens opgekomen.”
“Overigens zie je dat verschijnsel tot vandaag in boeken die ‘kritisch’ doen over de excessen, de lijfstraffen, het slechte onderwijs enzovoort, maar dat omschrijven als ‘een goedbedoeld project dat is misgelopen’, wegens ‘misverstanden’, ‘verkeerd begrepen idealisme’.”
“Alles, behalve het idee dat wij niet het minste recht hebben om daar ook maar iets te doen. Die zwarte mensen waren nog niet rijp, ze wisten niet beter, et cetera.”
“Wij zitten hier met een gefragmenteerde en enorm bekrompen bourgeoisie. ‘Petit pays, petit esprit’, zei koning Leopold II terecht. De Britse upper class – die niet bepaald uit zachtaardige kolonisatoren bestond, kijk naar de bloedige onderdrukking van de Mau-Mauopstand in Kenya – dachten wel verder. Zij lieten wel een nationale conservatieve elite in hun kolonies toe.”
“Dat hebben de Belgen nooit gedaan en daar draagt Congo tot vandaag de consequenties van. Vandaag is Congo een van de grootste humanitaire rampen van heel de wereld, een etterende wonde. Het kolonialisme zelf is, zoals de slavernij, een misdaad tegen de mensheid, welke goedbedoelde initiatieven een aantal missionarissen en ambtenaren ook namen.”
“De bloedbaden van 1964-1965 – Congo-expert Jules Gérard-Libois schat honderdduizenden doden – was de logische finale van de omverwerping van de regering-Lumumba.
Aangezien de kolonisator geen lokale elite had gecreëerd (‘ventre plein, nègre content’[12] was het devies), was er bij de onafhankelijkheid geen alternatief voor de
kleine kern nationalisten die zich in het vuur van de onafhankelijkheidsstrijd hadden georganiseerd en geschoold.”
“Eens die waren vernietigd was er slechts één kracht over die dat immense land kon samenhouden: het leger, een militair regime. De met Belgische steun geïnstalleerde dictatuur van Mobutu legde dertig jaar lang een stolp op dat land, die het onmogelijk maakte om enige soevereine ontwikkeling te verwezenlijken, tot vandaag.”
“Ik ben zeer pessimistisch over de toekomst van Congo.”
[1] CVP-CD&V, eerste minister (1974-1978), minister van Buitenlandse Zaken (1981-1989).
[2] CVP-CD&V, eerste minister (1979-1992).
[3] PSB-BSP, nu PS, eerste minister (1973-1974).
[4] Stagiair diplomaat in Leopoldstad (Kinshasa, 1959-1962),
kabinetschef minister van Buitenlandse Zaken Paul-Henri Spaak (1962-1965).
[5] Er zijn in andere Europese en Afrikaanse landen straten en pleinen
naar hem genoemd, nergens in België. Een voorstel voor een Lumumbastraat in
Elsene blijft sinds 2013 hangen in lokaal politiek gehakketak.
[6] Zie ‘Belgen in Congo. Huursoldaten, geheimagenten en diplomaten.’
[7] Minister van Onderwijs in de regering Lumumba. Daarna leider van een opstand in de centrale regio van de Kwilu. In
1968 keerde hij terug uit ballingschap in Congo-Brazzavillen na beloftes van
Mobutu voor amnestie, die hem vervolgens gruwelijk liet afmaken. Mulele was de
enige leider van de opstand met politieke inhoud en visie. Zijn leven en einde
blijft een van de best bewaarde geheimen van de Belgische diplomatie.
[8] Een plenipotentiair diplomaat
(letterlijk ‘gevolmachtigd’) heeft de bevoegdheid de eigen staat te
vertegenwoordigen, zonder voorafgaand overleg. Alleen ambassadeurs hebben
permanent die bevoegdheid. Lagere diplomaten kunnen die bevoegdheid krijgen
voor een bepaalde periode, bijvoorbeeld om in een land te gaan onderhandelen waar nog geen officiële diplomatieke relaties mee bestaan. Dikwijls ook wanneer
een diplomaat wordt ingeschakeld voor delicate onderhandelingen, bijvoorbeeld
bij gijzelingen.
[9] Officieel waren Rwanda en Burundi geen kolonies zoals Congo, maar ‘mandaatgebieden
van de Volkenbond’ – de voorloper van de Verenigde Naties. Na de Eerste
Wereldoorlog waren de Duitse kolonies toegewezen aan de andere koloniale machten. In de
praktijk maakte dat voor de betrokken bevolkingen geen enkel verschil.
[10] Het gebruik om over ‘de Congo’
te spreken, met lidwoord ‘de’, is ontstaan uit de letterlijke vertaling van ‘le
Congo’. In het Frans worden landen met lidwoorden genoemd. Taalkundig is
dat fout, maar de gewoonte om het over ‘de Congo’ te hebben bestaat nog steeds.
Zelfs Engelstalige journalisten hebben het zeer on-Engels over ‘the Congo’.
[11] Jean Stengers (1922-2002), historicus en hoogleraar koloniale
geschiedenis.
[12] ‘Buikje vol, negertje content’.