Zeventig jaar geleden
ondertekenden werkgevers en vakbonden een Ontwerp van overeenkomst
tot sociale solidariteit. De Tweede Wereldoorlog was nog niet
afgelopen maar politici, werkgevers en vakbonden begonnen de
naoorlogse periode al voor te bereiden. Het akkoord van 24 april 1944
ging de geschiedenis in als het sociaal pact.
Wat de
bedoeling was van het akkoord, staat al in de eerste zinnen:
“Eenige
industrieelen, ter
eene zijde, en eenige
menschen uit de
arbeidersorganisaties,
ter andere zijde,
hebben zeer talrijke
vergaderinge gewijd aan
het grondig bestudeeren van de arbeidersvraagstukken en van de
verhoudingen die tusschen werkgevers en werknemers moeten tot stand
komen om de arbeidsgeschillen zooveel mogelijk te
beperken.”
Arbeidsconflicten zoveel mogelijk beperken
dus. “Na meer dan een eeuw van arbeidersstrijd drukt het sociaal
pact de hang naar sociale vrede uit”, zo vatten twee onderzoekers
en leden van de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven het samen.
Schokgolf
De
chaos van de jaren ’20 en ’30 lag nog vers in het geheugen.
Onoverkomelijke tegenstellingen tussen arbeid en kapitaal hadden
geleid tot de oprichting van de Sovjet-Unie en fascistische regimes.
België
had ook zijn portie gewelddadige conflicten gehad. In 1886 brak
een eerste grote opstand uit in Luik. De revolte breidde snel uit
naar heel Wallonië. Voor ons land was het de eerste keer dat
industriële arbeiders zo massaal en gewelddadig protesteerden tegen
hun lot.
Na een eerste staking werden 6000
soldaten naar de regio gestuurd en in gevechten tussen ordediensten
en arbeiders vielen tientallen doden. De eruptie van geweld stuurde
een schokgolf door het land en al snel stemde de katholieke regering
enkele sociale wetten, de eerste in hun soort.
Beschermingsmechanismen
In diezelfde
periode bouwde de arbeidersbeweging de eigen beschermingsmechanismen
verder uit. Het was begonnen
met enkele groepen die onder het motto Helpt elkander geld in een
gezamenlijke pot stopten. Wie ziek werd of werkonbekwaam na een
ongeval, kon zo
gedurende een tijd beroep doen op die kas.
Toen
na de Eerste Wereldoorlog het algemeen stemrecht werd ingevoerd en de
socialisten deel begonnen uit te maken van de regeringen, kwamen er
subsidies voor de werkloosheidskassen. Maar dat was lang niet
voldoende om alle werklozen in die crisisjaren een waardig inkomen te
geven.
Die echte sociale zekerheid zou er pas komen na
de Tweede Wereldoorlog. Het sociaal pact vormde de basis van de wet
van december ’44 die de sociale zekerheid invoerde in België. Het
was de socialist Achiel Van Acker, toen minister van Arbeid en
Sociale Voorzorg, die de wet doorvoerde zonder het parlement te
raadplegen, bang als hij was dat sommige politici de afspraken tussen
werkgevers en vakbonden zouden dwarsbomen.
In dat
grote compromis gaven de arbeidersbewegingen hun hulpkassen af aan de
overheid, maar in ruil mochten ze de sociale zekerheid mee beheren. De
vakbonden bleven ook de werkloosheidsuitkeringen uitbetalen (wat ze
goedkoper doen dan de overheid en waaraan ze een licht verlies lijden).
Collectief
Door het sociaal pact te ondertekenen, beloofden
vakbonden en werkgeversorganisaties ook nadrukkelijk elkaar te
erkennen. Via sociaal overleg wilden ze samen de koopkracht van de
werknemers verhogen:
“Verlegenwoordigers van
werkgevers en van werknemers zullen dus onder alle omstandigheden
zoeken naar de middelen om aan de loonen de grootst mogelijke
koopkracht te geven. Voor de vaststelling der loongrondslagen zullen
de methodes van paritaire samenwerking worden toegepast.”
Die
laatste zin is belangrijk. Loononderhandelingen gebeuren niet op
individueel of bedrijfsniveau maar collectief.
Verworvenheden
Het sociaal
pact kon niet verhinderen dat het in de winter van ’60-’61 opnieuw
tot gewelddadige confrontaties tussen stakende arbeiders en
ordediensten kwam, waarbij verschillende doden vielen. Doelwit van de
stakingen was de Eenheidswet van de regering van Gaston Eyskens, een
reeks besparingen en een verhoging van de indirecte fiscaliteit.
Maar net in de periode na 1961 bereikte het sociaal overleg in
België een hoogtepunt. Tussen 1960 en 1975 werden zeven
interprofessionele akkoorden afgesproken. De vakbonden en werkgevers
realiseerden zo onder elkaar de veralgemening van de 40-urenweek en
het gewaarborgd minimuminkomen voor iedereen.
Na 1975 kwamen
de crisisjaren. In plaats van nieuwe rechten te veroveren, moesten
vakbonden zich voortaan concentreren op het verdedigen van
verworvenheden. Het sociaal overleg zat zo diep verankerd in het
systeem dat dat gebeurde op dezelfde manier als in de naoorlogse
bloeiperiode.
Vakbonden sleutelden mee aan de hervormingen,
hadden invloed via ‘hun’ socialistische of ACW-ministers en voerden
actie als dat nodig was. Acties dienden altijd om overleg af te
dwingen of om de onderhandelingspositie te versterken.
Inspanning
De
laatste grote oefening in sociaal overleg kwam er wellicht met het
Generatiepact van 2005. Vakbondsleiders konden de regering toen heel
precies vertellen, welke details er moesten veranderen om verdere
acties te vermijden.
Met de regeringen-De Wever komen we op
nieuw terrein. Voor het eerst sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog zit er geen socialist of ACW’er op Arbeid of Sociale
Zaken. De regering van premier Michel kiest voor de confrontatie door
een lange lijst taboes van de vakbonden te doorbreken en geen enkele
inspanning te vragen van de vermogens of werkgevers.
Bovendien
– en dat zorgt in vakbondsmiddens voor nog meer onrust – zet de
regering de mogelijkheden tot sociaal overleg tussen haakjes. Bart De
Wever, de schaduwleider van deze twee regeringen waarin N-VA de scepter
zwaait, loopt om het zacht uit te drukken niet hoog op met sociaal
overleg. En die afkeer van het Belgische overlegmodel merk je op
verschillende plaatsen in het regeerakkoord.
Kapotgewerkt
Normaal hadden vakbonden en werkgevers zich nu nachtenlang moeten
opsluiten om een nieuw interprofessioneel akkoord te sluiten. Maar de
zaken waarover ze het tijdens die onderhandelingen moesten hebben
(bepaalde vormen van brugpensioen en ruimte voor
loononderhandelingen), werden eenzijdig door de regering
vastgelegd.
De werknemers krijgen een indexsprong van 2,6
miljard euro te slikken en de lonen worden zeker tot 2016 bevroren.
Oudere, uitgebluste of kapotgewerkte werknemers zien de
brugpensioenleeftijd met twee tot vier jaar opschuiven.
De
regering wil op termijn ook de barema’s afschaffen en vervangen door
beloning op basis van productiviteit of competenties. De marsrichting
is duidelijk. Het collectieve overleg wordt vervangen door
individuele afspraken tussen werkgever en werknemer.
Het is
belangrijk om te beseffen dat dit een structurele hervorming is van
het Belgische model, die een impact heeft op alle componenten. De
vakbonden moeten een nieuwe rol zoeken. Protest is niet langer een
uitlaatklep en een middel om onderhandelaars te versterken.
Polarisatie
De sociale pacificatie van de voorbije zeventig jaar wist het
aantal ‘arbeidsgeschillen’ te beperken. Het nieuwe confrontatiemodel
leidt onvermijdelijk naar meer conflicten.
Op de betoging van
6 november kregen we een voorproefje van dat nieuwe model. Een grote
polarisatie onder de bevolking, veel volk op straat dat zich totaal
niet kan terugvinden in het gevoerde beleid en de terugkeer van
straatgeweld.
Ook de komende maanden begeven we ons op onbekend terrein. Wie nu al in shock is door de beelden van
donderdagavond, gordt best een extra veiligheidsgordel om.