Michel Wieviorka
Deel 1: wetenschappers als modderwerpers
De gereputeerde Franse socioloog Michel Wieviorka is een kleinzoon van een Pools joods echtpaar dat in Auschwitz werd vermoord. Niet toevallig dus dat antisemitisme en racisme zwaartepunten zijn in zijn wetenschappelijk oeuvre, en bij uitbreiding daarvan ook multiculturalisme. Hij publiceerde onlangs een zeer doordacht, goed gedocumenteerd, evenwichtig en lezenswaardig boekje met de titel “Racisme, antisémitisme, antiracisme. Apologie pour la recherche”. Met humoristische ondeugendheid en een vleugje uitdagendheid presenteert hij dit essay als een “Rapport à Madame Frédérique Vidal, ministre de l’Enseignement supérieur, de la Recherche et de l’Innovation.“ Het verhaal dat de auteur brengt, laat onder meer zien wat voor een krabbenmand het Franse wetenschappelijk onderzoek is, en een meteen opgestarte polemiek tegen het essay lijkt haast bedoeld om dit te illustreren. Een collectief, waar een andere Franse denker van Joodse origine deel van uitmaakt, namelijk Pierre-André Taguieff, die ooit het begrip islamogauchisme in het Franse intellectuele leven lanceerde, ging in een Vrije Tribune te keer tegen Wieviorka. Die plaatste uiteraard een repliek. Wat is er aan de hand, wat valt uit dit alles te leren?
In een videootje dat als lancering van zijn essay dient, kan je Michel Wieviorka horen uitleggen wat er volgens hem mis is met het begrip islamogauchisme. Het eerste deel van het woord kant zich niet tegen het islamisme of de politieke islam – dan zou het “islamistogauchisme” moeten zijn – maar tegen de hele islam, waardoor de term veel te ruim is. Het tweede deel mikt op een kleine fractie van links. Maar de term wordt gebruikt tegen álles wat links is, dus dat tweede deel is veel te eng voor wat er eigenlijk bedoeld wordt. Het is een verkeerde term voor iets wat eigenlijk – aan de universiteit – nauwelijks bestaat en geen grote rol speelt, volgens de ervaring van Wieviorka. Toch zijn er problemen, maar die worden niet gevat en verklaard door de term islamogauchisme die minister Vidal i.v.m. universiteiten gebruikte, een term die zij definieerde als een soort gangreen binnen de samenleving en de universiteit en waarvoor zij een onderzoek naar de toestand aan de universiteiten wenste.
Het scheldwoord racisme
Wieviorka opent zijn betoog met twee autobiografische verhalen. In het eerste, gesitueerd in maart 2019, komen de ministers Frédérique Vidal en Jean-Michel Blanquer naar het instituut EHESS waar Wieviorka werkt om een internationaal platform over racisme en antisemitisme te openen. De plechtigheid wordt verstoord door studenten die protesteren tegen een onderdeel van het beleid van minister Vidal, namelijk het fors verhogen van het studiegeld voor buitenlandse studenten. De politie die de prominenten beveiligt, leidt minister Vidal meteen na haar toespraak weg.
Enkele dagen later verschijnt op het intranet van het instituut een beschuldiging aan het adres van Wieviorka: hij zou de politie hebben opgeroepen om naar de plechtigheid te komen. Hij stapt zelf naar de studenten toe om uit te leggen dat dat niet klopt en vraagt een rechtzetting. Wat later begint hij zijn les, maar een vijftiental jongeren vallen binnen, zeggen dat ze de steun hebben van de president van het instituut en eisen dat Wieviorka een verklaring ondertekent over het ‘racisme’ van minister Vidal, wat hij weigert. De hele les valt in het water door de studenten die het lokaal bezetten. Aan het slot krijgt Wieviorka van een blanke jonge vrouw te horen dat hij “een witte, dominante man” is. Wieviorka schrijft over de lesverstoring een brief aan de president van het instituut met de vraag om te reageren, maar hij krijgt geen antwoord.
Tja, denk ik dan, het probleem van het verhoogde studiegeld dat de studenten aan de orde stellen is reëel, en hun protest begrijpelijk. Maar de aanpak lijkt wel erg ontspoord, dwingend tegenover de verkeerde personen en verstorend voor de studenten die een les verwachtten en de docent die die les voorbereid heeft. Het publiekelijk beschuldigen van de hoogleraar van iets waarvoor er geen bewijs is en wat ook niet per se fout is, is niet acceptabel, net als de weigering om de zaak recht te zetten of een wederwoord te plaatsen. Het etiket ‘racisme’ wordt zonder fundering gebruikt voor een beleid waarvan de motivering niet wordt bekeken. Een scheldwoord dat voor alles kan dienen… Een begrijpelijke onvrede wordt op een ondoordachte en dubieuze manier geuit via militante actie.
Boycotten als wetenschappelijke activiteit
Het tweede voorval waarover Wieviorka vertelt, gaat over een seminarie dat hij sinds de aanslagen van 2015 elk jaar inricht over “Geweld en het weggeraken uit het geweld”. In september 2018 zou de gewezen minister van buitenlandse zaken Hubert Védrine in dat seminarie komen spreken. Maar een andere academicus, ook werkzaam op het EHESS, lanceert twee weken voor het evenement een afwijzing ervan in de interne media van het instituut: de historicus Stéphane Audoin-Rouzeau zegt dat de uitnodiging van Védrine een schande is, want hij meent dat die een slechte rol gespeeld heeft in de Rwandese genocide. Het protest vindt bijval en een andere historicus, André Burguière, roept in naam van zijn sectie van de Liga voor de Mensenrechten (LDH) op tot een boycot en tot het deelnemen aan een ander evenement, over de Rwandese genocide. (Wat een ander onderwerp is dan dat van het seminarie van Wieviorka.) De kritiek en de oproep tot boycot worden op het internet overgenomen door andere organisaties.
Het seminarie vindt toch plaats zoals voorzien, met de nodige veiligheidsmaatregelen. De dag daarna verschijnt in Le Monde een anoniem opiniestuk om het af te breken. Wieviorka zegt met veel moeite een recht op antwoord te hebben gekregen. Dat antwoord krijgt wat steun bij de publieke opinie, maar veel minder dan de aanvallen op het evenement.
Ik zou, zegt Wieviorka, nog meer van die verhalen kunnen brengen, zoals bijvoorbeeld over die keer toen ikzelf en anderen op publieke affiches werden afgebeeld en zwartgemaakt omdat we hadden deelgenomen aan een debat (“Grand débat”) dat door het Elysée was georganiseerd.
Studenten en academici dwarsbomen het wetenschappelijk onderzoek
Wat Wieviorka vertelt, doet me sterk denken aan de opschudding die onlangs aan de universiteit van Grenoble ontstond toen affiches met namen van lesgevers aan de muren verschenen met beschuldigingen aan hun adres. De verontwaardiging in de media en de politiek richtte zich tegen de studenten. Deels terecht, denk ik, maar bij nader toezien bleek toch dat de betrokken lesgevers actie voerden tegen hun collega’s, onder meer tegen het gebruik van het begrip islamofobie. Ze hadden al van hogerhand een vermaning gekregen voor de manier waarop zij druk uitoefenden op de inhoud van de onderwijsactiviteiten van hun collega’s. Het gaat dus niet alleen om studenten die onoordeelkundig omgaan met de beschikbare strijdmiddelen voor hun overtuiging, maar ook om academici die, via mails en boycots, hun collega’s dwarsbomen. Niet vanuit een of ander islamogauchisme, maar vanuit een rechts taboe: je mag niet spreken over islamofobie.
Wieviorka becommentarieert het eerste voorval dat hij beschrijft als volgt: “In het eerste geval gaat het om een gauchisme dat getolereerd wordt, dat is het minste wat je ervan kan zeggen, door de directie van de instelling. (…) Geen ‘islamogauchisme’ in wat ik heb waargenomen, daar niet en evenmin elders in het EHESS. Integendeel: een mengeling van sociale eisen, of van institutionele vragen die specifiek gericht zijn aan de directie van het EHESS, naar voren gebracht op een gauchistische manier, en een vage, zeer vage aanwezigheid van de thematieken van ras en intersectionaliteit. (…) En terwijl de kritiek op de minister belangstelling waard zou zijn als haar zou verweten zijn dat ze de arme studenten bestraft, want die komen vaak uit de landen van het Zuiden, is er een afglijden naar een thematiek van het ras. Zij is racistisch, wordt er van Frédérique Vidal gezegd en daarop wordt geïnsisteerd.”
Over het andere voorval zegt hij: “In het tweede geval is de onverdraagzaamheid opgenomen in een logica die aan fanatisme grenst: zodra er sprake is van de Grote Afrikaanse meren zijn er bepaalde onderzoekers, die zich kunnen vinden in de boycot van Védrine, die een echte ideologische terreur uitoefenen en elk debat weigeren, terwijl er binnen de gemeenschap van de wetenschappers toch andere visies bestaan dan de hunne. Het gebeurde bijvoorbeeld dat een onderzoekster van deze strekking liet weten dat zij haar deelname aan het werk van het platform ‘Geweld en het weggeraken uit het geweld’ niet zou voortzetten als andere sprekers, nochtans zeer gerespecteerde, het woord zouden krijgen. De boycot heeft hier niets te maken met islamogauchisme. Hij viseert een belangrijke personaliteit die nooit het voorwerp is geweest van een juridische veroordeling, en die bovendien uitgenodigd was in een andere context dan die van de rol van Frankrijk tijdens de Rwandese genocide van 1994. Veeleer dan te komen debatteren en eventuele vragen te stellen, gaat het erom deze persoon te beletten zich uit te drukken, en degenen die hem graag zouden willen horen dat te beletten. Degenen die zo in actie komen zijn onderzoekers, soms bekende, die uiteindelijk een grote antiracistische organisatie, de Liga voor de Mensenrechten (LDH) inschakelen. En studenten, waarvan sommigen een goed contact hebben bij Le Monde en er een opiniestuk kunnen plaatsen van een zeer bijzondere strekking.”
Concluderend schrijft Wieviorka dan: “Maar een zaak is zeker: er bestaan hier en daar in de wereld van het hoger onderwijs en het onderzoek van de sociale wetenschappen een vergiftigd klimaat, waar zelfs wetenschappers zelf het wetenschappelijk debat vernielen. Waar degenen die dat kunnen de media en de sociale netwerken mobiliseren om meningsverschillen en kwesties uit te vechten die zouden moeten worden behandeld door het onderzoek – of door het gerecht. En waar de verantwoordelijken van de instellingen overweldigd lijken door de voortschrijdende chaos. De intolerantie heeft geen ideologische grenzen. En wat ook de strekking mag zijn, de extreme stellingnamen houden bij alle kanten beschuldigingen in dat de tegenstanders, die vijanden geworden zijn, het debat zouden weigeren, maar ook dat zij hun kandidaten naar voor zouden schuiven zodra het gaat om aanstellingen, of zouden proberen de financiering van het onderzoek in hun eigen voordeel te monopoliseren. Ook de verdachtmaking, het aan de kaak stellen en de haat doen dit klimaat heersen, terwijl een grote middengroep zonder te protesteren meedoet aan de vernieling van het wetenschappelijk lieven en aan het ondergraven van de academische vrijheden, die dus intern is, en niet alleen van buitenaf wordt gevraagd.
In de omstandigheden die ik net geschetst heb, waarin zijn daar de wetenschappelijke werken, de rigoureuze werkwijzen? Waar is het debat tussen gelijken, en dat met de studenten? Hoe aanvaarden dat fundamentele vragen beslist moeten worden met behulp van opiniestukken in de pers, petities, tweets of likes op Facebook? Het kwaad zit in werkelijkheid heel diep.”
Wieviorka schrijft zijn essay dan ook als een pleidooi om terug te keren naar de opdracht van de universiteit tot kennisverwerving en dat dan via het gebruik van de rede en het respecteren van de academische vrijheid.
Islamodroitisme als censuur op de wetenschap
Met verbazing lees je dan de giftige reactie op het essay in een opiniestuk geplaatst in Marianne. Daar wordt Wieviorka afgeschilderd als wetenschappelijk minderwaardig en vooral een postjesjager. Op zijn centrale stelling dat er geen probleem van islamogauchisme is aan de universiteit, maar een probleem van ideologisering van de wetenschap, wordt niet ingegaan. Maar ze wordt in feite wel krachtig ondersteund doordat de wetenschappers die het opiniestuk onderschrijven het haast uitsluitend hebben over ideologische standpunten. Zo wordt Wieviorka verweten dat hij jaren geleden voor de acceptatie van de burkini zou gepleit hebben. Wieviorka ontkent dat hij dat deed, en geeft de teksten aan die dat bewijzen. Maar zelfs als hij dat wel gedaan had – wat dan nog? Mag je dat standpunt niet hebben en verdedigen? Betekent zo’n standpunt dat je wetenschappelijk werk als socioloog onhoudbaar is?
Waar we hier mee te maken hebben is wat ik maar islamodroitisme zal noemen: een rechtse definitie van de werkelijkheid waarin de islam met argwaan en vijandigheid moet worden bekeken en moet worden tegengewerkt en ingeperkt. Islamodroitisten staat lijnrecht tegenover wat met een neologisme islamocompatibelen genoemd wordt, mensen die denken dat islamitische en westerse, christelijke cultuur naast elkaar kunnen bestaan en misschien zelfs naar elkaar toe kunnen groeien. (Zie Sonja Mabrouk, die dit begrip (afkeurend) gebruikt in ‘Insoumission française’, maart 2021.) Iets wat onmogelijk is voor het rechtse denken zoals bijvoorbeeld geformuleerd door Philippe De Villiers, die spreekt over “twee beschavingen die tegenover elkaar staan en die niet vermengbaar zijn, de arabisch-islamitische en de christelijk-westerse”. (Interview in ‘Valeurs Actuelles’ van 15 april 2021).
Islamodroitisme vergt dat je tegen de burkini bent, tegen de islamitische hoofddoek, tegen het begrip islamofobie, tegen multiculturalisme enzovoort. Niet islamodroitistisch zijn is onwetenschappelijk. Zo wordt Wieviorski ook verweten dat hij samenwerkt of samenwerkte met mensen die tegen het hoofddoekenverbod op scholen zijn (bijvoorbeeld de gerenommeerde specialist van de laïcité Jean Baubérot), of dat hij na de moorden op Joden door Mohammed Merah in de pers zei dat het antisemitisme in Frankrijk niet was toegenomen. (Een enkele moordenaar betekent uiteraard geen relevante statistische stijging van het antisemitisme in de samenleving; maar volgens de auteurs van de tribune mag je zoiets blijkbaar niet zeggen, maar moet je een aanval op de islam in Frankrijk beginnen.)
Met dat laatste voorbeeld komen we bij een ander aspect van deze polemiek: hij wordt niet alleen gedragen door Taguieff, maar ook onderschreven door andere figuren met joods klinkende namen. Kennelijk gaat het hier (ook) om meningsverschillen binnen joods Frankrijk. Wieviorka schreef nog niet zo lang geleden in zijn boek ‘Pour une démocratie de combat’ (2020, p. 162-163) kritisch over de joodse belangenorganisatie CRIF (Conseil représentatif des institutions juives de France, een koepel die een vijftigtal joodse organisaties verenigt). Hij zei dat die flink heeft bijgedragen tot de gedachte dat de Joden in Frankrijk en die in Israël een geheel vormen, een concept dat aanslagen op Franse joden in de hand werkt. Wieviorka maakt terecht een verschil tussen antizionisme of kritiek op Israël en antisemitisme, maar in Frankrijk is dat verschil tot op regeringsniveau zoek. Maar door zijn stellingname is Wieviorka kennelijk al de kop van jut binnen reactionair Joods Frankrijk, of een fractie daarvan.
De agressieve, denigrerende en onzakelijke manier waarop Wieviorka’s essay behandeld werd via de ‘tribune’ in Marianne illustreert hoe de ideologisering van de wetenschap leidt tot modderwerpen in plaats van verheldering en tot censuur in plaats van debat.
(Wordt vervolgd)
https://www.youtube.com/watch?v=da7s6zeQTr4