*[Vrij naar Raymond]
[Focus Keyphrase: regeringen België]
Ooit gidste ik een prominente Australische delegatie door onze instellingen. Australië, een natie met zo’n 23.000.000 inwoners. Als terugkerende opmerking van mijn gasten heb ik ‘much government for such a small country’ onthouden.
Mijn pensioenleeftijd maakt dat ik de opeenvolgende staatshervormingen heb doorgemaakt. Het idee van een gefederaliseerde natie leek me bij aanvang zinvol. Een meer transparante politiek op rationele gronden – en niet binnen achterkamers van een besloten machtskring – klonk verfrissend. Zelfbestuur, dichter bij de burgers, zou bijdragen tot meer efficiëntie. En ja, zelf het levende tegendeel van een vendelzwaaier, verdienden de te evidente overdrachten van Vlaanderen naar Wallonië een correctie. Dat die overdrachten boven onze brave Vlaamse hoofden doorgedrukt bleven, mocht stilaan een faire oplossing krijgen.
Zeven bevoegdheidsverschuivingen richting meer regionale autonomie verder, wordt zowaar een nieuw belgicisme in me wakker. Voor het hele identiteitsdiscours is intellectueel iets te zeggen, maar krijgt een enggeestige notie als het zich vertaalt in vlaggen en vlaggetjes, burgemeesterjerps, leeuwen en hanen. Wat zou in 2019 zoal de Brusselse identiteit kunnen zijn?
Nu vormt noch die identiteit noch de overdrachten de kern van mijn grote toenemende ongerustheid. De aartsvaders van de regionalistische constructie – generatiegenoten van me, zeg maar – schamen zich postuum voor de creatuur die hun ‘noodzakelijk’ kind van destijds als puber geworden is. Tenoren als Martens, Cools, Dehaene, Van Miert, Schiltz behoorden tot de lichting machtspolitici, die zich nog stevig geruggensteund wisten door ‘hun’ financieel-sociaal-syndicaal-cultureel confirmerende organisaties. Bazen en baasjes onder elkaar. Anderzijds richtten ze hun beslissingen bij evidentie op een midden waar alles samenvloeide, op een erkende centrale autoriteit, een hoger belang. Hun Zwitsers meerstatenmodel paste voor hen perfect op de lange traditie van consensus waarvoor België wel vaker geprezen werd. Ruziën om te blijven overeen komen.
De deelstaten van hun levendige fantasie bestuurden complementair, droegen bij tot het geheel. Dat de ideologie van consensus in de volgende decennia quasi volledig ondergraven zou worden, met een voorlopig dieptepunt vandaag, is nooit bij hen opgekomen.
De anti-politiek wordt op haast populistische wijze in gesitueerde extreme kampen geparkeerd, terwijl die alomtegenwoordig is, in alle richtingen. Het voor- en naoorlogse vijandmodel is in meerdere voorbije verkiezingen, regeringsvormingen én regeringen helemaal terug. NVA en VB hebben van hun regionaal-republikeinse aspiraties een kerngedachte gemaakt.
De ooit exemplarisch unionistische [zeg maar universeel verbindende] PS doet daar ondertussen niet voor onder. Die is tot een reine Waals-Brusselse partij gedevalueerd, een anti-NVA-partij. Weg – ook in kiezers – van het staatsmanschap dat het ooit pretendeerde.
Men zou verwachten dat het begrotingsoverschot in Nederland een schokgolf doorheen de vijf parlementen van ons landje gejaagd zou hebben. Niets wake up call. Als de brand van de dag geen roet in het eten gooit, kabbelen de samenkomsten er routineus verder. Na hun verkiezing zijn alle parlementairen – met zichzelf als vakbond – immers eensgezind opnieuw van remuneratie en bijzonder solide sociale voordelen verzekerd. Een glad bedrijf als een ander met veel hoge woorden, te weinig goede voorbeelden en een geheel volksvreemde logica [ook voor de €11.000.000 van de notoire sociale (zgn. ex-) socialist Moreau, die véél wéét, zal men een uitleg vinden]. Naar een visionaire beleidsdaad tijdens de voorbije en huidige legislaturen blijft het intens zoeken. Of het zou het verlichte, op praktijk gesteunde, M-decreet moeten zijn.
Het zelfbeveiligende kabbelen over pot en pint draagt er in niet geringe mate toe bij dat onze vertegenwoordigers in onze onderscheiden naties het iedere dag erger maken. Zich van alle kwaad bewust laken onze deelregeringen de verlieslatende federale overheid terwijl ze met de glimlach hun eigen financiële tekorten minimaliseren. Met de inkomsten van de al te rechtlijnig en haastig ontmantelde provincies [wel zonder de extra-volksvreemde ‘politieke’ provincieraad af te schaffen] heeft de regering Bourgeois zich financieel net kunnen redden. Even later kijken ook wij, Vlamingen van de sterkste economie in dit land, aan tegen een hoogst eigen negatieve begroting, die we enkel en alleen aan onszelf te danken hebben en die we eindelijk niet meer kunnen afwentelen op het wanbeheer bij andere naties.
‘U weet toch, mijnheer Martens, dat de regionale regeringen onze staatsschuld doen toenemen?’
Door vijf assymmetrische deelregeringen te legitimeren zijn de onderhandelaars ‘namens hun bevolking’ verantwoordelijk voor een nationale ramp. ‘We zweren trouw aan een grondwet die we niet erkennen.’ Let wel: het gaat om assymetrische regeringen die elkaar het licht in de ogen niet gunnen en die willen scoren voor hun ingebeelde achterban. Ingebeeld want intern ook nog eens hopeloos versplinterd. Het gaat om assymetrische regeringen die het niet erg vinden dat er maar geen federale regering komt. Die in hun hybris het benul kwijt zijn van de opdracht een deel-regering te zijn. Een deelregering waarvan verwacht mag worden dat ze een constructieve bijdrage levert tot het geheel, de organisatie van de natie.
‘Het mag niet gezegd worden, mijnheer Martens, maar regionale regeringen die elkaar openlijk bevechten en die de burger in toenemende schulden – zeg maar onvermijdelijke belastingen – steken, zijn niet eens het ergste. De politieke elite is zo ver heen dat de burgers vandaag gegijzeld kunnen worden door personen. Personen, die elkaar lusten of niet lusten. Die ‘geplebisciteerd’ al enige tijd hun publieke vooropstellingen ingeruild hebben voor het spel van macht en tegenmacht. Despotisme en willekeur zijn dan toch niet meer veraf, mijnheer Martens?’
Dat Jan Jambon bij wijze van persoonlijk amusement cultuur op stelten zet en daarna spoorslags mee richting China of Catalonië vertrekt, is illustratief. ‘Vlaanderen en de wereld, toch?’- ‘Een eigen buitenlands beleid’ – ‘Staatsbelang’ – ‘Het grote werk’. ‘De grootste delegatie ooit voor China’. Wat een perfecte illustratie is van onze uiteengevallen natie van toenemende te bewaken evenwichten en van de volksvreemdheid van de politici [en een kruim van bedrijfsleiders], laat men triomfantelijk klinken. Vijfhonderd wantrouwige waakhonden die grommen wanneer een ander scheef blaft. Wat een meute aan ‘too much government’.
Een klein landje, inderdaad, dat zich – nog los van de verzwegen kostprijs voor de belastingplichtige van zo’n massa volk aan plezierreis – op het wereldtoneel klein toont. Klein ook door niet in een eensgezinde groep het vliegtuig terug te nemen als de leiders van hun urgente reisbestemming onder hun ogen een uit nood bezette universiteit gewapenderhand innemen [het zal fake news zijn]. Onze afhankelijkheidseconomie gaat voor. Eenzelfde boodschap aan de studenten in Hong Kong als aan de naiëve klimaatactivisten als aan de Vlaamse cultuursector.
Straks gaat ons land, in het kader van alle denkbare en niet-denkbare congruenties, met vijf ministers van buitenlandse zaken op staatsbezoek. Met excellenties die ten aanzien van hun gastvrouwen/-heren tegen elkaar opblazen om duidelijk te maken wie nu wel – in de feiten of in eigen glorie – de echte eerste eerste eerste minister van dit landje is. De foto’s in DS van 19.11 – in al hun schoonheid – spreken tot de verbeelding. Eén vice-president voor een natie van 1.380.000.000 inwoners schudt handen van onze vier minister-presidenten. Haantjesgedrag waarbij de slimme decision makers van buitenlandse regeringen en van multinationale ondernemingen – bij herhaling nadrukkelijk levensbelangrijk genoemd voor de regionale tewerkstelling – gratis een concurrentiële uitverkoop cadeau krijgen [‘Vlaanderen doet meer toegevingen dan Wallonië’]. Het zal onze landelijke en regionale economieën nogal doen boomen. Veeleer maken we ons hopeloos belachelijk.
Een doembeeld is het, een krachteloze federale overheid die zich verliest in het voortdurend moeten verzoenen van eigenwijs regionaal getouwtrek, die voortdurend achter de grillen en willen van de regionale heersers aanloopt, die moet trachten onverzoenlijke individuen te doen huwen die hun ontrouw aan elkaar en aan het altaar zelf in de sterren schrijven. ‘Wij gaan de federale put niet vullen’ klinkt het arrogant. Het is een wij-gevoel dat onderhand nergens meer op slaat. ‘Druk druk om onze eigen regionale put aan onze bevolking uit te leggen.’
Terwijl eensgezinde politieke besluitvorming op het centrale niveau vitaal is om ons uit de negatieve budgettaire en organisatorische spiraal te redden.
Als ik me een Waals en een Vlaams ‘krachtig’ klimaat- of migratiebeleid tracht voor te stellen, neig ik naar cynisme. Waarom niet op neo-provinciaal niveau? Waarom het de afzonderlijke partijen niet zelf laten oplossen? Met een verdeelsleutel. De één een compromisloze linkse aanpak, de ander een compromisloze rechtse aanpak. We kunnen ook opnieuw omwalde ‘sterke steden’ met cijnsrecht aan de poorten invoeren. Wat we als stadstaat doen, doen we beter.
Als de huidige tendens aangehouden blijft wordt de federale overheid de senaat van België. Een liggende, lam geslagen senaat. Wat ik vandaag mis, is ‘bestuur’, is ‘regeren’, is daadwerkelijk staatsvrouw-manschap, aangehouden bewustzijn van de ernst van de situatie, gewoon ernst. Verantwoordelijke figuren met autoriteit en integriteit, die het gekrakeel en de eigen carrière [binnen alle parlementaire bedrijven die België en Europa rijk zijn] overstijgen.
Wil me de brutale veralgemeningen, herhalingen, interpretaties en clichés in deze stelling vergeven. Over betere taal beschik ik niet.
Wat die betere taal betreft was ik ingenomen met de positieve oproep van onze Gentse burgemeester. Dezelfde burgemeester steunde Geert Versnick wel voluit toen die schaamteloos ere-schepen wilde worden. Met gedoogsteun van medebestuurder Groen en een amper symbolische proteststem van de oppositie, inclusief PVDA. Kon Bart Somers [ooit VU, weten we nog] niet gewoon zijn werk in Mechelen afmaken of heeft hij zijn rekening gemaakt en zijn parlementair pensioen berekend?
De verdienstelijke politieke snaak Charles Michel minister van Staat? Elio mag zichzelf blijven overleven en de in tranen uitgetreden Laurette is helemaal terug. In welke mensen geloof jij nog, mijnheer Leterme?
Een tikje jammer dat mijn uitdrukkelijke oproep als burger van dit land – en van de verschillende landerijen daarbinnen – tot heuse democratische besluitvorming met erkenning van de constitutie, veel kans maakt smalend weggezet te worden als anti-politiek, frustratie, naijver of verzuring. Waarom ook niet ‘eenzaamheid’? ‘Simplisme’ zou ook kunnen maar kan ik deels weerleggen. Ooit erfde ik een welzijnsvoorziening met een – door mezelf lang vooraf voorspelde – RSZ-schuld van €1.500.000. Opgebouwd onder veel jaren van inspectie en toeziende overheid. Tien jaar later was onze voorziening schuldenvrij en hadden we voor €1.500.000 noodzakelijke infrastructuurwerken uitgevoerd. Noem het een erezaak. Noem het ordentelijk bestuur.
Tien jaar aangehouden lange termijndenken. Slechts heel weinigen [de harde kern die beter wist] gaven me bij aanvang een schijn van kans op slagen. Populair heb ik me er niet mee gemaakt. Het is me niet in dank afgenomen. Te stroef-principieel om een allemansvriend te zijn. Het was me immers enkel om het overleven van de voorziening te doen. Om een sociaal doel, geloofwaardigheid en tewerkstelling.
Deze anekdote overigens enkel maar als illustratie. Van de zekerheid dat met alle getalenteerde en eindverantwoordelijke hens aan dek onze natie financieel opnieuw levenskrachtig te maken is. Het moet wel nu gebeuren en niet op de rug van de bevolking.
Kom op, peper me in dat de schaal onvergelijkbaar is. ‘Je durft die schamele €1.500.000 toch niet transponeren naar een federale jaarrekening?’ Ik zou niet durven. Enkel voor het exemplarisch meest kleinmenselijke deel, misschien. Numerieke feiten. Dezelfde €1.500.000 als pijnlijke inzet bij onze parlementairen als ze hun maandloon vergelijken met dat van een gemiddelde voetballer [waarom dan geen voetballer geworden?], als klein viervoud van een ministeriële ontslagvergoeding, als minder dan zeven maand leefloon voor een ideologisch gedreven voorbeeldfiguur met een extreme graad van te belonen genialiteit als Moreau.
Het zullen van mijn kant spijkers op parlementair laag water zijn, maar misschien wel mee grond voor de vervelende vaststelling dat ook ons volk van recht en rechtvaardigheid maar blijft morren. We hebben onze volksvertegenwoordigers – zelfs als het dochters of zonen van betreft – via voorgeprogrammeerde lijsten verkozen om het land vooruit te helpen. In ruil verwachten we dat ze hun werk doen. Daar betalen we hen voor. Net als de kolonie overwinterende gele hesjes [‘hoe belachelijk kan je je maken?’ hoor ik een Realpolitiker fluisteren] doen wij dat op ons werk ook. Vaak in ‘uitzonderlijk moeilijke omstandigheden’ waar ‘niets tegenover staat.’
De concrete – niet louter in communicatietechniek uitgepakte – resultaten die onze regeerders bereiken vormen de essentiële verantwoordingsstukken tegenover hun bevolking.
Die bevolking kan het eigenbelang en het opportunisme in de duale samenleving niet lang meer aanzien.
Men mag van mijn schrijfsel maken wat men wil. Meer of minder dan wezenlijke bezorgdheid is het echt niet.
Om mijn punt te maken wil ik best nog wat lager afdalen met de trappen van mijn mallotige analogie.
Tot op het persoonlijke. Voor de goede zaak.
‘Ge kunt maken dat ge overeenkomt’ zei mijn vader zaliger wel vaker tegen ons, kroost.
Een man van bijzonder weinig woorden. We deden ons best omdat hij een man van zijn woord was. Op hem kon men een natie bouwen.
Willi Huyghe – Gent – Bewogen Burger [zonder Beweging]