Heeft de Kamercommissie een aantal elementen 'vergeten'? Foto: dekamer.be
Opinie -

Is Godvergeten al vergeten?

Gewezen onderzoeksrechter Walter De Smedt bekeek de vaststellingen van de parlementaire onderzoekscommissie en stelt een aantal 'vergeten elementen' vast, in het bijzonder de rol die de toenmalige minister van justitie heeft gespeeld. “Eigenlijk is de voornaamste vraag te weten of de toenmalige justitieminister zich als minister of als ridder van de Kerk heeft gedragen.”

vrijdag 23 februari 2024 10:05
Spread the love

 

De VRT-reeks Godvergeten over het misbruik in de Kerk heeft een golf van algemene verontwaardiging veroorzaakt. Het leed van de slachtoffers heeft ons diep geraakt. Ook de houding van de bisschoppen riep ergernis op. Omdat het misbruik zo lang kon duren is er ook de vraag wat justitie, het instituut dat voor vervolging en bestraffing moet zorgen, er aan deed.

Deze vraag werd door de Bijzondere Commissie in de Kamer behandeld. Het maakte zelfs een groot deel uit van de werkzaamheden en in het afgeleverde verslag van 340 bladzijden valt er heel wat over te lezen.

Op zich roept de zeer uitvoerige behandeling, waarin zowat alles wat er kon mee te maken hebben voorwerp uitmaakte van uitgebreide handelingen, de vraag op wat voor de Commissie het belangrijkste was.

Daarentegen maakt de voornaamste opdracht van het Parlement, toezicht op het politiek beleid, slechts een heel wat kleiner deel van de behandeling uit.

Vraag is dan hoe de Commissie gevolg heeft gegeven aan wat zij zelf heeft voorop gesteld:

“De inachtneming van twee grondbeginselen is essentieel om de rechtsstaat te waarborgen, met name het principe van de scheiding der machten en het principe van de scheiding van Kerk en Staat; die beginselen moeten in acht worden genomen bij het onderzoek naar en de vervolging en berechting van ongeacht welke feiten van seksueel misbruik, evenals in het kader van de werkzaamheden van de commissie die dit voorstel beoogt op te richten.”

De meest essentiële vraag, te weten of het toenmalig politiek beleid de twee grondbeginselen die de rechtsstaat waarborgen, de scheiding der machten en de scheiding van Kerk en Staat, heeft in acht genomen, heeft evenwel geen uitgesproken en duidelijk antwoord gekregen.

Er werd slechts een ontwijkend besluit gemaakt waarin werd gesteld dat het om een gevaarlijk incident “kon” gaan en dat er anderzijds sprake was van “ goede trouw”.

Vraag is op welke elementen de Commissie zich steunde om dergelijk besluit te formuleren.

Er zijn vooreerst de vaststellingen

De toenmalige justitieminister nam het initiatief voor het maken van meerdere protocollen om tot een samenwerking tussen een Commissie van de Kerk en het parket te komen, hield daarover meerdere vergaderingen met de procureurs-generaal, en delegeerde er twee parketmagistraten voor.

Uit het verslag is duidelijk dat er bij de procureurs-generaal geen eensgezind standpunt was over deze handelswijze. Anderzijds kan niet worden ontkend dat de justitieminister actief is tussengekomen in een lopend onderzoek wat hem wegens de voorgehouden scheidingen niet is toegelaten.

Hoewel de geldigheid van de protocollen door sommige parketmagistraten wordt in vraag gesteld wordt geen uitsluitsel gegeven over het daaraan gegeven gevolg. In het verslag van de Commissie-Adriaenssens wordt met betrekking tot het protocol evenwel gesteld dat de Commissie de bevoegdheid had om zelf te oordelen over het strafrechtelijk karakter en de kennisgeving aan het gerecht.

Er kan daarom niet ontkend worden dat minstens in hoofde van de commissie van de Kerk de overtuiging bestond dat de bevoegdheid om te oordelen over de strafvordering aan de kerkelijke commissie was overgedragen.

Ook over het probleem van de geheimhouding van het gerechtelijk vooronderzoek werd de vraag onduidelijk beantwoord of dit principe door het protocol werd miskend. Waaruit de beweerde “goede trouw” van de minister is afgeleid is bovendien nergens uitgelegd.

Vergeten elementen?

Hoewel de werkzaamheden van de Bijzonder Kamercommissie zeer uitgebreid waren zijn er enkele erg belangrijke elementen in vergeten. Vooreerst is er het gegeven dat strafprocesrecht van openbare orde is en niemand er dan door een wetswijziging kan van afwijken.

Dat heeft de toenmalige justitieminister onbetwistbaar wél gedaan. Daardoor werd zowel de bevoegdheid van het openbaar ministerie maar ook deze van de wetgever duidelijk miskend.

Door de creatie van een parallelle toegang tot justitie, waarop twee gewezen justitieministers hebben gewezen, voerde de justitieminister een hervorming door zonder langs de grondwettelijk voorgeschreven weg te gaan en hield hij in plaats van een wetgevend initiatief te nemen menig overleg met de onder zijn gezag geplaatste parketmagistraten.

Dat de toenmalige justitieminister de Grondwet en de principes van de strafvordering heeft miskend kan moeilijk worden betwist. Dat hij een overleg organiseerde om een handelswijze te organiseren die tegen de wetsvoorschriften in ging ook.

Dat roept de vraag op hoe deze actie van de justitieminister, die de hoeder van de wettelijke voorschriften hoort te zijn, moet worden beoordeeld. Ook deze voor het Parlement essentiële vraag is zelfs niet in behandeling genomen. Dat is gezien de aard van de materie, strafrecht en strafvorderingsrecht, erg merkwaardig.

Waarom heeft de Kamercommissie naast het bestaan van het misdrijf “samenspanning van ambtenaren”, het overleg van ambtenaren tegen de wet, gekeken? Was dat een vergetelheid of werd daarom het besluit afgerond met de bewering dat er geen kwade maar goede trouw moet worden weerhouden?

Om voorgaande reden hebben de slachtoffers nu een verzoek tot de parlementaire onderzoekscommissie gericht om de toenmalige justitieminister opnieuw te horen en hem de vragen te stellen die er echt toe doen.

Ondertussen heeft de Commissie zich ook ontfermd over misbruik in de private sfeer. Dat is minstens even belangrijk als het misbruik in de kerk. Daardoor ging echter heel wat tijd en energie verloren voor het door Godvergeten aangegeven onderwerp.

Daardoor dreigt ook Godvergeten op het achterplan te geraken. De onderzoekscommissie heeft immers nog weinig tijd om dit onderwerp af te ronden. Het verslag moet tegen eind maart klaar zijn.

Vraag is dus of ook deze onderzoekscommissie dezelfde weg op gaat als de vorige Kamercommissie: Is Godvergeten al vergeten?

Indien het Parlement andermaal verzaakt aan zijn essentiële opdracht om toezicht uit te oefenen op het ministerieel beleid zet het andermaal zichzelf buiten spel en is de verontwaardiging van geheel Vlaanderen enkel schone schijn.

Eigenlijk is de voornaamste vraag te weten of de toenmalige justitieminister zich als minister of als ridder van de Kerk heeft gedragen.

 

Walter De Smedt is gewezen onderzoeksrechter en voormalig lid van het Vast Comité van Toezicht op de Politiediensten (Comité P) en het Vast Comité van Toezicht op de Inlichtingen- en de Veiligheidsdiensten (Comité I).

Creative Commons

take down
the paywall
steun ons nu!