‘Waarom 1.500 euro netto?’, zult u vragen. Het CEBUD, het centrum voor budgetadvies en -onderzoek aan de Thomas More hogeschool, stelde een tool op die berekent hoeveel het kost om als gepensioneerde volwaardig te kunnen deelnemen aan de samenleving, met referentiebudgetten voor huisvesting, voeding, kleding, ontspanning enzovoort. Geen luxe, de basisbehoeften. De uitkomst is een bedrag van 1.330 euro netto, zonder auto en zonder zorg. Voor een oudere die een auto of chronische zorg nodig heeft, is minstens 1.500 euro netto nodig.
Een rits partijen beloofde bij de verkiezingen een minimumpensioen van 1.500 euro. PS-voorzitter Paul Magnette maakt zich sterk dat hij die beloftes ook wil laten opnemen in een volgend regeerakkoord. Maar het ene minimumpensioen is het andere niet. Er liggen rond dit voorstel vier serieuze valstrikken verscholen.
De eerste valstrik is die van de tijd. Paul Magnette wil zijn minimumpensioen lanceren vanaf het jaar 2024. Maar als we de inflatie incalculeren, dan is een minimumpensioen van 1.500 euro in 2024 qua koopkracht gelijk aan een minimumpensioen van 1.320 euro vandaag. Dat zou maar een muizenstap vooruit zijn. Daarom is de kost van het voorstel volgens Magnette (1,1 miljard euro) ook maar een fractie van de kost die het Planbureau berekende (3,2 miljard euro).
Gaat het om een privaat of om een publiek minimumpensioen? Aan deze vraag ligt de tweede valstrik gebonden. De Open Vld en CD&V sturen aan op een verplichte bijdrage in de groepsverzekering van de werkgever. Via het minimumpensioen organiseren ze een verdere privatisering. Dat is om problemen vragen. Private pensioenen zijn een pak duurder dan publieke pensioenen. Het pensioenrendement vergeleken, het bekende rapport van het HIVA aan de KU Leuven, illustreert dat. Al gauw veertig procent van de opbrengsten gaat in de vorm van allerlei kosten naar de verzekeraars.
Private pensioenen zijn ook zeer ongelijk. Maar liefst de helft van de bijdragen voor groepsverzekeringen gaat naar minder dan vijf procent van de verzekerden: managers, CEO’s en hoge kaderleden bouwen miljoenen euro’s op in hun aanvullend pensioenplan terwijl de doorsnee werknemer met wat kruimels tevreden moet zijn. Ook zijn de private pensioenen niet zonder risico. APRA Leven, een van de private pensioenverzekeraars in ons land, ging kopje onder tijdens de financiële crisis. De zuur verdiende pensioenspaarcentjes verdwenen als sneeuw voor de zon. Een minimumpensioen is een wettelijke garantie voor wie zijn leven lang heeft bijgedragen, geen private verzekering met alle problemen van dien.
Dat brengt ons bij de financiering. Pieter Timmermans van het VBO stelt voor om de welvaartsenveloppe aan te spreken voor hogere pensioenen. Daarmee is de derde valstrik gespannen: een hoger minimumpensioen in ruil voor lagere uitkeringen bij ziekte of arbeidsongeval. Timmermans wil de armoedebudgetten herschikken om het minimumpensioen te betalen.
Maar de sleutel voor een eerlijke herverdeling ligt natuurlijk bij de fiscaliteit. Het Planbureau berekende dat een minimumpensioen van 1.500 euro netto jaarlijks 3,2 miljard kost. Hier past de vergelijking met de taxshift. Die kost 6 miljard per jaar waarvan de helft niet eens gefinancierd is. Het minimumpensioen is een investering in de koopkracht van de gepensioneerden. Dat geld verdwijnt niet naar verre aandeelhouders. Het blijft in onze samenleving. En dat is wel degelijk betaalbaar.
Toen de regering Michel de vennootschapsbelasting verlaagde, beloofde ze plechtig dat voor elk bedrijf een minimumtarief van 7,5 procent zou gelden. Maar kijk: de top 50 van grootste belastingontwijkers betaalt niet eens die 7,5 procent. Het gemiddelde tarief van die top 50 is amper 1,7 procent. Een verhoging naar 7,5 procent zou exact voldoende geld opbrengen om het minimumpensioen te betalen. Dan is er nog niet gesproken over een vermogensbelasting of andere maatregelen tegen de grote belastingfraude en -ontwijking.
Er ligt nog een vierde en laatste valstrik: een bruto en geen nettobedrag, dat bovendien pas zou gelden na een beroepsloopbaan van 45 jaar. Alle rechtse partijen willen de loopbaanvereiste op 45 jaren houden. Maar negen op tien vrouwen geraken niet aan die 45 beroepsjaren. Niet omdat ze niet zouden werken, wel omdat ze later beginnen, vaker onderbreken of vroeger stoppen met beroepsarbeid omwille van zorg voor jonge kinderen en/of zieke ouders. Ook de helft van de mannen geraakt niet aan die 45 beroepsjaren. Het is dan ook alleen maar redelijk de loopbaanvereiste vast te leggen op 40 jaren. 1.500 euro bruto na 45 jaar is gelijk aan 1.248 euro netto na 40 jaar. Dat blijft een minimale bescherming tegen armoede, helemaal geen fatsoenlijk pensioen.
De ingediende Burgerwet die vorige week werd ingediend ontwijkt deze vier valstrikken. Zij is een elementaire les in gezond verstand. Zij verhindert dat een loopje wordt genomen met wat een basispijler is van onze sociale zekerheid: het recht op een goed pensioen na een leven van intense arbeid.
Kim De Witte, volksvertegenwoordiger en pensioenspecialist PVDA