Opinie -

Over dekolonisering, anti-racisme en witte bondgenoten

Naar aanleiding van de jaarlijkse Internationale Dag tegen Racisme en Discriminatie op 21 maart, reflecteert Jeroen Robbe over enkele uitdagingen voor wie vandaag wil werken aan dekolonisering en anti-racisme. Hij moedigt daarbij aan om (zelf)kritiek niet te schuwen, zowel op vlak van individueel engagement als in de transformatie van organisaties die mee willen bouwen aan een brede anti-racistische beweging.

woensdag 21 maart 2018 17:12
Spread the love

Anti-racisme is een werkwoord. Of dat zou het toch moeten zijn. Voor sommigen is anti-racist zijn een keuze, voor anderen is het een noodzaak, een manier van overleven. En ja, daar speelt huidskleur een grote rol in. Wie geboren wordt in een niet-wit lichaam zal op een of andere manier geconfronteerd worden met racisme. De kans is groot dat als je er begint op te letten je bijna constant tegen dat racisme moet opbotsen. Kunnen wegkijken of kiezen om even niet met racisme bezig te zijn is op zich een privilege dat enkel is weggelegd voor wie wit is.

Van niet-racist naar anti-racist

“Maar ik ben helemaal geen racist!” is een reactie die je vaak hoort terugkomen. Zowel om een eigen opmerking te vergoeilijken als om zich te distantiëren van al te openlijk racisme bij anderen. Zelfs wanneer de bewering klopt, moeten we ons vandaag de vraag durven stellen: is die houding, niet-racist zijn, nog voldoende? In een samenleving waar discriminatie blijft floreren, kunnen we genoegen nemen met niet actief bijdragen aan het probleem? Of is het onze verantwoordelijkheid om actief verzet te bieden tegen discriminatie?

Dat is exact het verschil tussen anti-racisten en niet-racisten. Een anti-racist confronteert het systeem en hult zich niet in feitelijke neutraliteit. Feitelijke neutraliteit sluit niet uit dat je vanop veilige afstand racisme veroordeelt, maar wat hebben mensen van kleur daaraan als je structurele discriminatie niet uitdaagt? Neutraliteit is sowieso onmogelijk, want zoals Freire zegt: wie neutraal is, kiest de facto de kant van de machtigen en onderdrukkers. Of nog: als je niet actief tussenbeide komt bij racisme, dan houd je het racisme mee in stand. Wie anti-racist wil zijn, zoekt naar manieren om een passieve houding van toeschouwer om te buigen naar een actieve houding van verzet. Ook voor organisaties is dat een relevante afweging: beperkt ons beleid zich tot niet-racistisch zijn of schuiven we actief een anti-racistische agenda naar voor? Aan een keuze voor het kwaliteitslabel ‘anti-racistisch’ moeten altijd consequenties verbonden zijn. Het is geen badge die je zomaar op gaat spelden.

Durven kijken in de spiegel

Een eerste stap richting een oprechte dekolonisering bestaat uit introspectie. Dit geldt zowel voor het dekoloniseren van onze eigen individuele kijk op de wereld, als voor de praktijk van instituten, organisaties en de relaties die daarmee samenhangen. Waar we vaak (terecht) een groot deel van onze tijd en energie steken in het bestrijden van racisme ‘daarbuiten’, is het een noodzakelijke oefening om tijdig ook naar binnen te kijken. Witheid is al zo lang de norm dat de term gebruiken al ongemakkelijk voelt. Introspectie gaat over durven in die spiegel kijken en toegeven hoe wit we vaak wel niet zijn. Onbewust en onzichtbaar heeft die witheid onze manier van kijken en werken beïnvloed. Op de cover van het boek “Hallo witte mensen” van Anousha Nzume staat niet voor niets een spiegel afgebeeld. Nzume schreef een toegankelijk boek gericht aan witte mensen met aandacht voor de manier waarop witheid normen en machtsstructuren creëert binnen een context van witte suprematie. Als we de confrontatie met de spiegel die Nzume ons voorhoudt aandurven, kunnen we daaruit lessen trekken die ons wapenen om effectiever in te zetten op dekolonisering.

In “Niemand zal hier slapen vannacht” heeft Rachida Aziz het over “witte maskers”. Een sterke metafoor en bovendien een benadering die mogelijkheden biedt aan “witte” anti-racisten. Want nee, het gaat niet om je huidskleur, maar om de witte en oriëntalistische blik waarmee relaties van superioriteit en minderwaardigheid bestendigd blijven. Die witte blik kleeft aan ons en is door velen diep geïnternaliseerd. Maar als we ons ervan bewust worden dat het maar een masker is, kunnen we dat masker ook weer afleggen.

Introspectie alleen gaat de blinde vlekken niet allemaal uit de weg ruimen. Daarom is het belangrijk om in dialoog te gaan met groepen of individuen die je kunnen uitdagen. Zowel groepen die met dezelfde vragen worstelen (lees: andere voornamelijk witte organisaties) als groepen die vanuit hun directe ervaring met racistische discriminatie een ander perspectief hebben. Gezien we het zo gewoon zijn om te spreken, is het goed onszelf eraan te herinneren dat een dialoog ook impliceert dat je soms gewoon zwijgt en luistert. Het vergt immers tijd om diepgewortelde patronen die vandaag nog ‘normaal’ lijken te identificeren, te bevragen, te problematiseren en zo uiteindelijk te veranderen. Uiteindelijk heeft ‘naar binnen kijk’ geenszins tot doel om ons op onszelf terug te plooien, maar wel om op een gelijkwaardige manier opnieuw verbinding mogelijk te maken.

De brug van ‘privileges checken’ naar ‘systeemverandering’ (en terug)

Er is al enige tijd een vaak weinig constructieve discussie aan de gang in progressieve middens. Inzet van de discussie is niet alleen de beste strategie om discriminatie te bestrijden maar ook de identiteit anti-racist zelf. De laatste jaren heeft een nieuwe generatie anti-racistische trainers en activisten in toenemende mate de nadruk gelegd op het belang van bewustzijn over ‘privileges’. Een privilege is de andere kant van de medaille die onderdrukking of discriminatie heet. Het gaat om een onverdiende voorsprong die je krijgt, bijvoorbeeld omdat je wit bent. Uiteraard betekent één privilege hebben niet dat je op heel wat andere fronten niet met discriminatie geconfronteerd wordt.

Tegenstanders bekritiseren deze benadering en gebruiken daarbij graag de term ‘identiteitspolitiek’. De focus op identiteit zou afleiden van de structurele mechanismen die bijdragen tot ongelijkheid. Alleen staat zo’n enge kijk op identiteit haaks op het verhaal van veel auteurs en activistes die pleiten voor intersectionaliteit of kruispuntdenken. Intersectionaliteit betekent dat we aandacht moeten hebben voor verschillende aspecten van onze identiteit en hoe het kruispunt van die identiteiten een impact heeft op onze maatschappelijke positie. Die positie is heel specifiek en is nooit door één as te verklaren. Zo wordt een zwarte vrouw geconfronteerd met uitsluitingsmechanismen die noch witte vrouwen noch zwarte mannen ervaren.

Intersectionaliteit leert ons ook dat wie pleit voor radicale gelijkwaardigheid deelstrijden moet verbinden. Je kan nooit op één as streven naar sociale verandering, zonder solidair die strijd met andere assen te coördineren. Een anti-racistische seksist of een racistische anti-seksist zullen dus nooit hun ‘single issue’ strijd tot een goed eind brengen. Beide strijden zijn niet los van elkaar te winnen.

Net omdat je op basis van jouw identiteit, die je niet gekozen hebt, meer of minder kans maakt op discriminatie, is het belangrijk om je bewust te zijn van de privileges verbonden aan die identiteit. Ze geven je immers de mogelijkheid om (zelfs onbewust) gebruik te maken van systemische ongelijkheid om over iemand anders heen te lopen. Maar ze geven je ook de macht om een andere keuze te maken en die privileges in te zetten op een manier die het systeem in vraag stelt en uiteindelijk ondermijnd. Zo kan je jouw toegang tot middelen, communicatiekanalen of personen gebruiken om anderen een platform te geven of een beweging te helpen uitbouwen. Die oefening hoeft ook helemaal niet op een individueel niveau te blijven steken, maar kan deel uitmaken van een collectieve inspanning waar ook op het niveau van organisaties middelen worden herverdeeld.

Deze oefening grondig doen is vandaag nog belangrijker omdat we leven en werken in een tijdsgeest waar (nieuw-)rechtse bewegingen erin geslaagd zijn om racisme te normaliseren. Het opbouwen van een tegenmacht die in staat is het beleid te veranderen veronderstelt dat we investeren in het bijbrengen van anti-racistische vaardigheden. We moeten meer mensen staat stellen vanuit hun positie de wereld kritisch te lezen. Zo ontdekken ze tegelijk de grondoorzaken die aan de basis liggen van uitsluiting en de link tussen verschillende deelstrijden.

Racisme manifesteert zich op verschillende niveaus. Een gezonde anti-racistische houding vertaalt zich afhankelijk van de context zowel in het aankaarten van micro-aggressies in persoonlijke interactie, als in het streven naar nieuwe machtsverhoudingen om vormen van structurele discriminatie te ontmantelen. Net in het versterkend effect van een strijd op die verschillende fronten moeten anti-racisten die vooral focussen op bewustzijn over privileges en groepsdynamiek en zij die de aandacht vestigen op structurele uitsluitingsmechanismen elkaar vinden.

Wat betekent bondgenootschap nu eigenlijk?

Er is de laatste jaren heel wat gepubliceerd over bondgenootschap. Activisten uit frontlinies maken duidelijk wat zij wel of niet verwachten van bondgenoten en geprivilegieerde activisten schrijven over hoe ze met vallen en opstaan leren bondgenoot zijn. Bondgenoot worden gaat immers meer om een hobbelig traject dan om een identiteit die je kan opnemen en weer afleggen.

Wie op een zoekmachine de woorden ‘ally guidelines’ en ‘racism’ ingeeft (en in mindere mate ook bij de Nederlandse equivalenten), zal een lange lijst met inspiratie vinden. Van opsommingen van do’s en don’ts over specifieke en contextgebonden richtlijnen, over boekentips tot kritieken op ‘bondgenotentheater’. Zonder het warm water opnieuw uit te vinden, is het handig om enkele van de meest gehoorde minimumvoorwaarden voor bondgenoten te hernemen:

  • Doe aan zelfstudie (in plaats van de verantwoordelijkheid om jou bij te scholen bij anderen te leggen)
  • Ondersteun het leiderschap van mensen van kleur (zonder over te nemen)
  • Negeer racistische voorvallen niet, maar reageer (zowel op individueel als op structureel niveau)
  • Bestrijd racisme in overwegend witte groepen en gemeenschappen, mobiliseer andere witte mensen om anti-racist te worden

Het zijn slechts enkele van een bredere lijst aan criteria die in heel wat variaties terugkeren. De essentie die aan de basis van deze principes ligt is een combinatie van permanente (zelf)kritische reflectie en een intentie om je actief te engageren door groeiend bewustzijn om te zetten in actie. Wie die verantwoordelijkheid ter harte neemt, kan bouwen op een stevige basis voor anti-racistisch werk.

De val van progressieve zelfgenoegzaamheid

Er zijn heel wat valkuilen op de weg naar een betekenisvol bondgenootschap. Zoals Anja Meulenbelt schrijft: bescheidenheid is de eerste les voor witte bondgenoten. Ongeacht alle goede bedoelingen blijft het mensenwerk, en dus worden ook fouten gemaakt. Een deel van die fouten komt ook voort uit blinde vlekken. Het maakt niet uit hoeveel academische titels je hebt of hoeveel jaar je meeloopt in anti-racistische demonstraties, niemand is immuun voor fouten. Meulenbelt haalt Gloria Wekker aan die zegt: “hoe komen mensen er hier bij om te denken dat eeuwen kolonialisme géén invloed op hun denken zou hebben?” Zelfs de meest kritische denker gaat soms de mist in. Voor wie bescheiden is, vormt dit geen onoverkomelijk probleem. Meer nog: elke fout houdt een leerkans in die ons in staat stelt om de erfenis van de witte superioriteitscultuur opnieuw in vraag te stellen en verder te ontmantelen.

Ook op organisatieniveau is zelfgenoegzaamheid een bedreiging. In progressieve kringen hebben we de mond vol van begrippen als diversiteit, inclusiviteit en dekolonisering. Maar de echte test zit in de dagelijkse praktijk die achter grote woorden en theoretische denkoefeningen schuilt. In een themanummer over dekolonisering van Strike Magazine heeft men het over ‘diversity as liberalspeak’. Hun boodschap: veel progressieve discours over diversiteit zijn schone schijn. Ze misleiden ons, sussen onze gewetens en worden misbruikt om aan te tonen hoe goed we wel niet bezig zijn. Diversiteit wordt op dat moment al snel een zaak van ‘tokenism’. Dat betekent dat iemand enkel en alleen omwille van hun identiteit naar voor wordt geschoven, om een indruk van diversiteit te werken. “Zie je wel dat we inzetten op het bereiken van mensen van kleur?” Het beeld aan de oppervlakte staat in dat geval in schril contrast met de onveranderde structuur en cultuur die nog steeds diep discriminerend en ontoegankelijk kunnen zijn. Hoe tekenend is het eigenlijk dat we in het Nederlands geen echt woord hebben voor het fenomeen ‘tokenism’?

In ‘Belonging: A Culture of Place’ schrijft bell hooks : “When we create beloved community, environments that are anti-racist and inclusive, it need not matter whether those spaces are diverse. What matters is that, should difference enter the world of beloved community, it can find a place of welcome, a place to belong.”

Met andere woorden: onze eerste zorg moet niet zijn om een diverse façade op te werpen, maar wel om werk te maken van een ondersteunende cultuur die duurzame diversiteit op basis van gelijkwaardigheid mogelijk maakt. Een dergelijke cultuur zal altijd een expliciet anti-racistische basis in haar DNA naar voor schuiven. Dat is een verfrissend en tegelijk radicaal perspectief in tijden van veelal louter cosmetische operaties.

Is bondgenootschap voldoende?

De term bondgenoot is ook niet vrij van enige controverse. In de Angelsaskische wereld zijn er al jaren discussies over het verschil tussen ‘ally’ en ‘accomplice’ (medeplichtige). Een vaak gehoorde kritiek is de vrijblijvendheid van een identiteit als bondgenoot. Tegenstanders wijzen ook op een connotatie van ‘superioriteit’ die ze terugvinden in de gedachte van een bondgenoot die mensen van kleur “even gaat helpen”. Anderen merken op dat in de bondgenotenretoriek te weinig ruimte is voor een nieuw “wij” dat kan groeien in een gemeenschappelijke strijd omdat men blijft steken in een “wij” versus “zij” discours.

Dichter bij huis pleitte Rachida Aziz in een boeiende dialoog met Gloria Wekker voor mede-strijderschap in plaats van bondgenootschap. Ze zegt: “Een ‘bondgenoot’ klinkt te veel als iemand die overdag even aan je zijde opduikt om te supporteren voor je strijd tegen discriminatie, maar de nachten doorbrengt in het luxueuze dons. Die discriminatie bestaat er juist uit dat witheid de norm is. Elke witte persoon moet dan voor zichzelf uitmaken of hij of zij deel wil zijn van dat normatieve systeem. Als hij of zij dat weigert, moet die persoon zichzelf deconstrueren. Dan wordt hij of zij geen bondgenoot van mijn strijd, maar een medestrijder. Dan zal hij of zij privileges moeten opgeven, moeten delen in de macht en zelf evenveel inspanningen doen.”

Het concept ‘medestrijder’ geeft meer verantwoordelijkheid aan witte mensen dan veel invullingen van bondgenootschap. Het nodigt uit mee leiderschap te nemen om vanuit de eigen positie alles in het werk te stellen om racisme te ontmantelen. Medestrijders nemen gelijkwaardigheid als uitgangspunt. Zonder naïef te zijn over de reële verschillen in de wereld hier en nu, ontmantelen ze de onderlinge hiërarchie meteen aan de startlijn in plaats van dat doel in een ver van ons verwijderde toekoomst te situeren. Spreken van medestrijders of medeplichtigen komt ook tegemoet aan de oproep die de aboriginal activiste Lila Watson vertolkte toen ze zei: “If you have come to help me, you are wasting your time. If you have come because your liberation is bound up with mine, then let us work together.”

Frontlinie leiderschap en zichtbaarheid van mensen van kleur belangrijk blijven, zowel omdat hun ervaringen centraal staan in de beleving van en strijd tegen discriminatie, als omdat het veranderen van het narratief helpt het dominante kader te doorbreken. Maar witte mensen en organisaties hebben naar de eigen gemeenschap ook anti-racistische leiderschapsrollen in te vullen. Anders bestaat het gevaar dat bondgenoten zich verstoppen achter ‘vind ik leuk’-duimpjes op sociale media en andere vormen van lippendienst.

Chris Crass is een witte anti-racist uit de VS die mee aan de basis lag van het netwerk Showing Up for Racial Justice. Dat is een koepel die witte activisten over heel de VS verenigt in hun strijd voor anti-racisme. Een strijd die ze voeren in verbond met groepen als Black Lives Matter, zij het vanuit hun eigen specifieke positie en daaraan verbonden verantwoordelijkheden en mogelijkheden. Crass belemtoont steeds dat het doel ‘collectieve bevrijding’ is, gezien de realisatie van een post-raciale samenleving, bevrijd van discriminatie, uiteindelijk ook voor witte mensen bevrijdend is.

Ook om die reden hebben we nood aan witte anti-racisten die duidelijk positie innemen en die hun bondgenootschap niet beperken tot een individuele verantwoordelijkheid, maar die verantwoordelijkheid ook vertalen naar collectieve en gepolitiseerde actie. We moeten elkaar ontmoeten om meer kansen te creëren die vertaalslag te maken. Een mooie kans hiertoe krijg je op de anti-racistische demonstratie op zaterdag 24 maart in Brussel. Al was het maar om medestrijders te ontmoeten zodat we samen kunnen bouwen aan een sterkere anti-racistische beweging voor morgen.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!