Rodaan Al Galidi

Er zijn geen paarden in Brussel, het verhaal van Svetlana

“Zes jonge vluchtelingen gunden de schrijvers een blik op de littekens in hun hoofden en harten en gaven op die manier mee vorm aan de personages die ze zelf zouden worden in de verhalen die zij vertelden en die de schrijvers optekenden”, zo schrijft Els Keytsman, directeur van Vluchtelingenwerk Vlaanderen in de inleiding van het boek 'Er zijn geen paarden in Brussel'. Hieronder een fragment uit het eerste verhaal, opgetekend door Rodaan Al Galidi, die zelf in 1998 In Nederland terechtkwam als vluchteling uit Irak.

donderdag 5 november 2015 12:11
Spread the love

Voor het schrijven van dit verhaal wilde ik graag een vluchtelinge uit Europa interviewen, maar dat bleek moeilijk, want Europa brengt niet veel asielzoekers meer voort. Dat product van angst en vluchten komt alleen nog uit de uithoeken van Europa, zoals Rusland en Turkije, als je die landen als Europees kunt beschouwen. Zo vond ik na lang zoeken Svetlana. Een Russische vluchtelinge in België.

Dat Svetlana een Russische was, bracht mij in herinneringen terug naar mijn eerste jaar als asielzoeker in Nederland. In het eerste asielcentrum woonde ik met drie mannen in een kamer met nummer O139. Het asielcentrum bestond uit drie afdelingen met de kleuren blauw, oranje en geel en de letters in de kamernummers correspondeerden met de eerste letters van de kleur. De kleur van de muren en de deuren in onze gang was knaloranje. Het leven was er niet altijd prettig. We leefden met vijfhonderd mensen in dat gebouw in dat kleine stadje. Op een dag gebeurde er iets dat me jarenlang is bijgebleven als een van de mooiste ontmoetingen in mijn leven. In onze gang kwam een Russisch meisje wonen. Yalena. Ze was bloedmooi. Ze leek op Julie Christie in Dr. Zhivago.

Opeens was ze daar. Meteen veranderde het centrum in het allerchicste paleis ter wereld. Haar schoonheid verzachtte alles in een seconde. Yalena was als een slok fris water op een hete dag, als een warm haardvuur na een kille wandeling in de sneeuw. Bevrijding. Alleen al haar aanwezigheid in het centrum maakte alles goed. Haar schoonheid was Russisch, haar gezicht rond, haar lippen dik en rood en haar haren blonde krullen. Ze sprak Engels met een Russisch accent, wat haar uitspraken soms erg grappig maakte. ‘I want hap-penis deep in my geart and I need credit for that.’

In dat gebouw vol ziekten, waanzin en wachten was dat meisje een bliksem van schoonheid. Zelfs de kinderen werden vrolijk als ze haar zagen, want ze leek ook niet op een doorsnee asielzoeker. Toen ik haar voor het eerst zag, lichtte de hele gang op en de kamer waarin ik sliep. Het gesnurk van mijn kamergenoten geleek op een Mozartsonate en de saaie, eindeloze gesprekken over verblijfsvergunningen en andere problemen leken plots zo onbelangrijk. Als ik op bed lag, dacht ik aan de afstand tussen mijn bed en dat van haar in kamer O124, die maar maximaal tien meter kon zijn. Dan sloot ik mijn ogen en hoorde niets meer, voelde niets meer en droomde dat ik als ijs smolt en van mijn bed stroomde, onder onze deur door, zachtjes zodat niemand op mij zou trappen in de gang, onder haar deur door, tot ik bij haar bed weer in een mens veranderde.

Yalena opende elke ochtend de deur van haar kamer tussen halfnegen en halftien. Ze kwam eruit met een gezicht vol slaap. Daarna liep ze met een toilettas onder de arm richting de vrouwendouches. Haar gezicht was naar de muur gericht en ze liep snel, alsof ze op een bang knaagdier leek. Alsof ze niet gezien wilde worden. Alsof door de gang naar de douche lopen verboden was. Had ze zich mooi gekleed en opgemaakt, dan was haar manier van lopen en kijken totaal anders. Dan wandelde ze rechtop en keek naar voren, met haar kin een beetje omhoog. Dan leek ze op een mannequin, met één verschil: Yalena was mooier, want ze was niet dun en niet dik. Ze was precies wat haar lichaam nodig had om een wonder te zijn.

Gelukkig was haar kamer recht tegenover de keuken. Daarom bakte ik tussen halfnegen en halftien eieren of maakte ik thee om haar in haar zebrapyjama naar de douche te zien lopen. Met de tijd moest ik het gasfornuis dat het dichtst bij de deur lag, steeds vroeger reserveren, want ook andere bewoners gingen steeds meer eieren bakken en thee maken tussen halfnegen en halftien ’s ochtends.

Na veel eieren bakken – ik was de hoop om iets met haar te krijgen allang verloren – liepen wij eens van de stad naar het asielcentrum. Ineens zei ze tegen mij dat ik snel vooruit moest lopen. ‘Neem een condoom van de receptie en kom straks naar mijn kamer.’ Haar woorden klonken een miljoen keer aangenamer dan het bericht dat ik een verblijfsvergunning zou krijgen.

Ik snelde naar de receptie, waar ze vierentwintig uur per dag paracetamol en condooms op voorraad hadden. De receptionist dacht dat ik alweer een pijnstiller wilde, maar ik schudde mijn hoofd. ‘Condooms.’ Hij gaf me er glimlachend drie en ik liep haastig naar de oranje afdeling. Ik trok de deur van mijn kamer open, nam een handdoek en shampoo, ging naar de douche en nog geen vier minuten later stapte ik uit de doucheruimte. Om geen tijd te verliezen, sloeg ik mijn handdoek om mijn middel en hield ik de drie condooms stevig in mijn hand.

Ik liep naar kamer O124 en klopte aan. Yalena deed open en zag mij daar staan, water druppelend in de gang. Als in slow motion zie ik alles nog voor me. Ze keek even naar de handdoek en mijn handen, richtte haar hoofd op en keek mij aan. Haar blik bleef niet meer dan een seconde in mijn ogen hangen. Daarop keek ze bijna over mij heen en riep met haar Russische accent een woord.

‘Eike-e-el.’ De betekenis van dat woord klonk dan weer harder dan uitzetting. Ze sloeg de deur dicht. Ik draaide me om in het plasje water en zag daar in de gang drie Afghanen staan, en twee Tsjetsjenen, vier Armeniers, één Chinees, zeven Irakezen en zeker meer dan tien Afrikanen, luidop lachend om mijn onfortuinlijke onderneming.

Hoe langer iemand in de asielprocedure zit, hoe troebeler hij wordt. De eerste twee jaar is een asielzoeker nog fris en bij de pinken. Alles is nieuw voor hem. Zijn kijk op het land waar hij terechtgekomen is, is uniek. En bovendien is in dat eerste jaar zijn Nederlands nog zwak, en de woorden die hij leert, verlichten zijn problemen in zijn vaderland en de oplossing die hij wil vinden in zijn nieuwe land. Daarom ging in voor dit verhaal op zoek naar iemand die niet langer dan twee jaar in de procedure zat. Door mijn herinneringen aan Yalena was ik blij dat ik Svetlana vond, die nog maar iets meer dan een jaar in België was.

‘Je bent laat’, zei Svetlana tegen mij bij onze afspraak op de Groenplaats in Antwerpen. We gaven elkaar vijfentwintig minuten na de afgesproken tijd een hand, terwijl ik haar verbaasd aankeek. Mijn smoes maakte geen indruk op haar.

‘Ik dacht dat jij minimaal een halfuur te laat zou komen, dus dan was ik eigenlijk vijf minuten te vroeg’, probeerde ik. ‘Waarom dacht je dat ik te laat zou komen?’, vroeg Svetlana. ‘Omdat je een asielzoeker bent’, zei ik en ik dacht dat ik met mijn grap het ijs had gebroken, maar zij vond het helemaal niet grappig. In mijn ervaring komt een asielzoeker op een afspraak met een ambtenaar minstens een halfuur te vroeg, maar voor een afspraak met een andere asielzoeker is hij minimaal een halfuur te laat. En dan zijn er altijd dezelfde smoesjes: de verkeerde bus of tram genomen, de trein die vertraging had, …

Zij beweerde dat het geen steekhield. Dat asielzoekers in België wél op tijd komen en dat ik een ouderwetse asielzoeker was. Nu lachte ze wel. Zo kon onze afspraak dan toch nog met een grap beginnen.

Er zijn geen paarden in Brussel verscheen bij EPO. Het boek wordt zondag om 11u voorgesteld op de boekenbeurs.

take down
the paywall
steun ons nu!