Alweer een mislukte poging tot het uitlokken van een scherpe zwart-wit-tegenstelling in de studio’s van de Reyerslaan deze week; men heeft Etienne Vermeersch, eminence grise van de filosofie en uitgesproken kritisch over de vluchtelingenkwestie, en Ignaas Devisch, een jong en schijnbaar idealistisch denker, in de studio naast elkaar gezet. De bedoeling was volgens de presentatie om de “mensen die beroepshalve nadenken” een keer aan het woord te laten, maar het was duidelijk dat er zeer hard gemikt werd op de wonderbaarlijke effecten van de live-ruzie. Die ruzie kwam er uiteindelijk niet, jammer hoor, maar er was natuurlijk enige onenigheid, die er vooral uit bestond dat de denkers compleet naast elkaar praatten. Hoe kwam dat?
Beide sprekers brachten stellingen over wenselijk gedrag van overheid en individu naar voren die in zekere zin lijnrecht tegenover stonden, maar ook een gemeenschappelijke kern deelden. Devisch beroepte zich in eerste instantie op het argument dat de vluchtelingencrisis een oorlogscrisis is en dat het onze plicht is om te helpen en ook Vermeersch kon zich daarin vinden. Vermeersch vond zelfs, in tegenstelling tot wat men uit de nogal polariserende quote die boven het hele stuk stond (“We hebben die mensen niet nodig!”) zou kunnen afleiden, dat de huidige opvang van vluchtelingen uit oorlogsgebieden niet ver genoeg gaat, bijvoorbeeld met betrekking tot vluchtelingen in en uit Turkije. Beiden huldigden dus de normatieve stelling “men moet mensen helpen als ze in nood zijn”, en ik denk dat je al aan de hele bruinverbrande kant van het politieke spectrum moet gaan kijken alvorens je iemand zal vinden die deze stelling tegenspreekt. Waar het dan uiteindelijk om draaide was een scherpere begrenzing van wat “nood” precies inhield.
Vermeersch vindt dat de vluchtelingen weer naar hun land moeten keren eens de oorlogscrisis afgelopen is en dat ze om die reden tijdelijke statuten moeten krijgen. Hij vindt dus dat de “nood” die helpen verplicht maakt stopt eens de meest acute gewelddaden afgelopen zijn. Zeer vaak hoor je deze positie in meer rechtse politieke kringen resoneren als de roep om “common sense” en om “realistisch” denken. Het mag duidelijk zijn dat dit niets te maken heeft met enig realisme dat sterk, duidelijk en ondubbelzinnig zou zijn ten opzichte van een idealisme dat dan zwak, vaag en ambigue zou zijn. De definitie van het noodbegrip en de begrenzing van onze wil om te helpen zijn zowel voor zij die langdurige en permanente inburgering wensen als voor zij die slechts een kort statuut eisen van top tot wortel van normatieve aard. De modale werkwoorden in uitspraken over asielbeleid en hun onderlinge inwisselbaarheid zijn hier de beste indicatoren van dit morele karakter. Men zegt bijvoorbeeld “we kunnen geen asielzoekers meer opvangen eens hun nood stopt”, wat bijna identiek is aan “we willen geen asielzoekers meer opvangen eens hun nood stopt” of aan “we moeten geen asielzoekers meer opvangen eens hun nood stopt”. Vervolgens is er dan nog de vraag waar de nood stopt. Stopt de nood als IS verslagen wordt? Stopt die als het hele thuisland weer opgebouwd is? Stopt die als een beter toekomst voor deze mensen en hun kinderen verzekerd is? Of stopt deze gewoon nooit? Dit zijn allemaal normatieve vragen waarop geen antwoord in de empirie zomaar voorhanden is. Men kan dus met enig recht zeggen dat realisme niet bestaat, en men kan zich beter hoeden voor mensen die “het gewoon eens gaan zeggen zoals het is zonder zever”. Zever, het troebele water van wat wij goed en rechtvaardig vinden, is de kern van de zaak.
Overigens is het ook niet zo dat Vermeersch nooit feitelijke fouten maakt, zijn neo-malthusiaanse idee dat overbevolking ongelijkheid en armoede in stand houdt is bijvoorbeeld een goed gedocumenteerde duidelijke kandidaat voor de prullenmand van de wetenschap. We moeten ons misschien afvragen of zijn rabiate vasthouden aan deze stelling niet meer te maken heeft met zijn afkeer van de anti-contraceptieleer van de door hem gehate kerk dan met enige grond in de realiteit.
Ook het idee, door de VRT gepersonifieerd in de figuur van Devisch, dat de nood van vluchtelingen veel verder gaat dan deze crisis en dat we moeten blijven helpen om deze mensen een kans te geven is dus een normatieve positie. Het is voor iedereen beter dat je dit van in het begin duidelijk maakt en dat je de inherente onmogelijkheid om dit puur descriptief te kaderen en te beslissen op tafel legt. Je kan tot in den treure toe blijven herhalen dat je mensen niet kan laten terugkeren naar een kapotgeschoten land, als de andere kant dit “onrealistisch” blijft vinden, je een idealist met spinnenwebben in het hoofd vindt en hun eigen positie als de enige objectieve beschouwt, zal je positie nooit aanvaard worden als een goed argument.
Eén van de meest karakteristiek polariserende artikels die ik deze week online gelezen heb ging over een vrouw die uit haar huis gezet was om asielzoekers een huis te geven. Naast het feit dat er door de meestal nogal anti-vluchtelinggezinde commentatoren op sociale media selectief over de info dat de vrouw dit op voorhand wist werd gekeken, blijft het een feit dat de maatschappij vertegenwoordigd door de verschillende natiestaten in deze vluchtelingenkwestie bepaalde keuzes zal dienen te maken die van een zeer fundamentele aard zijn en die de normatieve basis van onze rechtvaardigheid ter discussie kunnen stellen. Gaat het bijvoorbeeld nog op om anno 2015 om lidmaatschap van een natiestaat door geboorte als absoluut criterium te stellen voor allerlei rechten en plichten binnen die grenzen? Wat is onze collectieve westerse verantwoordelijkheid in de vele conflicten die aan de grenzen van het kapitalistisch systeem uitgevochten worden? Kunnen we echt spreken over een tekort aan plaats en arbeid als we zien hoeveel kapitaal er in de westerse landen circuleert? Hoe egoïstisch mogen we zijn, en hoe altruïstisch moeten we zijn? Dit zijn geen feitelijke kwesties, maar kwesties van het zoeken naar een adequaat criterium voor rechtvaardig en moreel handelen.
Hoed u dus voor realisten, populisten en common sensisten, en stelt u zich de basisvraag van de ethiek sinds Aristoteles: wat zou ik willen dat men met mij zou doen mocht ik uit Syrië gevlucht zijn. Als dat ondenkbaar is moet u misschien aan uw verbeelding werken, want er zijn tussen de vluchtelingen zeer veel mensen die beter op u lijken dan u denkt. Het tweede deel van die zin is een feit, het eerste niet.