‘Mensen die een leefloon trekken, moeten als tegenprestatie verplicht aan het werk worden gezet voor het geld dat ze krijgen van de staat. Wie weigert, moet zijn uitkering verliezen’, dat vindt Antwerps OCMW-voorzitter Liesbeth Homans. Deze uitspraak werd met heel wat kritiek onthaald. Als studente maatschappelijk werk aan Thomas More in Geel kan ik dit niet zomaar aan mijn neus voorbij laten gaan en ben ik genoodzaakt hierop te reageren.
Ons land telt vandaag 11.162.000 inwoners, waarvan 98.427 leefloners en 433.824 uitkeringsgerechtige werklozen. Dat maakt dat 532.251 oftewel 5 procent van de Belgen vandaag de dag niet werken, maar ‘onderhouden’ worden door de staat. De leefloners alleen vormen nog geen 1% van onze totale bevolking. We kunnen niet zeggen dat dat heel erg veel is.
1. Laten we vooreerst dan eens nagaan voor wie een leefloon bestemd is. Een leefloon wordt toegekend aan iedereen die aan de voorwaarden voor het recht op maatschappelijke integratie voldoet. Deze voorwaarden zijn:
- over niet voldoende bestaansmiddelen beschikken,
- er geen aanspraak op kunnen maken,
- niet in staat zijn ze te verwerven door persoonlijke inspanningen of andere middelen.
De maatschappelijke integratie is een opdracht van het OCMW en zij doet dit op basis van drie elementen:
- tewerkstelling,
- leefloon en
- een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie.
De bedoeling van het OCMW is niet om een inkomen toe te kennen, maar wel om de kans te bieden het eigen leven zelfstandig in handen te nemen. Hierbij tracht men eerst via tewerkstelling de integratie in de samenleving mogelijk te maken. Indien dit niet mogelijk is, krijgt men leefloon. Hieruit kunnen we afleiden dat het niet zo evident is om mensen met een leefloon verplicht aan het werk te zetten zoals Liesbeth Homans beweert. Een leefloon moet eerder gezien worden als een kans om zich te integreren in de samenleving.
2. We kunnen van leefloners niet verwachten dat zij verplicht gaan werken als we de definitie zuiver toepassen. Iemand die een leefloon trekt, wordt tot in de kleinste details gecontroleerd. Vóór de toekenning van een leefloon wordt eerst een uitgebreid bestaansmiddelenonderzoek uitgevoerd. Indien hieruit blijkt dat de persoon in kwestie echt niets heeft waarvan hij zou kunnen leven, dan pas krijgt hij een leefloon. Op basis hiervan lijkt het me duidelijk dat een leefloon het allerlaatste sociale vangnet is. Indien de persoon in kwestie in de mogelijkheid zou zijn om te gaan werken, dan zou hij/zij dit toch doen?
3. We moeten ons afvragen of we iedereen wel zo gemakkelijk aan het werk zouden kunnen zetten. In die zin kan ik me volledig vinden in het standpunt van Monica De Coninck die zegt dat het belangrijk is te kijken naar de mensen van wie men een tegenprestatie verwacht. Je moet geen mensen een tegenprestatie laten doen, enkel en alleen omdat ze geld krijgen van de staat.
Neem nu bijvoorbeeld studenten, die door omstandigheden niet meer thuis kunnen wonen, geen onderhoudsgeld meer ontvangen of geen ouders meer hebben, … en toch willen studeren. Zij komen in aanmerking voor een leefloon. Met die financiële hulp kunnen zij zelfstandig leven en studeren waardoor ze met het halen van hun diploma een kwalitatieve bijdrage kunnen leveren in onze samenleving. Als ze moeten gaan werken om in hun levensonderhoud te voorzien, zouden ze deze kans niet krijgen.
Een andere groep zijn mensen die lang studeren en bijgevolg nog niet hebben kunnen bijdragen tot de sociale zekerheid. Indien zij niet meteen aan werk geraken, kunnen zij nog niet genieten van een werkloosheidsuitkering maar kunnen ze wel in aanmerking komen voor een leefloon.
Ik vind niet dat men deze mensen verplicht aan het werk kan zetten. Het leefloon dient immers als overbrugging om hen de kans te bieden werk te maken van hun zoektocht naar aangepast werk, werk dat past bij hun diploma om zo hun capaciteiten op een goede manier in te zetten voor onze samenleving.
Hiermee wil ik besluiten dat het systeem van leefloon is uitgewerkt om mensen kansen te bieden om hun juiste plaats in de samenleving in de toekomst in te kunnen nemen. Deze kansen worden hen ontzegd als je het systeem verandert en er de eis om te gaan werken aan koppelt.
Misschien moet men meer controle uitvoeren op het systeem en degenen die er misbruik van maken, opsporen. Bovendien kan de overheid beter inzetten op de tewerkstelling van de werklozen. Deze mensen worden immers minder gescreend dan de leefloners, die het financieel soms meer nodig hebben.
Barbara Geerinck
Studente Sociaal Werk, Thomas More, Geel