Opinie, Nieuws, Joris Note, Césaire -

Waarom we Césaire nodig hebben

Op 26 juni organiseerden Passa Porta en PEN Vlaanderen in Brussel een hommage aan de dichter-politicus Aimé Césaire, die honderd jaar geleden geboren werd. Ook Joris Note hield een lezing, waarvan we hieronder de tekst brengen.

vrijdag 28 juni 2013 16:17
Spread the love

Laat ik bij deze constatering beginnen: Aimé Césaire bestaat niet in het Nederlands. Meer dan een kwarteeuw geleden verscheen een vertaling van zijn Cahier d’un retour au pays natal, en dat is zowat alles. Wij gaan er prat op dat we openstaan voor andere culturen, zoals dat heet, maar blijkbaar hebben onze uitgevers en onze vertalers geen interesse voor een van de voornaamste niet-westerse dichters van de laatste honderd jaar. Ten dele heeft dit allicht te maken met het min of meer hermetische karakter van Césaires poëzie, maar ook zijn minder moeilijke werk bleef totaal afwezig – zelfs zijn toneelstuk over Belgisch Congo (Une saison au Congo). Ik wil er verder niet over zeuren, maar het is toch wel bizar.

Andere politiek

Waarom is Césaire relevant, waarom blijft hij relevant? Ik kan niet in de schoenen gaan staan van Afrikanen en Afro-Amerikanen, en de vraag luidt dus: wat is zijn belang voor mij als blanke West-Europeaan, of als Nederlandstalige Belg?

Over het gewicht van de politicus Césaire wil ik voorzichtig blijven, maar ik vrees dat het uiteindelijk vrij beperkt uitvalt – niet zozeer wegens persoonlijke gebreken en mislukkingen van hem als wegens het staatssysteem waarin hij functioneerde. En ik voel vooral heel weinig voor de gepantheoniseerde held, dus voor galmende bombast over Césaire als onvermoeibare strijder voor mensenrechten en dies meer. Die humanistische clichés verplichten tot niets, en het zijn allemansvrienden, iedereen kan er probleemloos mee zwaaien, zelfs een Sarkozy of, pakweg, een Herman Van Rompuy.

“Het blijvende belang van Césaire is gelegen in zijn poëzie, zijn theater en zijn essays. Dat is niet alleen zo door de specifiek literaire kwaliteit ervan, maar ook omdat juist dat literaire werk een emancipatorische waarde heeft”

Het blijvende belang van Césaire is gelegen in zijn poëzie, zijn theater en zijn essays. Dat is niet alleen zo door de specifiek literaire kwaliteit ervan, maar ook omdat juist dat literaire werk een emancipatorische waarde heeft, omdat het dus zelf politiek is. Het is politiek in een andere, meer radicale betekenis. Césaire heeft ooit gezegd dat zijn poëzie een revanche was voor zijn parlementaire activiteit, en dat zijn Discours sur le colonialisme diende om te zeggen wat hij niet kon zeggen op het spreekgestoelte van de Franse Assemblée. Er bestond dus beslist géén harmonische verhouding tussen zijn poëzie en zijn politieke mandaten, en volgens mij is zo’n harmonie trouwens onmogelijk; poëzie kan niet hand in hand lopen met liberaal parlementarisme. Daarentegen: zeggen wat je anders niet kunt zeggen, en wat je niet anders kunt zeggen, dáár gaat het om in alle serieuze literatuur – en het is vooral in dat uitzonderlijke, ongehoorde element dat we Césaires ‘grootheid’ moeten zoeken.

Ik probeer dat wat te verhelderen met drie concrete punten.

Ordeverstoring

Ten eerste. Het Cahier d’un retour au pays natal begint met een lange evocatie van niet-authenticiteit en stagnatie. We lezen over een ‘lusteloze stad’ en over een ‘schreeuwende massa’ die er niet in slaagt haar éigen schreeuw te schreeuwen, een massa die zowel ‘praatziek’ is als ‘stom’. En verder: ‘de levensstroom hopeloos verstijfd in zijn bedding, zonder zwelling of inzinking, aarzelend om te vloeien, erbarmelijk leeg, de loden onpartijdigheid van de verveling die over alle eendere dingen zijn schaduw spreidt, de stilstaande lucht die door geen heldere vogel wordt doorboord’.

Dat zijn woorden uit 1939 en ze slaan in de eerste plaats op Martinique en op een koloniale situatie, maar ze zeggen ook iets over ándere doffe toestanden waarin mensen niet toekomen aan eigen spreken en leven. En ze zijn zeker ‘toepasselijk’ op onze kolonisatie, hier en nu, door de amusementsindustrie, het consumentisme enzomeer. Wat Césaire zegt gaat dus over ons, en dat geldt eveneens voor een ander aspect. De niet-authenticiteit impliceert dat mensen lijden onder de valse identiteiten die hun aangepraat worden. We zijn geneigd te denken dat Césaire dat helemaal opgelost heeft door de idee van negritude, dus door een ‘ware’ identiteit te vinden in Afrikaanse afstamming. Maar het ligt echt wel ingewikkelder, en ook in zijn heel late poëzie zie je hem daarover twijfelen. Daarom kan zijn werk ons helpen om na te denken over het thema identiteit en om het hoofd te bieden aan de lichtzinnige Vlaamse en Europese grootspraak die daarover de ronde doet.

‘Zijn werk kan ons helpen om na te denken over het thema identiteit en om het hoofd te bieden aan de lichtzinnige Vlaamse en Europese grootspraak die daarover de ronde doet’

Ten tweede. In 1969 publiceerde Césaire een bewerking van een stuk van Shakespeare, The Tempest (De storm). Zoals u misschien weet zit er in dat stuk een tweede toneelspel ingebed; ’t is een spel dat moet dienen om een verloving en een verzoening te vieren, en de personages zijn godinnen als Juno en Ceres. Welnu, ook in Césaires bewerking vinden we dat spektakel terug, maar bij hem verschijnt er tussen de deftige antieke godheden opeens een onuitgenodigde en ongewenste gast; het is Eshu, de West-Afrikaanse trickster die ook op de Caraïben bekend is, een goddelijke schelm. En niet alleen verschijnt Eshu op het verkeerde moment, hij zegt ook verkeerde dingen, obscene dingen. Hij is een ondergraver van de orde. Zo’n verstorend element vinden we wel vaker bij Césaire, en je zou kunnen zeggen dat deze Eshu overeenkomt met de afwezige vogel uit het citaat van daarnet, de heldere vogel die de stilstaande lucht moet doorboren; hij is degene die inbreekt in de praatzieke stilte. Eshu is iemand die geen recht van spreken heeft en toch spreekt, en in die zin vertegenwoordigt hij een moment van democratie en ware politiek; dat is dus niet het soort democratie of politiek waarbij je soms een stembriefje invult en voor de rest je mond houdt. Daarnaast denk ik dat Eshu óók de poëzie vertegenwoordigt, Césaires opvatting van de poëzie – de poëzie als een fundamenteel en revelerend soort spreken dat op zíjn manier de orde doet exploderen. Het gaat om het subversieve, misplaatste spreken dat Césaire als jongeman herkende in het werk van moderne Franse dichters zoals Lautréamont. Het is een vaak gewelddadige poëzie, maar ook een waarin de humor een prominente rol heeft. Eén ding staat vast, van literatuur als verstrooiing kan hier geen sprake zijn.

Taalvernieuwing

Ten derde. Welke taal wordt er eigenlijk gehanteerd door de misplaatste spreker? Césaire schreef in het Frans, dus in een ‘vreemde’ taal, een taal die historisch gezien opgelegd was door de kolonisatie en die een Afrikaanse taal vernietigd had. Hij heeft dat Frans geaccepteerd, en hij heeft het formidabel goed leren beheersen. Maar die beheersing houdt ook een krachtdadige overmeestering in, Césaire buigt de taal om en transformeert haar, hij doet haar overeenstemmen met zijn eigen positie van ‘neger’ en Antilliaan, hij maakt haar tot de zijne. De taal van Césaires poëzie is niet alledaags en niet academisch; ze wijkt af, in diverse opzichten, en ze is lastig doordringbaar. En het ligt helemaal in dezelfde lijn dat hij ook de traditionele Europese versvormen niet navolgt.

Dat alles wil onder meer zeggen dat de weerbarstigheid van Césaires werk er een essentieel aspect van uitmaakt. In een vroeg essay, uit 1943, karakteriseerde hij de poëzie als ‘een veralgemeend systeem van onaangepastheid’, en zag hij haar als een methode om zich te beschermen tegen ‘het sociale’. Ik denk dat hij daar als dichter nooit echt van teruggekomen is. Het klinkt nochtans ivoren-toren-achtig: zich beschermen tegen het sociale! Maar we moeten ‘het sociale’ hier juist begrijpen als het sociaal aangepaste en ingekapselde, dus het domein van de gangbare meningen, het domein van de gladde taal waarin we onszelf verliezen, het domein van de goed geoliede eenheidstaal, integratietaal, disciplineringstaal. En bijgevolg, poëtische taalvernieuwing en vormvernieuwing zijn bij Césaire niet vrijblijvend esthetisch, ze staan op de barricaden van het antikolonialistische verzet en de zelfbevestiging. Ik zeg het nog eens algemener, en zonder nuances: de weerstand van de poëzie tegen het gemak van de lezer is recht evenredig met haar weerstand tegen de macht.

“Wat hier op het spel staat reikt veel verder dan de literatuur”

Maar wat hier op het spel staat reikt veel verder dan de literatuur, en het gaat niet alleen op voor ex-gekoloniseerden uit het zuiden. We hebben allemaal nood aan een andere taal, misschien wel aan een gezwollen of houterige taal, een lompe of duistere taal. Als het er maar een is waarmee we ons kunnen verweren tegen de voze evidenties en de vlotte woordenstromen van de media.

Ik ontsla mezelf van een saai besluit, en ik eindig met twee korte citaten uit het Cahier van Césaire. Het eerste luidt: ‘Er valt nog een zee over te steken / o nog een zee over te steken / voordat ik mijn longen uitvind / voordat de vorst afdruipt / voordat de koningin bij mij kruipt / er valt nog een grijsaard te vermoorden / en een gek te bevrijden / voordat mijn ziel blinkt blaft blinkt’. En het tweede geef ik in het Frans: ‘Il faut bien commencer. // Commencer quoi? // La seule chose au monde qu’il vaille la peine de commencer: // La Fin du monde parbleu.’

Voor de Nederlandstalige citaten uit Cahier d’un retour au pays natal werd gebruik gemaakt van: Aimé Césaire, Logboek van een terugkeer naar mijn geboorteland, vert. S. Simonse, In de Knipscheer, Haarlem – Zuid, Brussel, 1985; maar de vertaling is gewijzigd.

Voor meer informatie over Césaire, zie: Joris Note, Wonderlijke wapens: Over literatuur en politiek, De Bezige Bij, Amsterdam, 2012

take down
the paywall
steun ons nu!