Martin Wolf (1946) is een van de meest gezaghebbende economen ter wereld. Hij heeft in het verleden bij de Wereldbank gewerkt, is vandaag de belangrijkste economische commentator bij de invloedrijke Financial Times en is lid van het Wereld Economic Forum, dat de topelite van de wereld verenigt. In 2018 werd hij gelauwerd als doctor honoris causa van de KU Leuven.
In zijn beginperiode was Wolf een vurige neoliberaal, maar na de grote financiële crisis van 2008 maakte hij een grote bocht en werd hij een van de meest invloedrijke voorvechters van het Keynesianisme. Dat is een economische doctrine die stelt dat de markt moet gereguleerd worden en dat de staat een belangrijke rol te spelen heeft in de werking van de economie.
Existentiële crisis
Het zal niet verwonderen dat Martin Wolf een felle verdediger is van het kapitalisme. Volgens hem is er “op dit moment geen ander geloofwaardig systeem voor het organiseren van productie en uitwisseling in een complexe economie”.
“De huidige toestand is zeer zorgwekkend”
Maar, dat systeem is in crisis. Het gaat om een ernstige, ja zelfs existentiële crisis. De huidige toestand is “zeer zorgwekkend” en “het weer gezond maken van het westerse systeem is een van onze grootste uitdagingen”. Dat is de reden waarom hij zijn laatste boek schreef: De crisis van het democratisch kapitalisme. Met zijn opus magnum wil hij een bijdrage leveren om dit systeem te redden.
Volgens hem voltrekt de crisis zich op twee vlakken. Het politiek systeem, dat hij omschrijft als ‘democratie’, wordt vandaag uitgedaagd door autoritaire alternatieven, waarbij hij o.a. verwijst naar Turkije, Polen, Hongarije, Rusland, Brazilië onder Bolsonaro, India en vooral de VS onder Trump.
Het economisch systeem, dat hij omschrijft als ‘marktkapitalisme’, wordt uitgedaagd door staatsgeleide alternatieven. Hierbij denkt hij voornamelijk aan China.
De situatie is acuter geworden als gevolg van “de financiële crisis, de slechte kwaliteit van het daaropvolgende politieke leiderschap en de inadequate reactie van veel westerse democratieën op COVID-19”.
Zowel het marktkapitalisme als de liberale democratie zijn ziek en het evenwicht tussen beide is ook verbroken. Het neoliberalisme van de afgelopen veertig jaar heeft geleid tot “economisch falen: trage groei, toenemende ongelijkheid en verlies van goede banen”.
Daarnaast en mede als gevolg van het neoliberalisme hebben we te maken met een “milde maar langdurige democratische recessie”. Er heerst een groot ongenoegen, niet zozeer tegen specifieke partijen of regeringen, maar meer fundamenteel “tegen het democratisch bestel zelf”.
Er is de sombere vaststelling dat een vijfde van de wereldbevolking in een land leeft waar minder dan een kwart van de burgers tevreden is met hun democratie”. En dat is helaas niet alleen het geval in de armste landen, maar ook in de welvarende westerse landen.
Wereldwijd is het “vertrouwen in de democratische instituties, mondiale markteconomie en de politieke en economische bovenlaag afgenomen”. “De legitimiteit van ieder stelsel hangt af van de prestaties ervan.” Vandaar dat omwille van zijn “succes” China vandaag “het meest geloofwaardige alternatief is voor het democratisch kapitalisme”.
“Dit is een moment van grote angst en vervangende hoop. We moeten het gevaar erkennen en nu vechten”
Het kapitalisme staat dus voor zeer grote uitdagingen. Wolf vergelijkt de huidige crisissituatie met die van begin van de twintigste eeuw: er zijn “fundamentele verschuivingen in de wereldmacht”, er zijn enorme crises (Spaanse griep, hyperinflatie, wereldoorlogen, de Grote Depressie) en de “ineenstorting van democratieën en de opkomst van autoritarisme”.
Daar bovenop worden we vandaag nog eens geconfronteerd met “de risico’s van een nucleaire oorlog en op hol geslagen klimaatverandering”.
Volgens deze topeconoom is dit “een moment van grote angst en vervangende hoop. We moeten het gevaar erkennen en nu vechten, als we de hoop nog willen omzetten in realiteit. Als we daar niet in slagen, kan het licht van de politieke en persoonlijke vrijheid wederom uit de wereld verdwijnen”. Zijn boek wil een bijdrage zijn aan dat gevecht.
Failliet van het neoliberalisme
Volgens Martin Wolf heeft de economische koers van de afgelopen veertig jaar een ware puinhoop veroorzaakt.
Economie
Om te beginnen op economisch vlak. Bezuinigingsmaatregelen en fiscaliteit ten gunste van de rijken veroorzaakten toenemende ongelijkheid, en die ongelijkheid heeft een negatieve invloed op de groei.[1] Ook was er in alle hoge inkomenslanden een sterke daling te zien van de productiviteit en een proces van de-industrialisatie, met verlies van “relatief goed betaalde en vaste banen voor lager opgeleide mannen” als gevolg.
De wereldeconomie werd geconfronteerd met macro-economische instabiliteit. In het ene land waren er grote spaaroverschotten terwijl in het andere land er serieuze tekorten optraden op de lopende rekening. Er ontstond een “overmatige schuldenlast” als gevolg van “pogingen om de kwestie van de structureel ontoereikende vraag te tackelen”.
De liberalisering en deregulering zorgden ervoor dat multinationals op zoek gingen naar de goedkoopste belastingtarieven. Zo ontstond “een race to the bottom op dit belastingterrein”. Daarnaast waren er heel wat “mazen in de fiscale wetten”, waardoor multinationals vrolijk belastingen konden ontduiken.
Dat alles heeft de rijke landen jaarlijks zo’n 1 procent van het bbp gekost. Deze bergen kapitaal werden meestal geparkeerd op belastingparadijzen. Wolf vermeldt een studie die aangeeft dat 10 procent van de wereldwijde productie offshore wordt gehouden. Dat is gigantisch veel. Hij vermeldt ook dat België een van de landen is met “een hoog aandeel van het offshore-vermogen in het bbp in vergelijking met het wereldgemiddelde”.
10 procent van de wereldwijde productie wordt offshore gehouden
We werden de afgelopen veertig jaar ook getuige van de opkomst van het “rentenierskapitalisme”, dat gekenmerkt wordt door een explosie van wereldwijde financiële transacties en speculatie. “De financiën veranderden van de dienstmaagd van de onderneming in de meesters.” Door deze “financialisering” van de economie “worden zowel menselijke talenten als productiemiddelen verspild”. Deze financialisering “was ook de directe oorzaak van de financiële crises van 2007-2012”.
Politiek
Ook op politiek vlak zijn de gevolgen van de neoliberale koers zeer nadelig. Door de internationalisering van de economie komt de democratische politiek, die nationaal is georganiseerd, onder druk.
“De democratie is veranderd in een technocratie, waarbij meer en meer bevoegdheden gedelegeerd worden aan ‘niet-gekozen instanties’ – centrale banken, constitutionele hoven, regulerende instellingen”. De Europese Unie is daar een goed voorbeeld van.
Grote delen van het beleid worden als gevolg daarvan onttrokken aan het democratisch debat. “Hoe meer nationale identiteit wordt ontwricht door de economische ontwikkeling, hoe minder mensen zich zullen vereenzelvigen met de politiek, en dus ook de economie, en hoe moeilijker het wordt om de verbinding tussen marktkapitalisme en democratie in stand te houden.”
De bevolking heeft het gevoel niet langer meester te zijn over haar politieke lot
Het terrein waarop de gekozen vertegenwoordigers nog kunnen beslissen, is steeds kleiner geworden. Daardoor heeft de bevolking het gevoel niet langer meester te zijn over haar politieke lot. En dat is een weinig geruststellende vaststelling.
Sociaal
De grootste puinhoop situeert zich op sociaal vlak. Het neoliberalisme heeft een ware kloof geslagen tussen rijk en arm, en die wordt alsmaar groter. Wolf verwijst naar een studie van 2022 van de OESO, de club van rijke landen, die stelt dat de inkomensongelijkheid de afgelopen vijftig jaar nooit zo groot is geweest als vandaag. Bovendien is “in veel landen nu ook de middenklasse onzeker en angstig geworden voor sociale achteruitgang en uitsluiting”.
Daarnaast zijn er de zeer onzekere en slechte werkomstandigheden. Wellicht een kwart van de volwassen bevolking behoort tot het ‘precariaat’: “onzekere banen, geen vooruitzicht op carrière, geen beroepsidentiteit en weinig of geen rechten”. Mede door de tanende invloed van de vakbonden leidde dat ertoe dat “vele leden van de oude, relatief goed betaalde mannelijke arbeidersklasse op drift raakten, met enorme politieke gevolgen”.
“In veel landen is nu ook de middenklasse onzeker en angstig geworden voor sociale achteruitgang en uitsluiting”
Wolf spreekt in dat verband van ‘statusangst’, de angst om omlaag te vallen in de sociale hiërarchie. Die doet zich vooral voor bij degenen die niet helemaal onderaan de maatschappelijke ladder staan. “In westerse landen komt daar nog bij dat witte mensen met een relatief lage opleiding zich bedreigd voelen door etnische minderheden en immigranten, en dat mannen … ook de verbeterende positie van vrouwen als een bedreiging ervaren.”
Financiële crisis en pandemie
Deze economische, politieke en sociale malaise is gedurende decennia opgebouwd, maar werd versterkt door de financiële crisis en de pandemie.
De financiële crisis en bezuinigingspolitiek die daarop volgden waren zeer negatief voor reële inkomens, de werkgelegenheid en de overheidsbegroting. Deze crisis tastte ook het vertrouwen in de kennis en de eerlijkheid van de financiële en politieke wereld aan.
“De directeuren die hun banken (en de wereldeconomie) de grond in boorden, voor de wereldwijde financiële crisis, kwamen meestal weg met grote fortuinen, terwijl het leven van tientallen miljoenen onschuldige mensen kapot was gemaakt.” In de VS heeft slechts één bankier een gevangenisstraf gekregen en in de meeste andere landen niemand.
De pandemie kwam daar bovenop en versterkte de vele problemen uit de financiële crisis. De ziekte zorgde ook voor felle politieke conflicten. Het klimaat van angst, bezorgdheid en stress deden de steun voor politiek extremisme groeien. “Wanneer mensen bang en onzeker zijn, worden ze gevaarlijk boos. Zo simpel is het.”
Populisme in opmars
De puinhopen die het neoliberalisme heeft nagelaten ondermijnen de democratie: “Hoe groter de ongelijkheid, de onzekerheid, het gevoel van verlatenheid, de angst voor onbeheersbare veranderingen en het gevoel van onrechtvaardigheid, des te kwetsbaarder het fragiele evenwicht dat nodig is voor het functioneren van het democratisch kapitalisme.”
Mede doordat “het de gevestigde politiek niet gelukt is om voor een langere periode stabiele welvaart te leveren aan het gros van de bevolking” winnen politieke extremen aan kracht. Mensen koesteren wrok tegen de elites waaronder de politici en volgens Wolf is die wrok ook vaak gerechtvaardigd.
“Mensen koesteren wrok tegen de elites en die wrok is ook vaak gerechtvaardigd”
Zo’n situatie leidt tot een hang naar populistische en autocratische leiders. “Als een groot deel van de bevolking niet langer in de gevestigde orde gelooft … dan kan dat deel iemand kiezen die belooft de elite weg te vegen.” Ze verkiezen dan “zelfverzekerde rechtse populisten in plaats van gevestigde politici”.
Dat is in verhouding duidelijk meer het geval bij de laagopgeleiden. Hoe minder zij zich verbonden voelen met de gevestigde politiek en partijen, “des te groter de kans dat ze in de ban raken van een succesvolle demagoog” of “een sterke leider die binnenlandse vijanden kan identificeren en belooft op te treden zonder zich al te zeer over de legaliteit te bekommeren”.
Een wereld in evolutie, een meer vrije, gelijke en cultureel meer diverse wereld wordt door hen ervaren als verwarrend, richtingloos, eenzaam en onzeker. Daardoor ontstaat het verlangen “naar een gezaghebbende visie op de wereld en op zichzelf, en naar een betrouwbare leidraad voor wat ze moeten doen teneinde hun plaats, als individu en als volk, in die wereld veilig te stellen”.[2]
Geen wonder dat de populistische partijen in Europa sinds de financiële crisis sterk gegroeid zijn. In 2007 stemde 15 procent van de mensen in Noord-Europa op een populistische partij. In 2019 was dat al 45 procent. In Zuid-Europa was er ook een verdrievoudiging: van 7 naar 20 procent. (De cijfers dateren van voor Meloni aan de macht kwam in Italië).
Doelbewuste strategie
De geschetste malaise is een ideale voedingsbodem voor het populisme, maar de switch van het electoraat in die richting gebeurt niet alleen spontaan maar is ook het gevolg van “een politieke strategie van een bepaalde bovenlaag”. Populistisch stemgedrag wordt met andere woorden gecreëerd en aangestuurd. Het is een doelbewuste strategie van (een deel van) het establishment om aan crisisbeheer te doen en er zelfs voordeel uit te slaan.
“Zo’n pluto-populistisch[3] systeem heeft opinieleiders en propagandisten nodig om het te rechtvaardigen, verdedigen en promoten.” Christelijke kerken kunnen daarin heel nuttig zijn maar ook de ‘nieuwe’ en ‘oude’ media zijn heel belangrijk. Zo was het imperium van Robert Murdoch een belangrijke factor in de verkiezing van Trump. Ook in Europa zie je hoe radicaal rechtse figuren kunnen rekenen op belangrijke mediasteun.[4]
“Racisme werkt. Het sluit aan bij duistere kanten van de menselijke aard”
Trump had in elk geval “een succesvol draaiboek om de middenklasse en armere witte mensen in te zetten voor de belangen van een groot deel van het grote bedrijfsleven”. Maar ook in veel andere democratieën zien we dit draaiboek aan het werk, “namelijk het creëren van raciale, etnische en culturele verdeeldheid in de samenleving”.
En racisme werkt nu eenmaal. “Het sluit aan bij duistere kanten van de menselijke aard: de zoektocht naar identiteit en machtsgevoelens door anderen uit te sluiten. En niets is makkelijker dan wijzen op zichtbare verschillen, zoals kleur.”
Het is ook geen toeval dat het verzet van het rechts populisme gericht is “tegen de academische, bureaucratische en culturele elite, en niet tegen de economische en financiële elite”. Dat is een handige manier om het onbehagen en het anti-establishment-gevoel te kanaliseren in een richting die de belangen en de privileges van de bovenlaag intact laat.
Op die manier wordt de klassenstrijd vervangen door culturele strijd en identiteitspolitiek. Dat is handig meegenomen voor de economische elite.
Waarom naar rechts?
Wolf stelt zich de vraag waarom rechtse populisten in de huidige context succesvoller zijn dan linkse partijen. Hij geeft daarvoor drie redenen. Vooreerst hebben de gevestigde linkse partijen dat voor een groot deel aan zichzelf te danken. In het verleden hebben ze het neoliberale beleid grotendeels overgenomen en boden ze “ook geen wezenlijk ander perspectief”. Het waren ook meer en meer hoger geschoolden die in die partijen de boventoon voerden. Daardoor voelt een deel van de klassieke achterban zich “in de steek gelaten door de gevestigde linkse partijen”.
Ten tweede is de arbeidersklasse verzwakt: arbeid is meer geatomiseerd en de syndicalisatiegraad is verlaagd. De vakbonden zijn “niet meer de machtige stem van de arbeidersklasse” en dat bemoeilijkt het uitrollen van een linkse politiek.
Ten derde heeft “het einde van het communisme” – waarmee hij doelt op de val van de Sovjet-Unie en het Oostblok – het geloof in een links alternatief aangetast. Wolf denkt dat de huidige arbeiders niet geloven dat ze zullen profiteren van een eventuele linkse “omwenteling”.
Dat zijn drie sterke argumenten, maar hij vergeet drie essentiële zaken te vermelden. Vooreerst is er de uiterst belangrijke rol van de media in de kanalisering van het onbehagen naar rechts. De mainstream media zijn nagenoeg volledig in handen van grote kapitaalgroepen. Zij geven rechts en zelfs extreemrechts een voorkeur- of flatterende behandeling terwijl uitgesproken links verketterd of verzwegen wordt. Kijk maar hoe Jeremy Corbyn en Bernie Sanders afgemaakt werden in de media.
In zijn argumentatie waarom rechts het beter doet vergeet Wolf drie essentiële zaken te vermelden
In dezelfde lijn kan rechts en ook extreemrechts rekenen op steun van de zakenwereld. Links zal enkel op financiële steun kunnen rekenen als ze haar eigen programma verloochent of voldoende afzwakt en niet raakt aan de fundamenten van de machtsverhoudingen en de inkomensverdeling.
Ten slotte wordt elk links project dat zich wereldwijd aandient steevast geconfronteerd met vijandigheid en sabotage. Het linkse project van de Griekse regering Syriza werd gewoon de nek omgewrongen doordat de Europese Centrale Bank de geldkraan dichtdraaide. Een ander voorbeeld zijn de rampzalige economische sancties tegen Cuba en Venezuela.
Verschillen met de jaren dertig
Eenmaal een populistische leider of partij aan de macht is, wordt er alles aan gedaan om die macht ongebreideld uit te breiden. Dat gebeurt door het ondermijnen van het gezag van “scheidsrechters” (rechters, verkiezingsfunctionarissen, belastingambtenaren), het belemmeren of elimineren van tegenstanders – vooral door controle van de media -, het wijzigen van de grondwet of kieswet en het uitbuiten van een crisis of het zelfs creëren van een crisis “om noodbevoegdheden te krijgen”.
Het is wat we vandaag in Polen en Hongarije aan het werk zien. Het is ook wat we deels onder Trump al zagen en wat hij van plan is om bij een tweede ambtstermijn te doen.
Eenmaal een populistische leider of partij aan de macht is wordt er alles aan gedaan om die macht ongebreideld uit te breiden
We komen dan terecht in wat Wolf omschrijft als ‘fascisme light’. Hij ziet wel twee duidelijke verschillen met de jaren 20 en 30. Hitler en Mussolini werden door “goed georganiseerde politieke partijen aan de macht gebracht die in hun geval een militair karakter hadden”. Het hedendaags populisme is “veel minder gedisciplineerd”.
Een tweede verandering is de rol van de media, en vooral de opkomst van de sociale media. De klassieke media zoals kranten en radio waren meer gecentraliseerd, in handen van de fascisten was het “eenrichtingsverkeer”. De sociale media zijn daarentegen meer gedecentraliseerd en dus minder controleerbaar en inzetbaar.
Maar dat betekent ook dat je weinig kan doen “tegen de online verspreiding van gevaarlijke onzin, zoals de populariteit van de anti-vaccinatiebeweging heeft bewezen”. Het is voor de populisten “eenvoudiger dan ooit … om ‘geruchten’ te verspreiden en zo de publieke opinie te beïnvloeden”. Wolf stelt vast dat de nieuwste technologie de laatste jaren het effectiefst is gebruikt door de populisten.
Oplossingen
Veertig jaar neoliberaal beleid heeft ons naar de rand van de afgrond gebracht. Daarom moet er “een radicale en moedige hervorming van de kapitalistische economie komen”. Wolf wil terug naar de ‘verzorgingsstaat’ van de jaren 50 tot 80 en inspireert zich ook op de ‘New Deal’ in de VS (jaren 30). “Het blijkt dat de agenda van de grondleggers van de staten van na de Tweede Wereldoorlog nog steeds relevant is. We moeten ernaar terugkeren. Daarvoor moet ook de politiek veranderen.”
Zo’n terugkeer naar die periode is in mijn ogen echter zeer idealistisch en onhaalbaar omdat zo’n beleid toen mogelijk was omdat de krachtsverhoudingen dat op dat moment toelieten. Na WOII was rechts gediscrediteerd, stond de wereld van de arbeid zeer sterk en had het establishment in het Westen schrik van het communisme.
Wolf verwoordt die historische realiteit als volgt: “Met het oog op het communistisch gevaar beseften de grote politieke partijen dat de democratie alleen kon blijven werken als ook de grote uitstekend georganiseerde en politiek machtige arbeidersklasse erin geloofde.”
Omwille van die krachtsverhoudingen, en enkel daarom was er de bereidheid van de elites om verregaande toegevingen te doen aan de arbeidersbeweging om alzo het gevaar van een linkse revolutie te vermijden. Vandaag zijn die krachtsverhoudingen precies omgekeerd en is een terugkeer naar de naoorlogse situatie utopisch zolang die krachtsverhoudingen niet gewijzigd worden.
Los daarvan zijn Wolfs voorstellen in dat verband wel interessant en voor iemand die dicht bij het establishment staat zelfs vrij radicaal. Dat duidt erop dat de schrik bij hem en bij een deel van de elite er goed in zit.
De terugkeer naar de agenda van de New Deal en het programma van een verzorgingsstaat veronderstelt voor hem een aantal zaken. Vooreerst moet de macht van de markt ingeperkt worden. “Om goed te kunnen functioneren, zowel economisch als sociaal, moet de markt zorgvuldig worden ontworpen en gereguleerd, en mag hij niet worden gedomineerd door een klein aantal oligarchen.” Hij gaat daarin ver: “Dat too big to fail or to jail-banken verboden of geketend moeten worden, lijdt geen twijfel.”
Wolf vindt dat de politieke invloed van bedrijven moet ingeperkt worden, denk maar aan het lobbyen. Daarnaast moeten vakbonden een tegengewicht bieden aan de politieke en economische macht.
Vakbonden moeten een tegengewicht bieden aan de politieke en economische macht
De staat moet zelf een centrale rol spelen. Zij moet ervoor zorgen dat bedrijven onderworpen worden aan concurrentie, dat de bevolking goed opgeleid is, dat de infrastructuur eersteklas is en dat het technologische onderzoek voldoende wordt gefinancierd. “Voor een welvarende samenleving zijn hoge investeringen van hoge kwaliteit nodig.”
Het is voor Wolf zonneklaar dat de staat in veel landen meer middelen nodig zal hebben om te kunnen zorgen voor goed onderwijs en gezondheidszorg en ook omdat de bevolking vergrijst en zal blijven vergrijzen. Daarom zullen zowat overal de belastingen moeten stijgen om aan de huidige normen te kunnen blijven voldoen.
Dat impliceert ook een radicale taxshift. Volgens Wolf betalen rijke mensen “hoe dan ook weinig of geen belasting”. “De Trumps, de Zuckerbergs en de Buffetts van deze wereld betalen minder belasting dan leraren en secretaresses.” Dat moet veranderen. Wolf pleit voor een “permanente vermogensbelasting zoals Noorwegen en Zwitserland lange tijd hebben gedaan”. Hij rekent voor dat een rijkentaks van 1 procent inkomsten kan opleveren tot 2 procent van het bbp.
Deze voorstellen van Wolf zijn stuk voor stuk oké, alleen maken ze binnen de huidige krachtsverhoudingen geen schijn van kans.
In de geest van Plato hecht Wolf veel belang aan de “maatschappelijke bovenlaag”. “Zonder fatsoenlijke en competente bovenlaag gaat de democratie ten onder.” Hij verwijst hierbij naar de “roofzuchtige, kortzichtige en amorele elite” in landen als “Hongarije, Polen, en zelfs de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk”.
Wolf pleit voor een permanente vermogensbelasting zoals Noorwegen en Zwitserland lange tijd hebben gedaan
Competent bestuur en hoogwaardige bureaucratie zijn nodig. Het is van essentieel belang om daarvoor kwalitatief hoogstaande mensen aan te trekken en ze er voldoende voor te betalen.
Het kiessysteem is volgens Wolf aan een grondige remake toe. Hij is bijzonder scherp voor de manier waarop de huidige representatieve democratie functioneert. De huidige verkozenen omschrijft hij als “vaak ambitieuze, gewetenloze, fanatieke, onevenwichtige en, niet-representatieve mensen die representatief gekozen organen vullen”. Zij werken met “manipulatieve campagnes, die door de hedendaagse informatietechnologie nog schadelijker zijn geworden”.
Hij doet een aantal voorstellen om het politieke stelsel te versterken. Hij denkt daarbij aan een “Kamer van Verdienste”,[5] een systeem van loting om parlementairen aan te duiden, een panel met experten en referenda. Ook moet er een verbod komen op politieke donaties door bedrijven of buitenlanders aan politieke partijen. De voorstellen zijn mijns inziens niet alleen weinig overtuigend, ze zullen de fundamentele problemen waarmee we worstelen ook niet echt kunnen aanpakken (zie verder).
De media moeten nieuw leven ingeblazen worden. Er moet vooral strijd gevoerd worden tegen de flagrante desinformatie, zowel in delen van de “oude media” als in de “machtige sociale media”. Hij doet daarvoor een aantal voorstellen.
Wolf breekt een lans voor openbare omroepen. Hij wil een beperking op politieke reclame, ook op sociale media. Hij is voorstander van overheidssteun aan de media om de diversiteit aan hooggekwalificeerde nieuwsbronnen te behouden. Anonieme commentaren en berichten moeten geëlimineerd worden en er is een strengere controle nodig op bedrijven als Facebook door middel van hogere boetes en toezicht op de algoritmes.
Dit zijn eerder ‘brave’ voorstellen, maar zelfs die maken in het huidig krachtenveld weinig kans van slagen.
Een laatste aspect voor het herstel van de democratie is de noodzaak van goed burgerschap. “Wil een democratisch politieke gemeenschap goed gedijen, dan moet er een overkoepelend en door iedereen gedeeld gevoel van identiteit bestaan.” Het gaat om een “wederzijdse verbondenheid” die tot uiting komt in “vaderlandsliefde”.
Vaderlandsliefde is de toewijding aan een bepaalde plaats en een manier van leven, maar die men niet wil opdringen. Daarin verschilt het van nationalisme, dat onlosmakelijk verbonden is met het verlangen naar macht en prestige.[6]
Voor Wolf zijn vaderlandsliefde en burgerlijke deugdzaamheid twee kanten van dezelfde medaille. Burgerlijke deugdzaamheid is het “inzicht dat burgers verplichtingen hebben jegens elkaar. […] Een samenleving die dergelijke deugen ontbeert, dreigt te verwilderen en wanordelijk te worden”.
“Een grote fout van de traditionele elite was haar minachting voor vaderlandsliefde”
“Voor de overgrote meerderheid van de gewone mensen is burgerschap een bron van trots, veiligheid en identiteit.” Volgens Wolf was een grote fout van de traditionele elite “haar minachting voor vaderlandsliefde, vooral de vaderlandsliefde van de arbeidersklasse”. Mijns inziens geldt dat ook voor de traditionele linkerzijde, die in het verleden nationalisme en vaderlandsliefde op een hoop heeft gegooid. De argumenten die Wolf over deze kwestie aanhaalt zijn in elk geval het overwegen waard.
Inconsequent
Het opus magnum van deze topeconoom is zeer interessant omdat het bijna alle ingrediënten bevat van een vlijmscherpe, materialistische[7] analyse van de hedendaagse maatschappij. Hij ontrafelt de totaal scheefgegroeide krachtsverhoudingen die aan de oorzaak liggen van de ongelijkheid of het disfunctioneren van het politieke stelsel.
Het probleem is dat hij zijn analyse niet consequent doortrekt of kan doortrekken omdat hij dan het kapitalisme als dusdanig in vraag zou moeten stellen. Het is precies dat systeem dat hij wil redden.
Wolf kan zijn analyse niet consequent doortrekken omdat hij dan het kapitalisme in vraag zou moeten stellen
Voor een uitweg uit de huidige crisis van het kapitalisme neemt hij daarom uiteindelijk zijn toevlucht tot moralistische of idealistische voorstellen. Zo bijvoorbeeld stelt hij “dat een samenleving die op hebzucht gebouwd is, geen stand kan houden. Wil een samenleving succesvol zijn, dan moet ze doordrongen zijn van andere morele waarden, zoals plichtsbetrachting, eerlijkheid, verantwoordelijkheidsgevoel en fatsoen. En deze waarden … moeten leidend zijn in het economische leven”.
Hij verwacht heel veel van de moraliteit van de economische en politieke bovenlaag van onze samenleving: “De liberale democratie … is uiteindelijk afhankelijk van de eerlijkheid en de betrouwbaarheid van de mensen die de verantwoordelijkheid dragen”.
We wezen al op het utopisch en idealistisch karakter om terug te willen keren naar de verzorgingsstaat. Bij wijlen grenst zijn idealisme aan naïviteit. Twee voorbeelden: “We hebben inderdaad een probleem met de doelstellingen van de onderneming en het model van een ondernemingsbestuur waarin de belangen en de macht van de aandeelhouders overheersen.” “Maar waarom onmetelijk rijke mensen zo veel moeite doen om geen belasting te betalen, gaat ieder redelijk mens boven de pet.”
Winstmaximalisatie op basis van productie in privéhanden en door middel van het zich toe-eigenen van de meerwaarde[8] van arbeid is de essentie van het kapitalisme. Winstmaximalisatie is geen kwestie van immoraliteit of hebzucht, het is een wetmatigheid die opgedrongen wordt door de concurrentie.
Grote sociale ongelijkheden, monopolievorming, superwinsten en veel door Wolf opgesomde andere kwalen zijn geen excessen van het systeem, maar volgen rechtstreeks uit de logica ervan. Onder gunstige krachtsverhoudingen kan je ze misschien wat temperen maar niet ongedaan maken.
Het feit dat Wolf deze ‘inconvenient truth’ (ongemakkelijke waarheid) ontwijkt doet echter geen afbreuk aan de grote waarde van het boek. Als je de moralistische en idealistische dimensie eruit haalt en je trekt zijn argumentatie consequent door, dan krijg je een vlijmscherpe analyse van hoe het kapitalisme in elkaar steekt.
We werken daarvan drie aspecten uit: de verhouding staat en kapitaal, het fundamenteel probleem van elke democratie en het fascisme als crisisbeheer.
Verhouding staat en kapitaal
In het kapitalisme mag het kapitaal niet zelf regeren maar moet er een scheiding zijn tussen politiek en economie, of in de woorden van Wolf “tussen macht en vermogen”. De economie heeft de staat nodig om de markt te reguleren, om te arbitreren tussen verschillende kapitaalgroepen, om optimale voorwaarden te scheppen voor economische groei (infrastructuur, onderwijs, …), enz.
De staat moet sterk genoeg zijn, maar ook niet te sterk, het moet de economie en de markt voldoende ruimte geven. Wolf spreekt van een “geketende Leviathan”.[9] Omgekeerd mag de overheid “niet in de greep zijn van de machtigste economische actoren”. Het gaat om een “fragiel evenwicht”.
Dat ideaalbeeld staat echter haaks op de realiteit die Wolf zelf schetst doorheen zijn boek. Zo vindt hij dat de politiek een tegengewicht zou moeten zijn tegen de machtsmisbruiken van de economische wereld. Maar zo werkt het niet volgens hem.
Hij verwijst naar de grondlegger van het liberalisme, Adam Smith die waarschuwde voor “de neiging van de machthebbers om het economische en politieke systeem zodanig naar hun hand te zetten dat het ten koste gaat van de rest van de bevolking”.
Adam Smith zelf windt er in elk geval geen doekjes om: “Voor zover de burgerlijke regering is ingesteld ter bescherming van de eigendom is de staat in feite ingesteld voor de verdediging van de rijken tegen de armen, van degenen die enig eigendom bezitten tegen degenen die in het geheel geen eigendom hebben.”
Het probleem zit hem voor Wolf bij “grote bedrijven”. Zij zijn wel “motoren van welvaart. Maar het nadeel is dat ze heel veel economische en politieke macht hebben, een macht die ze kunnen misbruiken, en dat doen ze ook.” Hij heeft het onder andere over monopolies en zogenaamde systeemintegratoren die op hun eentje grote delen van de wereldhandel domineren en een omzet hebben die vaak groter is dan het bnp van heel wat landen.
In verband met de macht van het financieel kapitaal citeert hij Franklin Roosevelt, de VS-president die de New Deal lanceerde: “We weten nu dat het net zo gevaarlijk is wanneer het georganiseerde geld regeert als wanneer de georganiseerde misdaad regeert.”
“We weten nu dat het net zo gevaarlijk is wanneer het georganiseerde geld regeert als wanneer de georganiseerde misdaad regeert”
Het probleem is dat vermogende personen via allerhande wegen “grote en directe invloed hebben op de politiek”. Ze spelen een dominante rol “bij het uitzetten van het overheidsbeleid”. In dat verband citeert Wolf welwillend twee politieke analisten: “De meerderheid regeert niet, althans niet in de causale zin dat zij de gevolgen van het beleid daadwerkelijk bepaalt. […] Wanneer een meerderheid van de bevolking het oneens is met de economische top of met georganiseerde belangen, verliest zij meestal.”
“Democratie is te koop” zegt Wolf. Anders gezegd, het kapitaal regeert niet maar heerst wel.
Als we de elementen hierboven op een rijtje zetten en dat bekijken vanuit de klassen in de samenleving dan kunnen we stellen dat de politieke arena twee elementaire functies heeft: het smeden van cohesie tussen de klassen en arbitrage tussen de verschillende fracties van de leidende klasse.[10] Om dit voor elkaar te krijgen, hebben de politieke leiders een zekere speelruimte nodig. Die is noodzakelijk om soepel te kunnen inspelen op de veranderende omstandigheden en op nieuwe uitdagingen.
De autonomie waarover de politici beschikken, is echter beperkt. De regering kan niet rechtstreeks ingrijpen in het productieapparaat en een eventuele economische politiek is sterk gelimiteerd. Nog belangrijker is het soort vetomacht waarover de kapitalistische klasse beschikt. Als ze dat wil, kan ze de economie van een land in een wurggreep houden. Dat gebeurde bijvoorbeeld in Chili net voor de staatsgreep in 1973, in Venezuela in 2003 en in Griekenland in 2015.
De staat ligt als het ware aan de leiband van het kapitaal. De ketting kan lang of kort zijn en geeft aan hoe groot de manoeuvreerruimte is van de regering, maar uiteindelijk ligt de ketting wel stevig vast.[11] Dat is ook de reden waarom de voorgestelde maatregelen van Wolf om het politieke stelsel te hervormen weinig of geen effect kunnen hebben.
Hoewel Wolf zelf tot die vaststelling komt, trekt hij er de nodige conclusies niet uit. Om de al te grote machtspositie en misbruiken van de monopolies te counteren moeten “democratisch gekozen politici tegengewicht kunnen bieden. […] Dat veronderstelt echter een neutraal politiek proces waarin goedwillende wetgevers doen wat goed geïnformeerde kiezers willen. Maar zo gaat het helemaal niet.” (onze cursivering)
De sleutel om de fundamentele maatschappelijke problemen aan te pakken ligt niet zozeer bij de politieke wereld en de wijze waarop de besluitvorming daar wordt georganiseerd, maar bij “de enorme machtsongelijkheid” op economisch vlak. En die machtsongelijkheid is onderdeel van het DNA van het kapitalisme en aan de grondslagen daarvan wil Wolf niet raken.
Het grondprobleem van elke democratie
Plato en Aristoteles zijn de meest gekende grondleggers van het politiek denken in het Westen en zijn een belangrijke inspiratiebron voor Wolf. Beide Griekse denkers werden al geconfronteerd met een fundamenteel dilemma:
Democratie betekent letterlijk dat de macht bij het volk ligt en dus bij de arme(re) meerderheid. Maar, als die armen hun numeriek overwicht daadwerkelijk inzetten om hun (economische) belangen te doen gelden, dan is het snel afgelopen met de rijkdom en privileges van de elite, en dat is natuurlijk niet de bedoeling.
Wolf verwoordt dit grondprobleem als volgt: “Je kan verwachten dat zodra de ongelijkheid een bepaald niveau bereikt, de weinige rijken de democratische vertegenwoordiging van de arme massa willen terugdringen.”
Deze kwestie laat zich het scherpst voelen bij het heffen van belastingen, waarvan de herverdeling van de rijkdom een belangrijk aspect kan zijn: “Het vermogen van een gekozen wetgevende macht om te bepalen wat, hoe en hoeveel er wordt belast, is dan ook het meest fundamentele kenmerk van democratie.”
“Zodra de ongelijkheid een bepaald niveau bereikt willen de weinige rijken de democratische vertegenwoordiging van de arme massa terugdringen”
Omwille van dat dilemma waren Plato en Aristoteles tegen een democratische staatsvorm. Aristoteles: “In de democratie zijn de armen koning omdat ze met meer zijn en omdat de wil van het grote aantal de kracht van wet heeft.” En dat is voor hem geen goede zaak.
Voor deze Griekse wijsgeer is alleenheerschappij wel uit den boze. Politieke discussie en tegensprekelijk debat zijn belangrijk en nodig om de verschillende fracties van de elite met elkaar in evenwicht te houden. Het dilemma werd opgelost door de deelnemers aan het politieke debat te beperken. In het democratische Athene was debat voorbehouden voor een kleine elite, van ongeveer tien procent van de Griekse polis.[12]
De Griekse ‘democratie’ heeft niet lang stand gehouden en was een zeldzame uitzondering in de geschiedenis. Tot aan het eind van de Middeleeuwen was er van democratisch debat geen sprake, het was de adel die tot dan toe de plak zwaaide. Met de opkomst van het kapitalisme ontstond een nieuwe, rijke klasse die zijn deel van de macht ging opeisen.
De burgerlijke revoluties zorgden voor een herverkaveling van de macht en voor een nieuw politiek stelsel dat rekening moest houden met de nieuwe krachtsverhouding. De ‘scheiding der machten’ en de opsplitsing tussen Senaat en Kamer bijvoorbeeld waren bedoeld om het conflict tussen de adel en de opkomende burgerij te bedwingen.
Wolf verwoordt het zo: “Het marktkapitalisme vereiste een meer egalitair politiek systeem”. De discussies in het parlement waren nodig om de belangen van de verschillende fracties van de burgerij een plaats te geven en er een evenwicht tussen te bereiken.
Maar net zoals in Athene werd de politieke discussie beperkt tot de elite. Enkel de vermogende burgers kregen stemrecht en konden zich laten vertegenwoordigen in het parlement, het zogenaamde cijnskiesrecht. Het zou nog een hele poos duren vooraleer iedereen stemrecht krijgt.
Wolf merkt in dat verband op dat het Verenigd Koninkrijk “tot ver in de negentiende eeuw in wezen monarchaal of aristocratisch” was, dat de grondwet van de Verenigde Staten “doelbewust zo opgesteld was dat de wil van de meerderheid in meerdere opzichten werd beperkt” en dat het “algemeen kiesrecht een opmerkelijk recente ontwikkeling is”.
Het was met andere woorden niet de bedoeling dat de werkende bevolking mee zijn zeg zou krijgen. De burgerij en de parlementairen hebben er alles aan gedaan om te verhinderen dat de numerieke meerderheid van de werkende bevolking zich vertaalde in politiek overwicht. Daarom hebben ze het algemeen stemrecht zo lang mogelijk proberen tegen te houden.
Maar onder toenemende druk en bikkelharde strijd hebben ze dat uiteindelijk moeten toestaan. De “representatieve democratie … was het resultaat van een langdurige strijd”, schrijft Wolf.
Het huidig politiek stelsel geeft aan de gewone mensen de schijn van medezeggenschap terwijl het de fundamentele economische ongelijkheid intact laat
Om ervoor te zorgen dat de economische privilegies intact bleven en het niet tot een al te grote herverdeling van de rijkdom zou komen werden allerhande trucs en mechanismen bedacht.[13] Met succes. Het huidig burgerlijk parlementair stelsel is bijzonder functioneel gebleken om aan de gewone mensen de schijn van medezeggenschap te geven, terwijl het de fundamentele economische ongelijkheid intact laat.
“Hoe kan het immers dat een politieke partij die opkomt voor de financiële belangen van de bovenste 0,1 procent van de inkomensverdeling, de macht wint en behoudt in een land met algemeen kiesrecht?”, vraagt Wolf zich geërgerd af.
De elites kunnen de schijn hoog houden zolang de ongelijkheid niet te groot is, zolang er voldoende economische groei is en zolang er goede toekomstperspectieven zijn. Indien dat niet het geval is, valt de schijn weg en komt het grondprobleem in alle scherpte naar boven en davert het systeem op zijn grondvesten.
Net zoals in de jaren dertig beleven we opnieuw zo’n periode. En dat brengt ons bij het laatste punt.
Fascisme als crisisbeheer
Sinds zijn ontstaan heeft het kapitalisme verschillende regeringsvormen gekend, gaande van democratische republieken, monarchieën en militaire dictaturen tot fascistische regimes. In ‘normale’ omstandigheden is de economische elite geen voorstander van autoritaire regimes omdat ze er meestal minder vat op heeft en omdat die regimes gevaarlijk onvoorspelbaar kunnen zijn.
De burgerlijke regimes, met hun spel van wisselende meerderheden en hun voorspelbaar en gewillig karakter, genieten de voorkeur van de leidende klasse. Zij geven aan de bevolking ook de schijn van medezeggenschap.
Maar bij een ernstige sociaaleconomische crisis worden de bezwaren tegen autoritaire regimes opzij geschoven om het hele systeem te vrijwaren. In de jaren dertig zag een groot deel van de kapitalistische klassen geen graten in een alliantie met de fascisten in bijna alle landen van West-Europa. In de jaren zestig en zeventig herhaalde dat fenomeen zich in Latijns-Amerika.
Wolf verwoordt het niet zo scherp maar ziet doorheen de voorbije anderhalve eeuw wel een verband tussen de economische conjunctuur en het democratische gehalte. “Het patroon van voor- en tegenspoed in het marktkapitalisme en vooral de mondialisering loopt in opvallende mate gelijk op met dat van de democratisering.”
Autoritaire regeringsvormen en militaire dictaturen vormen de laatste redplank van de economische elites om het systeem overeind te houden
Het is op zo’n moeilijke momenten dat de economische elites “een pact met de duivel sluiten” ook al hebben ze “geen greep op de man of de krachten achter hem”.[14] De nazi’s, zo weet Wolf, werden gesteund door de “succesvolste zakenlieden”. Dat gold ook voor Mussolini. Zijn mars op Rome had niet kunnen plaatsvinden zonder dat Italiaanse zakenleiders de fascistische squadrons financierden.
Zo’n pact met de duivel wordt vergemakkelijkt door het feit dat in die omstandigheden “onder de bevolking veel onzekerheid, angst en woede heerst” en dat er een verlangen is naar een “sterke leider”. Gebruikmakende van die onzekerheid en dat onbehagen proberen die autocratische leiders een massa-aanhang te verwerven. Trump heeft dat gerealiseerd op basis van zijn ‘culture wars’ (cultuurstrijd).
“Leden van deze plutocratie hebben ook het politieke debat afgeleid van de economische ongelijkheid, door gebruik te maken van identiteitspolitiek van het etnisch-nationalisme. In de VS heeft de alliantie tussen plutocratie en de witte arbeidersklasse Trump aan de macht geholpen.”
Vandaag zien we hoe het neoliberalisme zich uitstekend schikt met autoritaire regimes. Dat is duidelijk zichtbaar in Europese landen zoals Hongarije, Polen, Italië, Frankrijk of in Brazilië (onder Bolsonaro) en Bolivia (onder Jeanine Añez) in Latijns-Amerika. “Het populisme is weer een verbond aangegaan met het nationalisme”, schrijft Wolf.
Wolf trekt de redenering niet helemaal door, maar de geschiedenis levert voldoende materiaal om te concluderen dat autoritaire regeringsvormen, militaire dictaturen en in het verleden fascistische regimes de uiterste vormen zijn van de macht van economische elites. Ze zijn hun plan B en vormen de laatste redplank om het systeem overeind te houden.[15]
* * *
Voor Wolf is het kapitalisme het enig verkieslijk systeem. Maar, als je alle elementen op een rij zet die hij zelf aanbrengt en je denkt ze consequent door, dan is het maar zeer de vraag of de burgerlijke democratie te redden valt door te blijven zweren bij dit systeem. Ik laat het oordeel daarover graag over aan de lezer.
Martin Wolf, ‘De crisis van het democratisch kapitalisme’. Spectrum, Amsterdam, 541 pagina’s.
Notes:
[1] Rijken consumeren proportioneel minder van hun inkomen dan armen. Wolf citeert in dit verband een studie van de OESO, de club van de rijkste landen, die stelt dat de economische groei “belemmerd wordt als de laagste inkomens achterblijven”.
[2] Martin Wolf citeert hier Shwan W. Rosenberg, ‘Democracy Devouring Itself: The Rise of the Incompetent Citizen and the Appeal of Right Wing Populism’.
[3] Plutocratie is een bestuursvorm waarin de rijksten aan de macht zijn en de wetgeving voor grote groepen binnen een samenleving kunnen bepalen.
[4] Enkele voorbeelden: Berlusconi, de gangmaker van Meloni, controleerde een groot deel van de Italiaanse media. In Frankrijk kan de ultrarechtse Zemmour rekenen op de steun van miljardair en mediamagnaat Vincent Boloré. In Hongarije heeft Orban een verregaande controle verworven op de media.
[5] Dat is een soort niet-gekozen senaat met een beperkte zittingstermijn, waarbij elk jaar een deel wordt vervangen. De leden ervan zijn mensen “met uitzonderlijke prestaties in een breed maatschappelijk scala, zoals recht, nationale en internationale politiek, overheidsdienst, bedrijfsleven, vakbonden, media, academische wereld, onderwijs, maatschappelijk werk, kunst, literatuur, sport, enzovoort”.
[6] Wolf haalde dit onderscheid bij George Orwell.
[7] Een materialistische analyse kijkt naar de belangen die op het spel staan en de krachtsverhoudingen. Een idealistische analyse kijkt naar de ideeën en waarden die de actoren drijven.
[8] Elke arbeider of bediende produceert meer rijkdom dan wat zij of hij aan loon ontvangt. Dat ‘meer’ wordt de ‘meerwaarde’ genoemd. Zij is de bron van winst. Zonder die meerwaarde of winst zou een werkgever geen personeel aanwerven of in dienst houden.
[9] Leviathan verwijst naar een boek van de politieke filosoof Thomas Hobbes. In dat boek staat Leviathan voor de staatsmacht, de soeverein, die voor ieders bestwil heerst over de burgers.
[10] De regering moet sociale toegevingen kunnen doen aan de lagere klassen en compromissen kunnen sluiten over secundaire kwesties om de politieke steun van de meerderheid niet te verliezen. De staat kan ook onmogelijk aan de noden en vragen van alle fracties van het kapitaal tegelijk tegemoet komen. Wat goed is voor de ene fractie is dat niet noodzakelijk voor de andere.
[11] Ralph Miliband heeft dat uitstekend geanalyseerd. Zie bijvoorbeeld zijn boek ‘The State in Capitalist Society’, London 1969.
[12] Bij die 10 procent ging het om de ‘vrije’ mannen, d.w.z. mannen die hun kost niet moesten verdienen. Slaven, vrijgelatenen, vreemdelingen, vrouwen, maar ook kleine boeren, handwerkers, ambachtslui, winkeliers en handelaars werden uitgesloten van het politieke leven.
[13] Denk maar aan het ‘integreren’ van de radicale arbeidersbewegingen in het systeem, de controle op de media, de belangrijke sociaaleconomische beslissingen buiten het parlement houden, enz. Zie Waarom miljonairstaks kern van de democratie is.
[14] Wolf verwijst hier naar Trump.
[15] Miliband R., ‘Politieke theorie van het marxisme’, Amsterdam 1981, p. 59-60 en 89-91.