Wie liever kijkt dan leest:
Hoe voel jij je vandaag?
Best oké. Academisch zijn er allerlei dingen gaande, dus dat zorgt wel voor wat spanning, maar voor de rest is het oké.
Hoe heb je de veranderingen ervaren sinds de komst van corona?
In mijn eigen leven is dat niet zo ingrijpend omdat – en ik overdrijf een beetje – ik altijd al in quarantaine heb gezeten. Ik werk heel veel, echt heel, heel, heel veel. Dus ik kom quasi niet naar buiten. Nu was het gewoon niet ongewoon dat men niet naar buiten ging. Het enige waar ik wel zeer veel mee inzit, zijn mijn bejaarde ouders van 80 en 85. Ze wonen alleen in Frankrijk, met mantelzorg, maar toch. Dat is wel heel beangstigend.
Dat kan ik geloven.
Ik begin altijd graag met een woordexperiment. Wat zijn de eerste drie woorden die in je opkomen bij het begrip ‘ziek’?
Angst, mens en het komt wel goed.
En bij het begrip ‘zinvol’?
Leven, werk en het komt ook wel goed.
Wat als je die twee in één adem zegt: ‘zinvol ziek’, welke associaties krijg je dan?
Je kan eigenlijk niet anders dan ziek zijn en je kan ook eigenlijk niet anders dan proberen zin te geven aan je leven, en dat is eigenlijk de beste manier om het ziek zijn zo veel mogelijk langs de kant van het leven te trekken.
Mooi, dankjewel!
“Een beschaving die systematisch geen rekening houdt met z’n zwaksten gaat als beschaving verloren en verliest het vertrouwen.”
In je column Niemand achterlaten, dat blijft de boodschap gebruik je de termen ‘ethische hoogmoed’ en ‘epische lompigheid’ in de context van het gevoerde beleid. Kan je die een beetje verdiepen?
“Mensen gingen verloren zonder menswaardig einde, buiten de beschaving, eigenlijk.”
Achteraf bekeken, en ik ben even schuldig als de rest, denk ik dat we zeer angstig zijn geweest voor de situatie in Italië wat covid-19 betreft. Die vreselijke toestanden, waarbij het gezondheidssysteem in elkaar stortte en niemand nog wist hoe ze eraan moesten beginnen. Mensen gingen verloren zonder menswaardig einde, buiten de beschaving, eigenlijk. Ik denk dat onze voorzorgsmaatregelen en onze politiek zeer sterk zijn ingegeven door die angst. Ook door redelijkheid, met dank aan de virologen, maar toch ook door die angst, omdat we dat absoluut wouden vermijden. Ik herinner me dat we zeer goed onze intensieve zorgbedden hebben geteld, 1.900, iets in die aard, en dat er ook nieuwe bedden werden klaargemaakt mocht dat niet voldoende zijn.
Mijn gevoel is dat we met heel veel angst gezorgd hebben dat we genoeg intensieve zorgbedden hadden, zodat we niet de Italiaanse, en later de Spaanse toestanden zouden meemaken. We waren zodanig met die angst bezig dat we eigenlijk niet rondom ons naar het bredere plaatje gekeken hebben, naar de mensen die hun angst niet zo konden kenbaar maken, omdat ze minder mondig zijn dan – laten we zeggen – de gemiddelde burgerklasse. Mijn gevoel is, maar dat kan weerlegd worden, dat we pas nadat we rustig genoeg waren en dachten ‘oké, we kunnen dit aan, ons ziekenhuissysteem gaat niet in elkaar storten’, ons zorgen zijn beginnen maken over de groepen die daarbuiten vielen. Dat vind ik ethische hoogmoed.
“Voor elkaar zorgen is op elk ogenblik een stukje afstand nemen en aan het algehele plaatje denken. Ook aan de mensen die niet aanwezig of vertegenwoordigd zijn.”
We hebben altijd onze mond vol van ‘we moeten voor elkaar zorgen’, maar we weten niet (meer) wat dat betekent, voor elkaar zorgen. We denken dat zorg dragen voor elkaar bijvoorbeeld Kom op tegen Kanker of Rodeneuzendag is. Nee, voor elkaar zorgen is op elk ogenblik een stukje afstand nemen en aan het algehele plaatje denken. Ook aan de mensen die niet aanwezig of niet vertegenwoordigd zijn. Zelf nadenken: hebben we iedereen erbij? Vergeten we niemand?
Ik pleit mezelf niet vrij. Als je in die oefening gaat zitten en denkt ‘ik doe goed want ik geef …’, dan kan het fout lopen. Je mag niet rustig zijn. Je moet altijd nadenken of je niemand vergeet. Opnieuw, altijd kijken of we iedereen mee hebben. Dat niet doen, vind ik ethische hoogmoed. We doen veel voor elkaar, dus dan zit het toch goed? Als we dat ziekenhuissysteem op orde hebben, zitten we goed. Als we veel mee hebben gedaan aan Kom op tegen Kanker zitten we goed. Nee! Zelf op elk ogenblik nadenken: hebben we iedereen erbij?
En epische lomigheid. Ja, hoe het dan gebeurd is, met scènes zoals de teststaafjes die eigenlijk niet voor de neus waren bedoeld, maar wel zo werden omschreven. Je houdt het niet voor mogelijk. Het is beschamend. Nogmaals, ik pleit mezelf niet vrij. Het is een oefening van iedereen op elk ogenblik.
Nog een raak citaat, je hebt het al een beetje aangekaart: ‘Onmondigen kunnen aan tafel schuiven wanneer we verzadigd en vooral gesust zijn.’ Wie zijn voor jou de onmondigen?
“Mensen waarin je geen zin hebt, waarin je jezelf niet kan herkennen. Mensen die je het gevoel geven dat ze hun best niet doen, want ze hervallen altijd.”
De onmondigen zijn de parameters van de beschaving. Denken we aan de (kleine) kinderen? Niet vanuit ‘we doen goed voor de kinderen’ of achter een façade van ‘houden van’. Denken we werkelijk aan de kinderen? Dat is niet altijd zo eenvoudig, ik denk dat er veel defensieve politiek is, zeker wat de mentale gezondheid van kinderen betreft. De ouderen en dan diegenen die toch niet makkelijk tot een gerepresenteerd spreken komen: bijvoorbeeld mensen met een zware psychopathologie. Mensen die niet sexy zijn: zwaar getraumatiseerden, drugsverslaafden, psychotici, … Mensen waarin je geen zin hebt, waarin je jezelf niet kan herkennen. Mensen die je het gevoel geven dat ze hun best niet doen, want ze hervallen altijd.
Het is makkelijk om je in te zetten voor diegenen in wie je je kan herkennen. Je bent ook kind geweest en je gaat oud worden, dat is nog net iets gemakkelijker dan al diegenen waarvan je niet kan begrijpen waarom ze bijvoorbeeld ‘alsmaar’ in de werkloosheid of in drugsproblemen terechtkomen. Het is veel moeilijker om voor die mensen inclusief te zijn. Maar dat is de taak van de beschaving.
Wat hebben we dan als beschaving nodig om de spreekhoorn wat eerlijker te verdelen?
“Ik denk dat we zeer veel snel brandjes blussen: vanuit ‘dat kan niet, dat mag niet’ en niet systemisch nadenken.”
Dat is natuurlijk niet eenvoudig. Ik denk dat we veel meer uit angst dan uit redelijkheid reageren. We zijn bijvoorbeeld zeer angstig voor de beschavingsziektes (kanker, cardiovasculaire aandoeningen), dus daar gaan we massaal in investeren omdat we weten dat het de ziektes zijn die we kunnen krijgen. Dat is eerder sexy, want dat gaat geld verzamelen. Iedereen kent wel iemand die kanker heeft gehad, dus daar gaan we voor inzamelen. Je kan moeilijk zeggen dat het niet goed is of dat we dat niet moeten doen, want het brengt ook leed met zich mee.
Die beschavingsoefening is echt een oefening van twee passen achteruit te zetten en niet te snel te reageren om alle brandjes te blussen die ons in het oog springen. We moeten nadenken over het systeem in zijn algeheelheid. Ik denk dat we zeer veel snel brandjes blussen vanuit ‘dat kan niet, dat mag niet’ en niet systemisch nadenken.
Mooie gelijkenissen met de coronababbel met zorgethicus Simon Godecharle. Hij had het ook over een verschuivende aandacht. Toegespitst op corona: iedereen wil een bed op intensieve als het zover is, dus daarom eerst de ziekenhuizen. Check? Dan mag een deel van de aandacht doorschuiven: iedereen kent wel iemand in een woonzorgcentrum, dus dan was het dat. En nu pas, nu de rust een beetje terugkeert, komt er ruimte vrij voor geestelijke gezondheid, jongeren, chronisch zieken, uitgestelde zorg, …
Jij pleit dus ook voor het systeem te durven herdenken?
“Het is een pure misrekening van louter brandjes te blussen. Als je niet systemisch nadenkt, word je toch altijd ingehaald.”
Ja, het systeem herdenken – wat natuurlijk veel moeilijker is. Als politicus of verantwoordelijke moet je kunnen afstappen van de brandjesbluspolitiek. Niet alleen kijken naar wat het meest in het oog springt (en wat je natuurlijk ook het meeste stemmen gaat geven, want mensen willen gerustgesteld worden.) Misschien moeten we in een soort van dubbele taal durven spreken: natuurlijk gaan we daar ons best voor doen, maar we moeten ook naar het gehele plaatje kijken. Dat is een ondankbare taak, maar dat is wel de beschavingstaak. Uiteindelijk moet je inderdaad met angstige mensen omgaan, ook dat is politiek, en dat is moeilijk. Angst verhindert je net afstand te nemen en het gehele plaatje te bekijken. Je zit op iets en dat moet absoluut eerst gestopt worden. Het is ook een begrijpelijke reactie.
Wat heb je nodig? Je hebt ook een politiek nodig die geruststellend kan zijn. Soms zijn bepaalde politiek figuren op zichzelf geruststellend. Ik denk aan Obama. Begrip hebben voor de angst, die angst beheren én tegelijkertijd proberen het algehele plaatje niet uit het oog te verliezen, het systeem in zijn algeheelheid te beschouwen. Het is ook een pure misrekening van louter brandjes te blussen. Als je niet systemisch nadenkt, word je toch altijd ingehaald.
Het is een ethisch vertrekpunt, maar het is ook verstandige politiek. Een beschaving die systematisch geen rekening houdt met z’n zwaksten gaat als beschaving verloren en verliest het vertrouwen. We zijn allemaal bang om ook in die zwakke categorie terecht te komen.
Hoe kijk je dan naar communicatie? Naar de rol van media en sociale media daarin?
“Angst maakt mensen beweeglijk en dan hebben ze een kanaal nodig om zichzelf uit te drukken, dat is logisch.”
Ik ga dat niet afschrijven. Het is onvermijdelijk. Angst maakt mensen beweeglijk en dan hebben ze een kanaal nodig om zichzelf uit te drukken, dat is logisch. Dat willen verhinderen is nog erger. Ik weet niet of ik het zo zie dat het allemaal zo veel erger zou zijn nu, met de sociale media. Als je een beetje naar de geschiedenis terugkijkt, zelfs al hadden we niet de middelen, toen waren er ook heel veel geruchten. Soms waren die nog moeilijker te counteren dan op sociale media. De geruchten en het mogelijk paranoïde of overdrijven ervan, is volgens mij eigen aan de menselijke conditie en niet eigen aan de technologie.
Je moet er begrip voor hebben en tegelijkertijd hopen dat er genoeg mensen zijn die rustiger zijn en die dat een beetje kunnen doorsnijden, af en toe, met redelijke berichtgeving. Dat gaat maar zijn gang tot waar het zijn gang gaat. Soms lukt het niet meer, soms is de angst te groot en krijg je sociale of politieke conflicten.
Het virus heeft veel neveneffecten, eentje daarvan is dat we in de strijd tegen de infectie massaal onder huidarrest staan. Aanraken is al wekenlang uit den boze. Hoe kijk jij naar de huidhonger?
“We kunnen elkaar ook heel diep raken zonder huidcontact.”
Ja, ik heb daar wel wat (kritisch) rond gelezen. Uiteraard is er huidhonger, ik vermoed zelfs dat die er sowieso altijd is. Het is denk ik bijzonder moeilijk voor bepaalde groepen mensen om niet te kunnen aanraken of niet aangeraakt te worden. Ik denk dat het bij baby’s en bij kinderen tot schrijnende toestanden kan leiden, misschien ook bij ouderen.
In de geschiedenis van de mensheid hebben veel mensen heel lang moeten overleven zonder enig contact, en dat was niet leuk, maar dat heeft hen niet steeds hun menselijkheid doen verliezen. Soms hebben ze daar ook wel een scherpte of kracht uit gehaald. Wat niet betekent dat we ineens doelbewust zonder huidcontact moeten leven om dat te bereiken, dat bedoel ik niet. We kunnen elkaar ook heel diep raken zonder huidcontact.
Bepaalde intensieve gesprekken waarin er werkelijk gesproken wordt, waarin er een soort van intieme eerlijkheid is, kunnen soms tot veel grotere fysiologische effecten leiden dan bepaalde contacten: tot rust komen en het voelen van zachtheid en levenslust, van zich gedragen voelen. Eigenlijk is er niet zo veel nodig, maar dat sluit niet uit dat huidcontacten wel leuk zijn.
Je kan natuurlijk ook jezelf strelen, je kan altijd je eigen huid vastnemen of ook op allerlei mogelijke sensuele manieren aanraken. (Lees hier meer over je huidhonger zelf stillen.)
Om daar verder op in te pikken: ik las recent een opinie van een sekswerker die zich samen met haar hele sector doodgezwegen voelt in het debat. Niet alleen de mensen die daarin werken, ook anderen stellen zich de vraag: ‘Wanneer mogen we weer vrijen, liefste Veiligheidsraad?’ Hoe kijk je naar de stilte rond intimiteit?
“Niet tegenstaande het feit dat alles heel open en bloot in de sociale, publieke ruimte ligt, blijft intimiteit iets moeilijk toegankelijks.”
Hoe kijk ik naar die stilte? Heel paradoxaal. Ik heb het gevoel dat er wel kan gesproken worden over intimiteit, en toch blijven bepaalde taboes bestaan, rond sekswerk vermoedelijk ook. Misschien moeten bepaalde taboes ook wel blijven bestaan? Daar moeten we over nadenken, daar ben ik niet uit. Wat mij opvalt in mijn werk, waar ik mensen toch heel intiem hoor, is dat hoewel bepaalde mensen heel vrij zijn in hun spreken, met inbegrip van het seksuele, dat het detailmatige quasi nooit prozaïsch wordt besproken, ook niet in de intimiteit van een veilige consultatieruimte. Hoe kom ik tot een orgasme? Hoe masturbeer ik? Wat is het precies dat mij doet klaarkomen? Wat betekent een orgasme voor mij?
Zelfs met onze meest intieme partners vinden we het moeilijk om een aantal zaken te bespreken, bijvoorbeeld van het fantasmatische leven. Sommigen zoen het, sommigen doen het niet. Zoen het, zei ik. (lacht) Toch zijn er zeer weinigen die er heel detailmatig over spreken in het kabinet van de analist. Ik heb natuurlijk geen representatieve steekproef van patiënten, maar ik merk geen verschil tussen man of vrouw, oud of jong, om echt tot het detailmatige te gaan.
Dat is spijtig, omdat ik wel doorheen het spreken hoor dat het seksuele niet noodzakelijk zo gemakkelijk is. Orgasmen en masturbatie in het bijzonder, bij vrouwen. Misschien is dat een vooroordeel van mij, maar dat merk ik vanuit mijn kabinet. En dat is misschien wel spijtig. Daar als mens wel toegang toe hebben, geeft heel veel kracht. Je hebt altijd een systeem – al is het nooit echt systematisch – om tot innerlijke rust te komen. Eventjes, toch. Je kent je eigen intimiteit voldoende om te weten ‘ik kan mezelf ook innerlijk rust en diepe ontspanning bieden’, en dat geeft veel kracht.
Niet tegenstaande het feit dat alles heel open en bloot in de sociale, publieke ruimte ligt, blijft intimiteit iets moeilijk toegankelijks. Dus het is wellicht structureel. Daarvan vind ik niet noodzakelijk dat het taboe moet blijven bestaan, daarvan vind ik het eerder spijtig dat het bestaat. Ik denk dat mannen daar iets makkelijker toegang toe hebben.
En specifiek nu, in deze coronatijden? Bijvoorbeeld koppels die niet onder hetzelfde dak wonen, die afstand werd lang gezien als een niet-essentiële verplaatsing. Ik denk eigenlijk niet dat het nu al veranderd is? Het versoepelde contact tussen gezonde grootouders onder 65 en hun kleinkinderen is de eerste maatregel waarin de anderhalve meter doorbroken wordt, hoewel het nog actief wordt afgeraden om te knuffelen en aan te raken. Is het een probleem dat er nog geen toegang is tot seks? Dat ze nog niet letterlijk gezegd hebben: ‘Ga maar terug naar uw lief en amuseer u.’
Ja, misschien wel. In die zin zou masturbatie echt wel een oplossing kunnen zijn. Alé, een oplossing, dat is nooit alles helend, maar als de seksuele spanning hoog is en je masturbeert, dan ben je niet afhankelijk van het al dan niet voorhanden zijn van een seksbuddy. Het is ook niet gezegd dat, mocht het mogelijk zijn, het allemaal zo makkelijk opgelost geraakt.
Het is, tenzij je echt een relatie hebt die min of meer heel gesetteld is, niet zo eenvoudig om tot bevrediging te komen. Er zijn heel veel relaties waarin mensen dat niet ervaren. Ook al laat de politiek het toe, dan is het nog niet zo eenvoudig om een seksbuddy te vinden met wie je echt bevredigende seks kan hebben. Al zou ik dat iedereen wel toewensen. Wat onze seksualiteit betreft denk ik niet dat er structurele oplossingen bestaan. Dat blijft moeilijk voor de mens.
In een andere column van jou, Het zijn geen ongewone tijden, zeg je: ‘Het zou me blij verrassen moest deze epidemie ons leren hoe we de wereld eerlijker kunnen verdelen.’ De wereld is wel zeer groot, misschien een beetje kleiner beginnen. Als je, bij wijze van spreken, van vandaag op morgen drie dingen zou mogen veranderen aan ons zorgbeleid, wat zou je doen?
“In de organisatie van de mentale zorg moet naar mijn gevoel de diagnose niet het organisatorisch principe zijn.”
Dat is een hele goeie vraag en een zware vraag ook. (1) Ik zou het helemaal anders aanpakken, alleen kan je een systeem dat bestaat eigenlijk niet zomaar omver gooien. Dat gaat gewoon niet. Waar ik zou beginnen, is ter hoogte van de mentale gezondheid. De filosofie voor het organiseren van de mentale gezondheid zou ik hervormen, in samenspraak met anderen. Ik zou aan de basis van het aanbod in mentale zorg de loutere vraag leggen. Ik zou ook heel hard opletten wat diagnose betreft. Ik zou het diagnostische quasi achterwege laten, of in elk geval zou ik het statuut van het diagnostische zoals het nu is, herbekijken. Ik weet dat het controversieel is en dat veel van mijn collega’s het daar niet mee eens zijn, maar dat is nochtans wat ik zou doen. In de organisatie van de mentale zorg moet naar mijn gevoel de diagnose niet het organisatorisch principe zijn. Ik denk dat de loutere vraag dat moet zijn.
(2) Ik zou het principe van onvoorwaardelijkheid invoeren. Er zijn een aantal centra of plaatsen waar je kan binnen springen zonder afspraak, zonder je naam te zeggen. Je kan er naartoe gaan en hulp krijgen van iemand die naar je luistert. Dat zijn het soort van eerstelijnsinitiatieven waar we naar zouden moeten streven. Dat is eigenlijk het oude begrip ‘asiel’, een soort van onvoorwaardelijkheid: je komt binnen, er wordt niets van je gevraagd en je krijgt een ruimte waarin je tot rust kan komen en waarin naar jou geluisterd wordt. Binnen de maatschappij, in geestelijke gezondheidscentra, maar volgens hetzelfde principe ook in instellingen. Niet volgens diagnose werken en ook geen voorwaarden gaan stellen, in de zin van: zorgen dat je beter wordt, zorgen dat je x-aantal doelstellingen haalt, gericht werken naar een eindresultaat.
Ik weet dat velen het er niet mee eens zullen zijn, maar ik zou echt meer structurele onvoorwaardelijkheid invoeren. Plaatsen waar je dan ook clinici hebt die wel hun opleiding hebben en die eventueel wel diagnostisch nadenken vanuit een aantal basiscategorieën die niet noodzakelijk gecommuniceerd moeten worden. Eventueel kan dat, maar niet per se als deel uitmakend van het traject. Aan de basis zou ik een aantal krijtlijnen hanteren in hoofde van de clinici: bijvoorbeeld het verschil tussen neurose en psychose. Of situaties waarin iemand heel hard zijn eigen lichaam aanvalt, zoals anorexia en automutilatie, maar ook drugsgebruik. Dat is een andere categorie dan de categorie die dat niet doet.
Ik zou voor de rest de zorg weinig etiketmatig organiseren: jij hebt dit, jij hebt dit, jij hebt dit. Wat niet betekent dat etiketten compleet zinloos zijn. Bepaalde mensen stabiliseren van etiketten, maar dat zou ik dan overlaten aan lotgenotenorganisaties. Als mensen zich groepsmatig willen verenigen, is dat een sociale en niet een mentale aangelegenheid. Dat onderscheid zou ik meer maken en structureel in de maatschappij kleine mentale luchtballonnen invoeren.
(3) De somatische geneeskunde meer laten bewust worden van hoezeer het mentale een effect heeft op het lichamelijke. We zitten zeer sterk in dat paradigma: de hersenen vormen een stuk lichaam, functionerend volgens hetzelfde principe. Nu kijken we meestal van het lichaam naar de hersenen, maar ik zou het omkeren: het mentale is de basis en als je je daar slecht voelt, gaat dat repercussies hebben op je lijf. Zo zou ik het bekijken.
Dat zijn drie elementen: het belang van een zeer laagdrempelige gezondheidszorg, met een structureel ingebouwde onvoorwaardelijkheid, zowel ambulant als residentieel. Daarop aangeknoopt, de somatische geneeskunde die zich meer bewust is van de wisselwerking, van de weerslag van het mentale op het fysieke.
“Het mentale is de basis en als je je daar slecht voelt, gaat dat repercussies hebben op je lijf.”
Mag ik daar parallellen in trekken met de person centered care waar anderen het over hebben? Meer thuis- en buurtgericht, meer multidisciplinair?
Misschien wel. Ik denk dat het goed is dat mensen een plaats hebben waar ze kunnen spreken met een geschoolde psycholoog. Ik denk dat psychologie geen intuïtief beroep is, ‘met gezond verstand geraak je er ook’ komen we er niet. Ik denk dat de menselijke conditie vaak contra-intuïtief is. Je mag je daar niet in vergissen, je mag niet met je goed boerenverstand daar tegenover gaan staan. Wat niet betekent dat alle psychologen goed opgeleid zijn of dat alle niet-psychologen niet die finesses hebben, dat bedoel ik niet.
De menselijke conditie is vaak contra-intuïtief. Je denkt dat mensen het niet gaan kunnen en ze kunnen het wel, of vanuit een soort van intuïtief idee denk je dat ze er zeker slechter van zullen worden en dan worden ze niet slechter. Of, ze gaan het nu zeker geleerd hebben, en dan blijkt van niet. Je moet, al moet je helemaal niets, een soort van opleiding hebben waarin je te maken hebt met een klinische corpus, niet louter met neurobiologie, sociologie of statistiek. Al zijn die ook heel belangrijk. Een klinische corpus, bijvoorbeeld dat er iets onherleidbaars is aan het onredelijke van de mens. Dat mensen onherleidbaar ook onredelijk zijn, jezelf inbegrepen. Het besef dat het onredelijk is van te denken dat mensen algeheel tot redelijkheid kunnen gebracht worden, op welk punt ook in de beschaving. Ik denk dat het onredelijk is om te denken dat we ooit helemaal redelijk zullen zijn.
We moeten het doen met onredelijkheid en we moeten onredelijkheid beheren. Ook grensoverschrijdend gedrag, het idee dat we een maatschappij zo kunnen organiseren dat er geen transgressie zou zijn, is een fabel. Misschien is dat ook wel inzien dat onredelijkheid en transgressiviteit ook soms een kracht kunnen zijn. Wanneer plots de omstandigheden veranderen, hebben we net die onredelijke, zotte gedachten nodig, of net die mensen die het transgressieve wel aandurven of die ene transgressieve daad.
We hebben clinici nodig die niet louter dat intuïtieve – met gezond verstand – idee van de mensen hebben, maar die eventueel zelf ook een stuk analyse of een stuk therapie hebben ondergaan, waardoor ze een zekere bescheidenheid hebben en liefde kunnen hebben voor al het paradoxale, tegenstrijdige, conflictueuze. Hetgeen wat zich niet in goede banen laat leiden binnen het geheel van de menselijke conditie. Die gaten waarvan ik sprak, die onvoorwaardelijke plaatsen met opgeleide clinici, blijven belangrijk, naast de zorg die je als mens kan hebben voor je buren, je vrienden, en zo verder.
Nog een laatste thema dat ik graag zou aanraken, opnieuw aan de hand van een zin die je schreef: ‘Het comfort van controle over de belangrijkste levensbehoeftes wiegt de geest in slaap.’ Denk je dat we te weinig kritisch nadenken? En, wentelen we ons te snel in slachtofferschap?
“Zodra iemand zich als slachtoffer beschouwt, installeert die ook een boosdoener.”
Ik zou twee keer ja zeggen, maar het is makkelijk om kritiek te geven. Ik denk dat we te snel reageren op face value. Iets wordt ingepakt in mooie campagnes zoals Rode Neuzen. Het is zo moeilijk om daar kritisch tegenover te staan, want dan word je onmiddellijk beticht van geen empathie te hebben. Zo moeilijk. Ik ga er niet over klagen, maar ik vind dat we te snel vinden van onszelf dat we oké zijn als we bepaalde dingen doen. Dan zijn we bij ‘de goeie’. Ik denk dat we dat te snel denken. Ook bijvoorbeeld: als we genoeg het kapitalisme en de ratrace aanklagen, dan weten we dat er een hele achterban volgt, want ze zijn er allemaal tegen.
Dan is het alsof er een grote boosdoenerfiguur is, ergens, die dat allemaal zo heeft georganiseerd. Wanneer je denkt dat de boosdoeners buiten jezelf liggen, dan ben je eigenlijk gevaarlijk bezig. De boosdoener zit binnenin jezelf. Je bent zelf schuldig aan alles wat je aanklaagt. Het is niet eenvoudig om niet te doen wat je zelf aanklaagt, het is niet eenvoudig om niet het systeem te versterken dat je aanklaagt. Aanklagen is niet noodzakelijk het systeem verzwakken, aanklagen is soms contraproductief. Terwijl je bezig bent met klagen, weet ik niet of je echt iets aan het veranderen bent. Er is maar één manier om eventueel iets te veranderen, dat is blijven nadenken, blijven nadenken, blijven nadenken, rechtlijnig, opnieuw nadenken. Opnieuw jezelf in twijfel trekken.
“We zouden sceptisch moeten zijn ten opzichte van alles wat we te snel denken.”
En in dialoog gaan?
Ja, in dialoog gaan en schrijven, werken, je laten versnijden met andere auteurs. De geschiedenis is ook bijzonder belangrijk. We denken ook heel snel dat alles typisch is aan onze tijd. Zoals de media die alles zouden veranderen. We zouden sceptisch moeten zijn ten opzichte van alles wat we te snel denken. Als we iets te snel begrijpen, te snel een oorzaak hebben, dan zouden we daartegenover sceptisch moeten zijn en opnieuw nadenken. Alsof niet alles wat we aanklagen ook al ooit aangeklaagd is geweest. Als je de geschiedenis bekijkt, alles waar we kwaad om zijn of waar we moeite mee hebben, is ooit al verschenen.
En toch veranderen er ook dingen. Dat is het precies: wat is er specifiek aan onze tijd? Wat is er precies anders? Op welke manier kan het anders? We moeten die oefening doen. Het is niet omdat het ons allemaal opvalt, dat het dat is. Ik denk dus inderdaad dat we niet kritisch genoeg zijn en ik denk dat we ook soms in slachtoffercategorieën nadenken. Zodra iemand zich als slachtoffer beschouwt, installeert die ook een boosdoener. Dat is een gevaarlijke situatie want de boosdoener ligt in jezelf.
Is verontwaardiging dan ook niet gewoon een beetje comfortabel om in te zitten?
“Het gaat niet over ‘je mag niet verontwaardigd zijn’, het gaat over ‘kan er aan je denken een tweede tijd komen?”
Ja, en eigenlijk moet je daar ook liefde voor hebben en daar niet boven gaan staan. Dat is ook wat gebeurt op sociale media, veel verontwaardiging. Soms is een stuk verontwaardiging ook echt terecht. Het is niet makkelijk, niets is gegeven, niets ligt voor de hand. Ik ben bijvoorbeeld zeer verontwaardigd over de woonzorgcentra. Niet elke verontwaardiging is noodzakelijk een soort van feel good movement, soms is het ook wel iets wat een werkelijk probleem aanduidt. Maar, ik heb me ook al verontwaardigd gevoeld over zaken waarvan ik achteraf dacht: misschien was dit wel een soort uitlating van mijn eigen angsten. Het gaat niet over ‘je mag niet verontwaardigd zijn’, het gaat over ‘kan er aan je denken een tweede tijd komen? En een derde, een vierde, een oneindigste. We zitten in een imperfecte conditie en we kunnen als mens niet hopen op perfectie. We moeten het doen met vallen en opstaan en vallen en opstaan. Altijd maar opnieuw.
Heb je zelf nog een boodschap voor eender wie dit leest?
Ach, ja. Misschien dat we niet moeten denken in categorieën ziek-gezond of goed-slecht. Dat zijn denk ik niet de echte ethische categorieën. Langs de kant van het leven óf langs de kant van de dood. Het is te zeggen: iets wat dragend kan zijn voor dingen die erna nog op een constructieve manier iets kunnen opleveren óf iets wat uiteindelijk alleen maar naar een soort van totale ontlading of neerwaartse beweging kan gaan. Dat zijn de categorieën: langs de helling van het leven óf langs de helling van de dood. Ziek, bijvoorbeeld. We zijn allemaal ziek, maar je kan de ziekte laten overhellen naar de kant van het leven of je kan ook de gezondheid laten overhellen naar de kant van de dood. Je kan hypergezond willen zijn waardoor je alles controleert en de dood controleert. Voilà.
Meer averechts leesvoer?
- In dialoog met Maggie De Block over langdurige ziekte
- Mogen alleen gezonden de economie doen draaien?
- Hoe het virus onze veerkracht kan verroesten
Tot schrijfs