Arabische vrouwen zijn niet de jouwe om te redden
Onlangs was ik op een feestje waar ik niemand kende. Na wat ongemakkelijke smalltalk zat ik vooral alleen in de woonkamer, tot een jonge man naast me kwam zitten. Hij was opvallend geïnteresseerd in mijn Midden-Oosterse achtergrond. Al snel nam het gesprek een onverwachte wending. Hij vroeg of ik een praktiserende moslim was. Vervolgens legde hij zijn hand op mijn been en zei: “Ik vind Arabische moslimmeisjes ongelooflijk sexy. Ik zou zelfs overwegen me te bekeren, als dat jouw vader zou overtuigen. Bij mij zou je gewoon korte rokjes kunnen dragen hoor.”
Waar mijn bruine huid vroeger aanleiding was tot afstand of wantrouwen, werd ze nu plots verheerlijkt, maar op een manier die me ongemakkelijk maakte. Hij bedoelde het waarschijnlijk goed; hij zag zichzelf als open en ruimdenkend over andere culturen. Toch liet zijn “compliment” iets anders zien: dat zelfs goedbedoelde fascinatie vaak neerkomt op objectificatie.
Waar de ene blik ons erotiseert, bekijkt de andere ons met achterdocht
Die ontmoeting deed me beseffen hoe vaak Arabische vrouwen niet worden gezien als mensen met eigen verhalen, maar als beelden waarop anderen hun verlangens of overtuigingen kunnen projecteren: mysterieus, onderdrukt, exotisch of juist bedreigend. Waar de ene blik ons erotiseert, bekijkt de andere ons met achterdocht. En precies tussen die twee uitersten - verlangen en angst - bevindt zich het westerse beeld van de Arabische vrouw.
Dat spanningsveld zegt ook iets over een bredere maatschappelijke houding. In naam van “feminisme” wordt vaak een westers ideaal van vrouwelijke emancipatie opgelegd, gemeten aan uiterlijke keuzes: hoe kort een rokje is of hoe zichtbaar een vrouw zich toont. Binnen die logica wordt de Arabische vrouw niet gehoord, maar geïnterpreteerd: eerst als slachtoffer, daarna als symbool. Zo blijft de machtsverhouding behouden, ook wanneer ze zich vermomt als zorg of solidariteit. Het is precies die dubbele blik – tussen verlangen en angst – waar ik mijn vragen bij heb. En vooral: wat die blik zegt over een vorm van feminisme die nog te vaak één enkel, westers perspectief als norm ziet.
Arabier of mens?
We leven in een samenleving die voortdurend beslist wie “normaal” is en wie “anders”. De Palestijnse denker Edward Saïd noemt dit Othering: het opdelen van de wereld in “wij” en “zij”. Hierbij worden niet-westerse mensen – vooral Arabieren – neergezet als afwijkend, exotisch of achtergesteld. Volgens Saïd worden mensen uit het Midden-Oosten, en vooral vrouwen, niet gezien zoals ze werkelijk zijn, maar als spiegels van westerse fantasieën.
Hierbij weerspiegelt het westen vooral de behoefte om superieur, vrij en rationeel te lijken, tegenover de zogenaamd irrationele of onderdrukte “ander”. Arabische vrouwen worden daarin ofwel afgeschilderd als passieve slachtoffers die bevrijd moeten worden, of juist als verleidelijke en gevaarlijke figuren die de westerse orde bedreigen. Beide beelden dienen hetzelfde doel: ze bevestigen het idee dat het westen de maatstaf blijft voor vrijheid, beschaving en vrouwelijkheid.
Wat op het eerste gezicht lijkt op waardering, is bij nader inzien een subtieler mechanisme van controle
Voor Arabische vrouwen betekent dit dat we zelden gewoon mens mogen zijn. We worden vaak gefetisjeerd: culturele of religieuze kenmerken worden gereduceerd tot exotische erotiek, terwijl de vrouw zelf ontdaan wordt van autonomie. Wat op het eerste gezicht lijkt op waardering, is bij nader inzien een subtieler mechanisme van controle en machtsbehoud.
De Italiaanse sociologe Sara Farris analyseert dit fenomeen vanuit een kritisch-feministisch perspectief. In haar werk introduceert ze het concept femonationalisme: het gebruik van feministische retoriek om nationalistische, vaak islamofobe beleidsagenda’s te legitimeren. Binnen die logica worden Arabische vrouwen voorgesteld als passieve slachtoffers van een zogenaamd achtergestelde cultuur, terwijl westerse actoren zich positioneren als hun bevrijders. Denk aan politici die verklaren dat ze “moslimvrouwen willen emanciperen”, terwijl ze in werkelijkheid onze keuzes en stemmen willen onderdrukken. Het klinkt als solidariteit, maar is in feite culturele superioriteit vermomd als zorg.
Zo worden vrouwen pas als “vrij” of “modern” beschouwd wanneer hun keuzes - bijvoorbeeld om geen hoofddoek te dragen, of om in het openbaar te spreken over taboes - aansluiten bij een westers begrip van emancipatie. Een Palestijnse vrouw die protesteert tegen koloniale structuren krijgt zelden diezelfde erkenning, omdat haar strijd niet binnen dat kader van individuele, westerse vrijheid past. Die zogenaamd progressieve beeldvorming is dus niet noodzakelijk bevrijdend, maar bevestigt subtiel opnieuw wie de macht heeft om te bepalen wat vrijheid voor vrouwen betekent.
Koloniale geschiedenis
Deze mechanismen hebben diepe koloniale wortels. De Marokkaanse feministe Fatima Mernissi wees in Scheherazade Goes West al op hoe 19e-eeuwse westerse schilders gefascineerd raakten door de harem, niet als sociale ruimte, maar als erotisch spektakel. Arabische vrouwen werden afgebeeld als naakte, passieve lichamen, uitgestrekt op fluwelen kussens, wachtend op de mannelijke blik.
Die verbeelding diende niet alleen esthetische doelen, maar ook politieke. Ze rechtvaardigde het idee van Europese superioriteit tegenover de zogenaamd decadente Oriënt. De vrouw uit de koloniën werd het ultieme bewijs van Europese beschaving: zij moest gered worden.
Zelden mogen we complex of tegenstrijdig zijn
Ook vroege vormen van westers feminisme namen dit perspectief over. Terwijl feministen streden voor de bevrijding van “alle vrouwen”, werd de Arabische vrouw vaak gebruikt als symbool van onderdrukking. Zo werd het koloniale project ook moreel gelegitimeerd: de Europese vrouw als vrij en vooruitstrevend tegenover de zogenaamd onderworpen “oosterse ander”.
Diezelfde verbeelding werkt ook in hedendaagse media. De onderzoeker Kutty (2010) stelt dat Arabische vrouwen vaak óf hyperseksueel worden afgebeeld - de buikdanseres, het haremmeisje - of volledig aseksueel en bedreigend zodra ze een hoofddoek dragen. Zoals Ruby Hamad schrijft: in de westerse verbeelding zijn Arabische vrouwen óf pets -tam, verleidelijk, te redden of threats - gesloten, gevaarlijk, te vrezen. Zelden mogen we complex of tegenstrijdig zijn, zoals elke mens.
En precies daar ligt de kern van het probleem. Wanneer het beeld van de Arabische vrouw voortdurend gevangen blijft tussen verlangen en angst, raakt ook het feminisme dat over haar spreekt besmet met dezelfde koloniale logica.
Intersectioneel feminisme
Wat ik wil zeggen is dit: feminisme dat enkel opkomt voor vrouwen die voldoen aan een wit, seculier en westers ideaal, is geen feminisme. Het is selectieve solidariteit – een systeem dat opnieuw bepaalt wie mag spreken en wie gered moet worden.
Misschien dacht die man op het feestje dat hij me oprecht een dienst bewees met me te “bevrijden” van mijn cultuur door me toe te staan een kort rokje te dragen. Maar zijn manier van kijken vertelde me alles wat ik moest weten: dat zelfs de best bedoelde bewondering gevaarlijk wordt wanneer ze blind blijft voor macht. Zijn “compliment” kwam niet voort uit solidariteit, maar uit een femonationalistische overtuiging dat zijn manier van leven superieur was aan de mijne.
Een hoofddoek kan net zo goed een keuze zijn als een kort rokje
Echt feminisme, daarentegen, is intersectioneel. Het vraagt juist het tegenovergestelde: dat we kijken, luisteren en begrijpen zonder te bezitten. Deze theorie laat ruimte voor verschil, voor kruispunten van identiteit waarbij vrouw-zijn nooit losstaat van huidskleur, afkomst of religie. Het erkent dat vrouwelijke emancipatie niet uniform is, maar er voor iedereen anders uitziet. Dat een hoofddoek net zo goed een keuze kan zijn als een kort rokje. En dat emancipatie pas betekenis krijgt wanneer ze vertrekt vanuit luisteren, niet opleggen.
Als intersectionele feminist en als Arabische vrouw hoef ik niet gered te worden. Ik hoef alleen gehoord te worden. En misschien is dat, in een wereld die liever over Arabische vrouwen spreekt dan mét ons, nog wel de meest radicale vorm van verzet.
Inès Al Share is een Jordaans-Belgische politicologe, activiste en projectmanager van WeDecolonize - UCOS.