Analyse -

Geloof niet teveel in het vooruitgangsgeloof

Een zeker naïef vooruitgangsoptimisme is in opmars. Volgens Barack Obama leven we in de best mogelijke tijd, filosoof Maarten Boudry hamert op het ongelijk van de doemdenkers, de Zweedse historicus Johan Norberg stelt dat we het ontzettend goed hebben en ook Gwendolyn Rutten beweert graag dat we geen enkele reden hebben om niet optimistisch te zijn. De nieuwe vooruitgangsoptimisten maken zich sterk dat ze zich beweren op feiten. Statistieken tonen het aan: we hadden het nog nooit zo goed en wie dat ontkent, ontkent de feiten.

vrijdag 6 januari 2017 14:31
Spread the love

Er zit natuurlijk een zekere aantrekkelijkheid in het vooruitgangsoptimisme. Iedereen hoort graag dat we eigenlijk toch niet zo slecht bezig zijn, dat we ons niet zoveel zorgen hoeven te maken en dat we ook dat ellendige schuldgevoel met een gerust hart kunnen afwerpen. Stellen dat we opnieuw mogen geloven in de toekomst is een stil schouderklopje uitdelen aan wie het heden bepaalt.

Alleen, klopt het wel? Hebben we het schouderklopje wel verdiend? En is de wetenschappelijke bewijslast die het vooruitgangsoptimisme schraagt wel zo sluitend?

Cijfers en geschiedenis

Nagenoeg alle predikers van het nieuwe vooruitgangsoptimisme beroepen zich rechtstreeks of onrechtstreeks op het werk van de befaamde sociaal-psycholoog Steven Pinker.

Pinkers strategie is de volgende: hij probeert met bergen statistisch materiaal aan te tonen dat de mens er doorheen de eeuwen steeds beter in slaagt om empathie te betonen met de soortgenoten. Er zit dus een opwaartse morele lijn in de geschiedenis, aldus Pinker. En dat resulteert in steeds minder geweld en een dalende kans om door geweld om het leven te komen.

Wie het werk van Pinker leest wordt omvergeblazen door het cijfermateriaal dat aangedragen wordt om de these te bevestigen. Die cijfers hebben natuurlijk een grote overtuigingskracht: ze dragen het aura van objectiviteit en onpartijdigheid met zich mee en geven het betoog van Pinker zo een zekere onweerlegbaarheid mee.



Steven Pinker

Maar toch kunnen en moeten de nodige vraagtekens geplaatst worden bij de cijfers van Pinker. De data die Pinker gebruikt in zijn boek gaan bijzonder ver terug in de tijd. Evolutie van het aantal moorden in Europa? Pinker heeft cijfers die teruggaan tot de dertiende eeuw. Op basis van wat er gevonden wordt op archeologische sites trekt Pinker conclusies over prehistorische samenlevingen. Cijfers van het aantal doden dat oorlogen opleveren gaan bij Pinker terug tot vijfhonderd voor Christus.

Evident, zegt Pinker erbij, zijn dat schattingen gebaseerd op historisch onderzoek. Maar de vraag is natuurlijk of die schattingen accuraat genoeg zijn om er sluitende conclusies uit te destilleren? Zelfs in hedendaagse oorlogen is het bijzonder moeilijk om de juiste cijfers te bekomen omtrent het precieze aantal doden.

Neem nu de oorlog in Irak. Volgens wetenschappers vielen er tijdens de eerste vier jaar van de Irakoorlog tussen 151.000 en 1.000.000 doden. Dat is een marge van meer dan 800.000 mogelijke doden. Als het in deze gedigitaliseerde en gemediatiseerde tijden al zo moeilijk is om een juiste schatting te maken, dan is dat zeker het geval voor oorlogen die vijfhonderd of duizend jaar geleden plaatsvonden.

Relativisme

Daarnaast goochelt Pinker vooral met zijn cijfers. Zo switcht hij graag tussen absolute en relatieve cijfers. Bijvoorbeeld: de Tweede en Eerste Wereldoorlog zijn zowat de meest dodelijke gewapende conflicten die de mensheid gekend heeft. Dat conflicten  geleidelijk minder dodelijk zouden worden klopt dus niet als we kijken naar de Wereldoorlogen die de twintigste eeuw ontsierden.

Maar Pinker ontkracht die these door de slachtoffers van de Wereldoorlogen te plaatsen tegenover de groeiende wereldbevolking. Per x aantal inwoners, vallen er eigenlijk minder doden door gewapende conflicten dan enkele eeuwen geleden, zo stelt Pinker. In die zin waren de Wereldoorlogen minder dodelijk dan de oorlogen tijdens de voorbije eeuwen.

De dodelijkheid van oorlogen bekijken vanuit een relatief standpunt voelt wrang aan. Maar het is vooral ook misleidend. De waarheid is dat wetenschappelijke innovatie en nieuwe machtstechnieken er in deze tijd voor gezorgd heeft dat oorlogen destructiever en dodelijker zijn dan ooit.

Ook al vallen er misschien minder doden in verhouding tot het aantal mensen, het blijft wel een feit dat tussen de vijftig en tachtig miljoen (ook hier zijn de cijfers niet exact) mensen omkwamen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat is een schaal van destructie die zonder voorgaande is. Een getal dat zo absoluut is dat iedere relativering ervan klinkt als een bittere ontkenning van de realiteit. Een dergelijke slachting in een historisch schema van ‘vooruitgang’ plaatsen is bijzonder wrang.

Maar, zo gaan Pinker en zijn volgelingen verder, je moet wel toegeven dat er sinds die wereldoorlogen steeds minder oorlogen zijn en dat de oorlogen die voorvallen minder dodelijk zijn. Dat klopt, al is een duchtige nuancering ook hier op zijn plaats. Zo is de zeventig jaar na de Tweede Wereldoorlog een te korte historische periode om van een echte tendens te kunnen spreken. Als er morgen een allesverwoestende kernoorlog uitbreekt – en die kans is nog steeds reëel – dan stuikt het mooie plaatje van Pinker meteen in elkaar.

Ook het begrip oorlog is lang niet éénduidig. Als je oorlog begrijpt als een conflict tussen twee staten, dan neemt oorlog inderdaad af, voorlopig toch. Maar het eigene aan dit tijdperk en deze wereldorde is nu net dat de grens tussen klassieke oorlogsvoering en ordehandhaving vervaagt, net zoals het onderscheid tussen leger- en politietaken of tussen oorlog, criminaliteit en terrorisme. Veeleer dan verdwijnen heeft oorlog andere gedaantes aangenomen.

Bijvoorbeeld: is Mexico een land dat zich in een staat van oorlog bevindt? Officieel niet. Maar het land kreunt onder het geweld van rivaliserende drugsbendes en het geweld van die bendes is van die aard dat het kan gelijkgesteld worden aan oorlogsgeweld. Door dat geweld stierven sinds 2007 164.000 Mexicanen, het leger patrouilleert in de straten om de orde enigszins te handhaven. Mexico is niet in oorlog, maar toch vecht het een stille oorlog uit. Oorlog is dus net als terreur of misdaad een bijzonder relatief begrip, en de bepaling ervan hangt vooral af van politieke krachtsverhoudingen.



De Mexicaanse ‘drugsoorlog’

Zitten de cijfers van Pinker dan compleet fout? Het punt is dat dit moeilijk te zeggen is. Veeleer zijn de conclusies die hij trekt te voorbarig en worden ze veel sluitender voorgesteld dan ze werkelijk zijn. Het is ten eerste naïef om te denken dat je het verloop van de wereldgeschiedenis kunt vatten aan de hand van één narratief. Ten tweede zijn de data niet van die aard dat ze de interpretatie onderbouwen die Pinker naar voor schuift.

Wat Pinker en zijn volgelingen verkopen als harde wetenschap is dat niet. Cijfers zijn ook maar cijfers, en ze worden pas betekenisvol wanneer je ze interpreteert en presenteert. Die interpretatie en presentatie is nooit objectief van aard in de zin dat er altijd meerdere, concurrerende interpretaties en presentaties mogelijk zijn. En dat is zeker het geval wanneer het cijfermateriaal zelf gebrekkig is. Kortom, morele vooruitgang is lang geen objectief feit, maar een onvermijdelijk subjectieve interpretatie van per definitie onnauwkeurige data.

Mythes

Kunnen er vraagtekens geplaatst worden bij de manier waarop cijfers geïnterpreteerd worden door Pinker, dan moeten er grote uitroeptekens geplaatst worden bij de historische verklaring die hij biedt voor de zogezegde afname van geweld. Pinker geeft, heel grof samengevat, een drievoudige verklaring voor de afname van geweld. In navolging van Hobbes stelt hij, ten eerste, dat de opkomst van de moderne staat leidde tot de reductie van geweld omdat de staat het geweld monopoliseerde en criminaliseerde.

Een tweede factor die volgens Pinker verklaart waarom geweld afneemt, is de opkomst van een complexe samenleving die gebaseerd is op handel en commerciële interacties. In een samenleving waarin handel belangrijker wordt is het voordeliger om vreedzaam met elkaar om te gaan, dan om elkaar de kop in te slaan. Aan doden kan immers weinig of geen geld verdiend worden, zo gaat de redenering.

Een derde en laatste factor die Pinker aanduidt is de opkomst van de Verlichting. Het hele Verlichtingsproces heeft volgens hem geleid tot een toename aan empathische vermogens, en bijgevolg een afname van geweld.

Op deze historische verklaringen valt zoveel aan te merken dat het moeilijk wordt om te weten wat je eerst bekritiseert. Sommige kritieken zijn ook zo evident dat ze het vermelden nauwelijks waard zijn. Het idee dat een geweldsmonopolie van de staat leidt tot minder geweld bijvoorbeeld.

Laten we even ter herinnering brengen dat het dankzij het geweldsmonopolie van de staat was dat massaslachting en mobilisatie daartoe net mogelijk werd. Eén van de mogelijkheidsvoorwaarden voor de Eerste en Tweede Wereldoorlog was de uitbouw van goed georganiseerde beroepslegers waarbinnen een ijzeren discipline heerste.



Troepenmobilisatie tijdens WOI

Ook het idee dat een samenleving waarin handel de boventoon voert, minder gewelddadig zou zijn is vanuit historisch perspectief net niet belachelijk. Het is een these die Pinker trouwens ontleent aan Immanuel Kant. Die beweerde in zijn werk Naar de eeuwige vrede dat toenemende handelsbetrekkingen leiden naar meer vrede.

Maar laten we een kat een kat noemen. Wat Pinker eigenlijk bedoelt is dat een kapitalistische samenleving een meer vredevolle samenleving is, gekenmerkt door minder geweld. Waar aan voorbij gegaan wordt is het historisch geweld van het kapitalisme zelf en de vele slachtoffers die dat geëist heeft in de 19de en 20ste eeuw.

Om een voorbeeld te geven, privatisering van gronden heeft geleid tot armoede, ontwrichting en honger in Europa en elders. In India in 1877 bracht dit een hongersnood met zich mee waarvan het – geschatte – dodental opliep tot meer dan een miljoen. En dat gebeurde allemaal onder het mom van de vrijhandel. Andere historische voorbeelden zijn legio. Vrijhandel is historisch gezien al te vaak een mooier woord voor gelegaliseerde plundering geweest van grond en productiemiddelen.



De hongersnood in India (1877)

Een andere mythe die Pinker gretig aanhaalt is dat van een toenemend moreel bewustzijn door toedoen van de Verlichting. Dat toenemend moreel bewustzijn zou er dan bijvoorbeeld toe geleid hebben dat gewelddadige, publieke lijfstraffen vervangen werden door een meer humaan strafsysteem in Europa. Dat is een mythe die helaas ook in veel schoolboeken te lezen valt. Het schema van de barbaarse middeleeuwen versus de geciviliseerde Verlichting gaat erin als zoete koek. Maar dat doet afbreuk aan de historische complexiteit.




Als het bijvoorbeeld over de afname van (publieke) lijfstraffen gaat in het Europees strafsysteem, dan zien we dat de verklaring daarvoor slechts in heel beperkte mate kan gevonden worden bij een zogenaamde toegenomen moraliteit van wat intellectuelen.

De afname van publiek uitgevoerde lijfstraffen had vooral te maken met de zoektocht naar nieuwe, meer efficiënte manieren om (staats)controle te handhaven en repressie uit te voeren in de context van opkomende natiestaten. Publieke executies en martelingen gaven makkelijk aanleiding tot opstand en rumoer in de middeleeuwen. Het gebeurde regelmatig dat het volk zijn sympathie betoonde aan de beschuldigde en zich keerde tegen de beul en de autoriteiten. Het geweld van de autoriteit kon al te makkelijk oncontroleerbaar worden en zich tegen de autoriteit zelf keren.

Dat fenomeen kennen we nog steeds. Als mensen geconfronteerd worden met expliciet staatsgeweld, keren ze zich makkelijk tegen de staat. Denk maar aan openlijk politiegeweld en de rellen waartoe dat aanleiding kan geven. Het ontstaan van een gevangenissysteem, van executies en martelingen achter gesloten deuren en meer subtiele vormen van dwang en geweld maakt deel uit van groeiende en meer verfijnde machtsmachine, niet van zozeer van een morele evolutie.

Europa

Eén van de redenen waarom het werk van Pinker zo populair is, is omdat het Europa (of een bepaalde interpretatie daarvan) in zijn eigen groot gelijk bevestigt. Het narratief van Pinker en volgelingen is bijzonder eurocentrisch en er gaat een impliciete Europese superioriteitsgedachte van uit.

Volgens Pinker is het de Europese Verlichting en moderniteit die geleid heeft tot een wereldwijde pacificatie. Europa is dus de aanvoerder en trekker van een wereldwijd proces. Het globale historische gebeuren is een neveneffect van Europese historische evoluties. Dat is een bijzonder vervormende manier om naar de wereldgeschiedenis te kijken die complexiteit en wisselwerkingen reduceert en op die manier automatisch tot verwrongen conclusies leidt.



Allegorie van de Amerikaanse ‘vooruitgang’

Wat Pinker compleet miskent is dat de Europese Verlichting geen exclusief fenomeen is. Het is uniek, zoals ieder historisch gebeuren uniek is, maar op andere tijden en plaatsen waren er evengoed tradities die pluralisme, tolerantie en gelijkheid predikten. India, China of Centraal-Azië hebben onder invloed van onder meer het Boeddhisme verschillende ‘Verlichtingen’ gekend. Dat waren ook ‘humanitaire revoluties’.

In het Midden-Oosten werd doorheen de geschiedenis in praktijk veel pragmatischer omgegaan met diversiteit en pluraliteit dan in Europa (vandaar dat je tot op heden veel meer historische religieuze diversiteit hebt daar dan in Europa).

Ook iets als democratie is geenszins een specifiek Westers fenomeen. Zowat overal ter wereld doken doorheen de geschiedenis samenlevingsvormen op waarin de macht gecentreerd lag bij de gemeenschap van burgers. Maar die feiten klinken natuurlijk bijzonder vals in de oren van zij die denken dat de Europese Verlichting de motor van iedere vooruitgang is.

Nuanceren

Bij wijze van afsluiter, nog een disclaimer om al te haastige critici alvast voor te zijn. Het is niet omdat ik Pinker bekritiseer dat ik per definitie tegen de Verlichting of vooruitgang ben. Het wil evenmin zeggen dat ik reële vormen van vooruitgang niet zou erkennen.

De reden waarom Pinker en zijn volgelingen moeten bekritiseerd worden is omdat ze een ééndimensionaal en al te simplistisch beeld schetsen van historische gebeurtenissen en processen. Een beeld ook dat ideologisch is in de zin dat het een zelfverheerlijking vormt van de Europese identiteit en geschiedenis. Het gevaar met dit simplisme is dat men dreigt te vergeten dat vooruitgang nooit éénduidig is en vooral nooit in gelijke mate verdeeld is.

Iedere vooruitgang eist ook slachtoffers en zorgt voor nieuwe machtsconstellaties waarin nieuwe vormen van onderdrukking en onderdrukten ontstaan. Die geschiedenis van de slachtoffers en onderdrukten heeft ook zijn rechten en dwingt ons het beeld van vooruitgang te nuanceren.

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!