Rodaan Al Galidi (foto: Serge Ligtenberg)
Interview -

Rodaan Al Galidi: “Een asielzoeker is iets tussen een mens en een dier”

De Nederlandse schrijver Rodaan Al Galidi ontvluchtte het Irak van Saddam Hoessein en kwam uiteindelijk, na jaren rondzwerven in Zuid-Oost Azië, in Nederland terecht. Tussen 1998 en 2007 verbleef hij in een Nederlands asielcentrum. Het werden negen lange jaren van wachten, wachten en nog eens wachten. Maar het levert nu, nog eens negen jaar later, wel een bijzonder beklijvende roman op. Hoog tijd voor een gesprek met Rodaan Al Galidi dus.

donderdag 7 april 2016 12:20
Spread the love

“Weet je waar ik van hou?”, vertrouwt Rodaan Al Galidi me toe, “de manier waarop een journalist de geïnterviewde introduceert in het interview. Meestal wordt de geïnterviewde dan lovend beschreven en geromantiseerd. Maar ik zou het appreciëren als je me een idioot durfde te noemen. Ik waarder het als je eerlijk bent.”

Nu, om eerlijk te zijn, een idioot is Al Galidi allerminst. En de zonet geschetste catch-22 waarin hij me lokte is daar wellicht het beste bewijs van. Al Galidi heeft een scherpe, tegendraadse geest die je steeds ontglipt op het moment dat je denkt ze te hebben gevat. Die speelsheid en tegendraadsheid is ook kenmerkend voor Al Galidi’s meest recente roman Hoe ik talent voor het leven kreeg.

Tussen komedie en tragedie

In die roman vertelt Al Galidi over de negen jaar die hij doorbracht in Nederlands asielzoekercentrum. Een thema dat zich makkelijk leent tot een tearjerker van een roman of in een als literatuur vermomd politiek pamflet. Maar net dat doet de schrijver van Hoe ik talent voor het leven kreeg niet. Zijn relaas is rauw en realistisch maar tegelijk grappig, zelfs luchtig bij momenten. Al Galidi balanceert niet, nee, hij danst op de uiterst dunne grens tussen komedie en tragedie en verliest nooit zijn evenwicht.

Ondanks dat vakmanschap wil Al Galidi geen schrijver genoemd worden. “Ik voel me nooit een schrijver. Ik wil niet zo genoemd worden”, zegt hij tijdens het interview. Wanneer ik hem vraag of hij een veelschrijver is, zegt hij schouderophalend “ach, ik schrijf wanneer ik me verveel, wanneer ik niks anders te doen heb. Weet je, ik ben gewoon een hippie.”

“Ik zie mezelf als een toerist of een reiziger in deze West-Europese samenleving. Ik maak er niet echt deel van uit en wil dat ook niet. Het is me allemaal te geregeld, te voorbereid, te koud en te grijs. Om in Europa echt te kunnen leven moet je rijk zijn. Als je niet rijk bent dan moet je proberen rijk te zijn en als je rijk bent moet je hard proberen om het te blijven. Voortdurend.”

“Je kan hier ook niet lui zijn. Het is onmogelijk om hier even te zitten en niks te doen. Je kan ook niet dom zijn in West-Europa. Als je dom bent, raast het leven maar onder je door. Dan tel je niet mee.”

“In deze samenleving wordt iedereen geacht bijzonder te zijn en iedereen wil dat zijn. Je moet hier een individu zijn. Je moet een persoon zijn. Je mag zogenaamd geen deel zijn van de kudde, er wordt je voortdurend ingepompt dat je een herder, een leider moet zijn. Maar eigenlijk vinden veel mensen het zo leuk om schaap te zijn en geleid te worden. Er is ook niks mis mee om een schaap te zijn, we hebben zelfs geen herder nodig. Gewoon wat gras volstaat. Maar toch wil iedereen per se herder zijn, uniek zijn, bijzonder zijn in deze samenleving. En die wens, die voortdurende eis zorgt ervoor dat mensen ongelukkig worden, aan zichzelf gaan twijfelen en uiteindelijk psychisch ziek worden.”

Nooit opgeven

Het is dezelfde soort weigering om deel uit te maken van een systeem die Al Galidi destijds uit Irak dreef. “In Irak was ik vooral bezig met géén Irakees te zijn. Ik wou er geen deel zijn van de maatschappij en geen deel van de geschiedenis. Ik hou alleen van het weer in Irak. Ik ben uiteindelijk weggevlucht uit Irak omdat ik niet in het leger van Saddam wou dienen. Ik walg van uniformen en alles wat erop lijkt. Ik wou niet leren om met wapens om te gaan en ik verfoeide het idee dat je meer van je vaderland moest houden dan van jezelf. Die onzin verwierp ik, maar als je dat deed was er geen plaats meer voor je in het Irak van Saddam.”

“Aanvankelijk hoopte ik om zonder verblijfsvergunning ergens in het buitenland te werken en te leven. Ik wist natuurlijk wel dat ik een vals paspoort nodig had om de grenzen over te geraken. Maar ik dacht dat ik me voor de rest wel uit de slag zou kunnen trekken. Dat bleek al snel een ijdele hoop.”

In een vrachtwagen, verborgen tussen de schapen werd Al Galidi vanuit Irak naar Jordanië gesmokkeld. Vanuit Jordanië ging het naar Thailand en Vietnam. Daar zwierf hij rond, sliep op straat, overleefde op het eten dat de Thai achterlieten bij Boedhabeelden. “Het was een verschrikkelijke periode”, zegt Al Galidi daarover. “Na drie jaar in Zuid-Oost Azië rondgezworven te hebben, ontdekte ik dat het onmogelijk was om je zonder de juiste papieren voort te bewegen, of zelfs maar te leven. Maar ik heb toen ook iets heel belangrijks geleerd. Er is eigenlijk maar één iets dat je steeds voor ogen moet houden: doorgaan, niet opgeven. Het doet er niet toe of je ziek of gezond, arm of rijk, slim of dom bent. Het enige dat telt is dat je niet opgeeft. Dat heeft mijn periode in Azië me geleerd. En het is die les die ervoor gezorgd heeft dat ik niet gek werd in Nederland.”

Een muur van lichamen

De exacte datum waarop hij toekwam in Nederland weet Al Galidi niet meer. “Ik kwam in Nederland toe in februari 1998. Alle data en tijdstippen ervoor zijn vaag en kloppen niet. Ik had nauwelijks benul van tijd voordat ik naar Nederland kwam. Ik had immers geen agenda bij me. Ik wist vaak niet eens wat voor dag het was. Ik had niks. De tijd bestond niet. Ik weet enkel dat ik ongeveer zeven jaar gezworven heb voor ik in Nederland arriveerde.”



Rodaan Al Galidi (foto: Serge Ligtenberg)

In het boek schrijft Al Galidi dat het “zeven jaar van honger, verdwalen en angst” was: “Vreemdelingenpolities bij vele grenzen hadden mij gebeten, alleen omdat ik dat kleine, dunne boekje, zonder gedichten of poëtische zinnetjes, niet had; een paspoort.” Maar de lijdensweg stopte niet toen Al Galidi voet zette op op Nederlandse bodem, hij begon toen pas in zekere zin. Eerst wordt hij vastgehouden in een koude cel op de luchthaven, daarna volgt een verhoor, nog een verhoor en een tijdje in een opvangcentrum in Haarlem. Uiteindelijk komt hij terecht in het asielzoekerscentrum (AZC). In dat AZC zou hij de komende negende jaar verblijven.

“Ik heb negen jaar in een AZC verbleven. Dat is langer dan de Eerste Wereldoorlog, langer dan de Tweede Wereldoorlog. Als een Europeaan negen minuten moet wachten op een trein begint hij al zenuwachtig op zijn horloge te kijken. Als hij negentien minuten moeten wachten dan gaat hij vrienden en kennissen opbellen om zijn frustratie te uiten. Als hij negen uur moet wachten dan is hij radeloos en kwaad, dan eist hij zijn geld terug en maakt hij groot misbaar.”

“Welnu, ik heb negen jaar moeten wachten op een antwoord van de Nederlandse overheid. En tegelijk werd van me verwacht dat ik rustig en kalm bleef. En ik was niet de enige in die situatie. Zo waren er een duizenden en duizenden asielzoekers die eeuwig bleven wachten.”

“Het AZC is als een verplicht opnamecentrum met open deuren. Het is een opnamecentrum waar iedereen gezond binnenkomt en gestoord weer buitenkomt. Maar tegelijk moet je doen alsof je gezond bent om een goede Europeaan te zijn. In een AZC word je gecastreerd. Daar dient het voor. En wat zo verschrikkelijk is, is dat de deur van de cel altijd open staat maar de deur naar al je dromen wordt gesloten.”

“Wat Europa doet is een muur bouwen, geen muur van steen maar een muur van mensen. Tijdens de periode dat ik in het AZC verbleef waren er 27000 asielzoekers in Nederland. Die 27000 dienden als muur voor andere asielzoekers. Een muur van levende lichamen als afschrikmiddel. Maar die muur plant zichzelf voort, baart kinderen. Kinderen die opgroeien, pubers worden en die heel hun leven niks anders kennen dan het AZC. Als je dan een jongen van veertien vraagt waar hij vandaan komt, dan zegt hij ‘van het AZC’. Het is de beste muur die Europa kan bedenken.”

“AZC’s vormen een apart universum dat volledig buiten de samenleving ligt. Er worden mensen in geboren, er zijn mensen die huwen en oneindig veel verhalen. Maar het enige wat mensen zien zijn lichamen die voorzichtig schuifelen met plastic zakken. Schichtige lichamen die op en af gaan tussen het centrum en de plaatselijke supermarkt. Ze hebben het zelfvertrouwen en het lef niet om in interactie te treden met de maatschappij rond hen. De sociale dienst en de vreemdelingenpolitie houden hen klein en volgzaam. De manier waarop een AZC werkt is een heel slimme en doordachte manier om ervoor te zorgen dat je vooral geen contact maakt met de omliggende samenleving.”

Muggen

“Mijn boek gaat eigenlijk niet over asielzoekers maar over Nederland en Europa. Het is een spiegel. Als er binnen honderd jaar een filosoof komt die wil begrijpen hoe Europa kijkt naar de andere mens dan zal hij het lot van asielzoekers als casus gebruiken. Hij zal merken dat het woord asielzoeker niet verwijst naar een mens, maar naar een product, een ding of een middel. Een asielzoeker is iets tussen een mens en een dier in. Je kan hem niet slachten als een dier, maar tegelijk niet behandelen als een mens. Als asielzoeker ben je niks. Je bent gewoon datgene dat niet in een systeem past. En je wordt ook voortdurend gereduceerd tot het asielzoeker-zijn.”



Rodaan Al Galidi (foto: Serge Ligtenberg)

“Er wordt over asielzoekers gepraat als over muggen. Muggen zijn dieren die je last bezorgen en als je over muggen praat dan is het om te vertellen dat ze je irriteren en hoe je ze kan verwijderen. Nooit zal iemand zeggen, “hé, ik had laatst net een gezellige babbel bij een kopje thee met een mug”. Met asielzoekers is het net zo. Zij zijn altijd een probleem, iets waar we van af moeten. In mijn boek heb ik dat willen tegengaan, ik wou asielzoekers tonen als mensen, hun menselijkheid bewaren en teruggeven.”

In zijn roman toont Al Galidi die menselijkheid inderdaad in volle glorie. Asielzoekers zijn noch de rauwe criminelen die de ene ervan maakt, noch de onschuldige slachtoffers die de andere ervan maakt. Het zijn – wat had je gedacht? – mensen met al hun troeven en al hun gebreken.

Gek van het wachten

 De asielzoekers in het AZC verzinnen de meest creatieve listen om aan de juiste documenten te geraken, verafgoden of verfoeien Nederland, zijn op zoek naar liefde, stelen en geven, werken samen en maken ruzie. Maar tussen al die schakeringen mens is er één constante: iedereen in het AZC wordt op zijn eigen manier gek. Gek van het wachten, maar ook van alle kleinerende regeltjes die gelden in het AZC.

In Hoe ik talent voor het leven kreeg lees je hoe asielzoekers steeds opnieuw in de rij moeten staan om zich te melden, dagkaarten moeten aanvragen om het centrum te verlaten en soms in de hoek moeten staan. Het heeft iets mee van een strenge school, werp ik op. Maar Al Galidi weerlegt meteen: “Ja, maar met dat verschil dat de school eindigt om vier uur en dat je dan naar huis mag. Er is ook geen vreemdelingenpolitie aanwezig in de school die je hardhandig aanpakt wanneer je tegenstribbelt en evenmin verhangen mensen zich uit pure wanhoop.”

“Wanneer je in een AZC verblijft, word je gemarteld door een anoniem en bureaucratisch systeem. Het Europese systeem is gebaseerd op formulieren en data. Wanneer je niet de juiste data of de juiste formulieren hebt, dan stel je helemaal niks voor.”

Als je bijvoorbeeld naar de gemeente gaat om een nieuw paspoort en je het juiste nummertje of de gepaste code geeft, dan is het één en al vriendelijkheid. Dan gaat het van ‘ha, meneer x of mevrouw y wat kan ik voor je doen? En hoe gaat het?’ Maar als je niet het juiste nummertje of briefje hebt, dan gaan alle deuren toe en is niemand nog vriendelijk. Als je dan moeilijk gaat doen of gaat schreeuwen, dan wordt de politie erbij gehaald.”

“Ik ken mensen die niet bogen onder het regime van Saddam Hoessein, maar die wel klein gemaakt werden door het verblijf in het AZC. Ze redden zichzelf van het Saddam-regime maar pleegden zelfmoord in een centrum. Omdat het AZC iedere hoop, ieder perspectief en iedere droom wegneemt. Het is een proces van minimaal drie jaar. Ze trainen je. Zorgen ervoor dat je niet meer reageert wanneer je beledigd wordt en behandeld wordt als een klein jongetje dat in zijn bed plast. Het zijn fabrieken om mensen af te breken. Heel beschaafd en mooi, maar ze breken je steen na steen af op een bestudeerde manier.”

Borgerhout

Ook op Al Galidi heeft de periode in het AZC een blijvende stempel gedrukt: “Mijn ervaring in het AZC heeft ervoor gezorgd dat ik totaal iemand anders geworden ben. Het AZC heeft me geleerd om niet naïef te zijn, maar slim. Niet eerlijk te zijn, maar listig.” Het is een parafrasering van wat Galidi ook in zijn roman schrijft: “Nederland had mij drie dingen geleerd: niet meer respect hebben voor Europa dan voorzichtigheid. Een nette leugen is beter dan de rommelige waarheid. En ik wist nu het verschil tussen een omafiets en een vrouwenfiets.”

En toch houdt Al Galidi van Europa. Zijn snijdende kritiek is er één die vertrekt uit liefde en fascinatie: “Ik wil Europa eigenlijk heel graag begrijpen, als schrijver. Ik ben geïnteresseerd in de grenzen van het systeem. Ik ben opgegroeid met de Europese literatuur en filosofie. Mijn vorming is eigenlijk veel meer Europees dan Arabisch. En ik wil graag de erfenis waarop ik me baseer doorgronden. Die kans heb ik gekregen. Want in een AZC toont Europa zijn naakte gezicht, zonder make-up, zonder franjes. In de manier waarop Europa omgaat met asielzoeker toont het haar gespletenheid, haar dubbelheid.”

“Maar weet je, ik zou tegelijkertijd niets liever willen dan dat Irak één procent kreeg van wat België of Nederland is. Gewoon één procent, een sprankeltje. Hier, in een gemeente als Borgerhout, zie ik joden en moslims samen naar dezelfde winkel gaan, zie ik mensen samenleven. Dat is de oplossing. De oplossing voor het Midden-Oosten heet Borgerhout. Als we een beetje van die sfeer konden exporteren naar Irak, dan was Irak het mooiste land van de wereld.”

take down
the paywall
steun ons nu!