Analyse -

Bekentenissen van een grillig Marxist

Op 14 mei 2013, als wetenschapper, toen hij nog niet alomtegenwoordig in de publiciteit leek te staan, hield Yanis Varoufakis in Zagreb een lezing. Hij bewerkte die tot een lange tekst, die hij zelf inleidt en betitelt als 'paper'. Varoufakis ziet zich geconfronteerd met een weerzinwekkende Europese crisis. Valt in zijn opvattingen daarover de huidige Griekse minister van Financiën al helemaal te herkennen?

maandag 23 februari 2015 13:22
Spread the love

Europa beleeft
momenteel een inzinking die substantieel verschilt van een ‘normale’
kapitalistische recessie, namelijk eentje van het type dat de
winstgevendheid herstelt door de lonen te drukken. Deze eeuwigdurende
lange-termijnroetsjbaan die ons naar asymmetrische depressie en
monetaire desintegratie doet afglijden, stelt radicalen voor een
vreselijk dilemma: moeten we deze kapitalistische crisis die
zich eens
per eeuw voordoet
beschouwen
als
een
kans om campagne te voeren voor de ontmanteling van de Europese Unie,
gezien de enthousiaste berusting van de laatste in neoliberale
politiek en geloofsbelijdenis? Of moeten we aanvaarden dat Links niet
klaar is voor radicale verandering en in plaats daarvan strijden
voor een stabiel Europees kapitalisme? Ik
pleit
er hier
voor,
hoe onappetijtelijk het laatste voorstel ook moge klinken in de oren
van de radicale denker, dat het de historische plicht is van Links,
binnen dit bijzondere tijdsgewricht, om het kapitalisme te
stabiliseren; om het Europese kapitalisme van zichzelf te redden en
van de zinloze handelingen die voortkomen uit de onvermijdelijke
crisis binnen de Eurozone.

Uitgaande van
persoonlijke ervaringen en mijn eigen intellectuele reis leg ik uit waarom Marx centraal moet blijven in onze analyse van het
kapitalisme, maar ook waarom we ‘grillig’ moeten blijven binnen
ons Marxisme. Verder legt deze paper uit waarom een Marxistische
analyse van zowel het Europese kapitalisme als van de huidige
toestand van Links ons dwingt om toe te werken naar een brede
coalitie, zelfs met de rechtervleugel, met wat als doel de oplossing
voor crisis binnen de Eurozone zou moeten zijn, alsook de
stabilisatie van de Europese
Unie.

Kort samengevat
suggereert deze paper dat de radicalen, binnen de context van het
onheil dat zich in Europa thans aan het ontvouwen is, het menselijke
gezwoeg zo minimaal mogelijk moeten trachten te houden, de Europese
publieke instellingen moeten versterken en daarom tijd moeten kopen
en ruimte om een echt humanistisch alternatief te kunnen uitbouwen.

Introductie:
Een radicale bekentenis

Het kapitalisme
kende zijn tweede globale kramp in 2008, aanleiding voor een
kettingreactie die Europa in de neerwaartse spiraal duwde die
momenteel de Europeanen dreigt mee te sleuren in een draaikolk van
haast permanente depressie, cynisme, verbrokkeling en mensenhaat.

De afgelopen drie
jaar heb ik een uitzonderlijk divers publiek toegesproken over
Europa’s netelige positie. Duizenden anti-besparingsdemonstranten
op het Syntagmaplein in Athene, het personeel van de Federal Reserve
Bank in New York, parlementairen van Groen in het Europese Parlement,
Bloomberg-analysten in Londen en New York, schoolkinderen in
achtergestelde Griekse en Amerikaanse voorsteden, het Lagerhuis in
Londen, Syriza-activisten in Thessaloniki, hedgefondsen in Manhattan
en Londen City: de lijst is even lang als onze Europese leiders
volhardend zijn in hun afwijzing van het humanisme en de
redelijkheid. Ondanks de verscheidenheid aan publiek was de boodschap
steeds dezelfde: de huidige Europese crisis vormt niet louter een
bedreiging voor de arbeiders, voor de onteigenden, voor de bankiers,
voor specifieke groepen, sociale klassen of, inderdaad, naties. Nee,
Europa’s huidige houding vormt een bedreiging voor de beschaving
zoals we die kennen.

Indien mijn
voorspelling klopt, en de Europese crisis is niet slechts weer een
cyclische malaise die snel weer overwonnen zal zijn wanneer de
winstvoet zichzelf opkrikt als het onvermijdelijke gevolg van
loonsverlagingen, dan is de vraag die voor radicalen zal rijzen de
volgende: moeten we de verzakking van de Europese kapitalistische
groothandel verwelkomen als een kans om het kapitalisme te vervangen
door een beter systeem? Of moeten we er zo ongerust over zijn dat we
ons onmiddellijk op een campagne gooien om het Europese kapitalisme
te stabiliseren? De afgelopen drie jaar was mijn antwoord
ondubbelzinnig en de aard ervan werd misbruikt door de hierboven
vermelde lijst van divers publiek dat ik hoopte te beïnvloeden. De
Europese crisis, zoals ik het zie, is zwanger niet van een
progressief alternatief, maar van radicale regressieve krachten die
het in zich hebben een humanitair bloedbad aan te richten waarbij
elke hoop op eender welke progressieve beweging in de vele komende
generaties wordt vernietigd.

Voor deze denkbeelden ben ik, door
goedbedoelende radicale stemmen, beschuldigd een defaitist te zijn;
een moderne Menshevik die onvermoeibaar strategieën blijft nastreven
met als doel het huidige, onverdedigbare Europese socio-economische
systeem te redden. Een systeem dat een radicaal in zowat alles dat
het voorstaat zou moeten vermanen en bevechten: een
antidemocratische, onomkeerbaar neoliberale, hoogst irrationele,
transnationale Europese Unie die haast op geen enkele manier in staat
is om te evolueren naar een onvervalste, humanistische gemeenschap
waarin Europa’s naties zouden kunnen ademen, leven en zich
ontwikkelen. Deze kritiek, dat geef ik toe, doet pijn. En het doet
pijn, omdat het meer dan een korrel van waarheid bevat.

Inderdaad, ik deel het denkbeeld dat deze
Europese Unie een fundamenteel antidemocratisch kartel is dat de
volkeren van Europa naar een pad van mensenhaat, conflict en
permanente recessie heeft geleid. En ik buig ook voor de kritiek dat
ik heb gestreden voor een agenda die gefundeerd was op de
veronderstelling dat Links verslagen was, en nog steeds is. Dus ja,
in deze betekenis voel ik me verplicht toe te geven dat ik wenste dat
mijn campagne van een andere soort was; dat ik veel liever een
radicalere agenda zou willen verdedigen waarvan de raison
d’être
was het Europese
kapitalisme te vervangen door een ander, rationeler, systeem – in
plaats van enkel te strijden voor de stabilisering van een Europees
kapitalisme dat in strijd is met mijn definitie van de Goede
Samenleving.

Hier aanbeland is het misschien
wel relevant om een
bekentenis van de tweede orde te doen: bekennen dat … bekentenissen
de neiging hebben het eigenbelang
te dienen. Inderdaad, bekentenissen bengelen altijd op het randje van
wat John von Neumann ooit zei over Robert Oppenheimer, toen hij
hoorde dat zijn vorige directeur van het Manhattan Project een
antinucleaire campagne was beginnen voeren en zijn schuldgevoelens
bekend had over zijn deelname aan de bloedbaden in Hiroshima en
Nagasaki. Von Neumanns bijtende woorden waren:

“Hij bekent schuld zodat hij glorie kan
opeisen.”

Gelukkig ben ik geen Oppenheimer en
daarom zal het niet te moeilijk zijn te vermijden dat ik verscheidene
zonden beken om mezelf te promoten, maar eerder om een venster te
creëren waardoor ik mijn zicht kan tonen op een door crisis
geteisterd, diep irrationeel, weerzinwekkend Europees kapitalisme
waarvan de implosie, ondanks zijn vele ziektes, kost wat kost moet
vermeden worden. Het is een bekentenis waarmee ik radicalen moet
overtuigen van het feit dat we een contradictorische missie hebben:
de vrije val van het Europese kapitalisme stoppen net
omdat
we tijd moeten kunnen
kopen die we nodig hebben om het alternatief ervan te kunnen
uiteenzetten.

Waarom een
Marxist?

Toen ik in 1982 het onderwerp voor mijn
doctoraat koos, was dat, opzettelijk, een hoogst mathematisch
onderwerp en een thema waarin Marx’ gedachte irrelevant was. Toen
ik later aan een academische carrière begon als lector binnen de
heersende stroming van economische departementen, was het impliciete
contract tussen mezelf en die departementen die me de lectoraten
aanboden, dat ik het soort van economische theorie zou aanleren waar
Marx niet aan te pas kwam. In de late jaren 1980, zonder dat ik het
wist, werd ik aangenomen door het Economisch Department van de
University of Sydney zodat een linkse kandidaat kon geweerd worden.
Toen, nadat ik in 2000 was teruggekeerd naar Griekenland, gokte ik op
George Papandreou, in de hoop mee de basis te leggen om te voorkomen
dat heroplevend Rechts, dat erop gebeten was om Griekenland terug in
een xenofobe positie te duwen (door zowel in het binnenland
migrantenwerknemers hard aan te pakken, als door haar buitenlands
beleid) de macht in handen zou krijgen. Zoals de ganse wereld nu
weet, faalde Meneer Papandreous partij er niet enkel in om de
xenofobie te beknotten, maar presideerde deze partij uiteindelijk met
een hoogst kwaadaardig, neoliberaal macro-economisch beleid dat het
speerpunt betekende voor de zogeheten
bailouts
in de Eurozone die, onbewust, de aanzet waren voor de terugkeer van
de Nazi’s in de straten van Athene. Ook al had ik mijn ontslag als
adviseur van meneer Papandreou reeds in 2006 ingediend, en was ik
veranderd in de meest fervente criticus van de regering gedurende
zijn mislukte aanpak van de post-2009 Griekse implosie, toch
vertoonden mijn tussenkomsten in de publieke debatten in verband met
Griekenland en Europa (bv. Bescheiden
voorstel tot het oplossen van de Europese crisis
[1],
waaraan ik meegeschreven heb en mee strijd voor heb gevoerd) geen
vleugje Marxisme.

Gezien dit lange pad doorheen de
academische wereld en beleidsdiscussies over Europa is men misschien
verwonderd om mij uit de spreekwoordelijke kast te horen komen als
een Marxist. Zulke uitspraken komen niet als vanzelfsprekend voor
mij. Ik wenste dat ik heterodefinities kon vermijden (i.e.
gedefinieerd worden door het wereldbeeld en methode van iemand
anders). Marxistisch, Hegeliaans, Keynesiaans, Humeiaans, ik ben van
nature geneigd om te zeggen dat ik geen van dit alles ben; dat ik
mijn dagen heb doorgebracht met pogingen om de bij van Francis Bacon
te worden: een wezen dat de nectar van miljoenen bloemen verzamelt en
deze in zijn binnenste in iets anders omtovert, in iets nieuws, in
iets van zichzelf, in iets dat elke bloem wat verschuldigd is maar
door geen enkele bloem gedefinieerd wordt. Helaas, dit zou onwaar
zijn en geen goede aanzet tot een … bekentenis.

Eerlijk gezegd,
Karl Marx was verantwoordelijk voor de vorming van mijn wereldbeeld,
vanaf mijn kindertijd tot op heden. Het is niet
iets
waarover ik vrijwillig praat tegenwoordig in de ‘beschaafde
samenleving’, omdat enkel het vermelden van het M-woord het publiek
al doet afhaken. Maar ik ontken het ook nooit. In feite, na enkele
jaren waarin ik een publiek toesprak waarmee ik geen ideologisch
ideeëngoed deelde, bekroop me recentelijk de nood om openhartig te
praten over Marx’ stempel op mijn denken. Om te kunnen uitleggen
waarom ik denk, als een Marxist die zich niet verontschuldigt, dat
het belangrijk is om hem met passie op verscheidene punten te
weerstaan. Om, met andere woorden, grillig te wezen in zijn Marxisme.

Indien ik gedurende
mijn gehele academische carrière Marx grotendeels negeerde, en
aangezien mijn huidige beleidsaanbevelingen onmogelijk als
Marxistisch kunnen omschreven worden, waarom dan nu over mijn
Marxisme beginnen? Het antwoord is simpel: zelfs mijn
niet-Marxistisch economisch denken werd gestuurd door een visie zwaar
beïnvloed door Marx. Een radicaal sociaal theoreticus kan de
mainstream economie op twee manieren uitdagen, dacht ik altijd. Eén
manier is door middel van immanente
kritiek
.
Door de mainstream axioma’s te aanvaarden en dan hun interne
contradicties aan te tonen. Door te zeggen: “Ik zal je
veronderstellingen niet betwisten, maar dit is waarom jouw eigen
conclusies geen logisch gevolg kunnen zijn van je
veronderstellingen.” Dit was namelijk Marx’ methode om de Britse
politieke economie te ondergraven. Hij aanvaardde elk axioma gesteld
door Adam Smith en David Ricardo zodat hij kon aantonen dat, binnen
de context van hun
veronderstellingen, het kapitalisme een contradictorisch systeem was.
De tweede weg die een radicale theoreticus kan volgen, is natuurlijk
de constructie van theorieën die het alternatief zijn van die van
Gevestigde Macht, en hopen dat deze serieus zullen worden genomen
(dat is wat later de twintigste-eeuwse marxistische economen hebben gedaan).

Mijn visie op dit dilemma was altijd dat
de gevestigde orde nooit in beroering geraakt van veronderstellingen
die verschillen van die van henzelf. Geen enkele gevestigde econoom
zal tegenwoordig ook maar enige aandacht besteden aan een Marxistisch
of neo-Ricardiaans model. Het enige wat de mainstream neoliberale
economen uit hun evenwicht zou kunnen brengen en echt uitdagen, is
het aantonen van de interne tegenstrijdigheid van hun eigen modellen.
En daarom, vanaf het begin, heb ik ervoor gekozen om te gaan graven
in de spelonken van de neoklassieke theorie en weinig of geen energie
te spenderen aan het ontwikkelen van alternatieve, Marxistische
modellen voor het kapitalisme. Mijn redenen daarvoor waren, ik geef
het toe, behoorlijk … Marxistisch.

Toen men mij vroeg om commentaar te
leveren op de wereld waarin we leven, op een
manier die de heersende
ideologie over hoe onze wereld functioneert zou tegenspreken, kon ik
niet anders dan terugvallen op de Marxistische traditie die mijn
denken gevormd had en dit al vanaf het moment dat mijn vader, die in
de metallurgie werkzaam was, mij als kind inprentte wat het effect
was van technologische verandering en vernieuwing op het historische
proces. Hoe bijvoorbeeld de overgang van het Bronzen Tijdperk naar
het IJzeren Tijdperk de Geschiedenis had versneld; hoe de ontdekking
van staal de geschiedkundige tijd zowat met een tienvoud had
opgevoerd; en hoe op siliconen gebaseerde IT-technologieën
socio-economische en historische discontinuïteiten
in een versnelling hadden gebracht.

Deze constante
triomf van de menselijke rede op onze technologische middelen en de
natuur, die op tijd en stond ook onze achterstand blootlegt wat
sociale omgang en relaties betreft, is een onvervangbaar inzicht dat
ik te danken heb aan Marx. Zijn historisch materialistisch
perspectief kwam op de meest interessante en onverwachte manier tot
uiting. Eender wie de aflevering ‘Blink
of an Eye’
van
Star Trek Voyager heeft gezien, zal een prachtig vijfenveertig
minuten durend staaltje van historisch materialisme aan het werk
zien; een verrassend verhaal over het proces waarbij de ontwikkeling
van productiemiddelen technologische vooruitgang verwekt die zonder
onderbreking het bijgeloof ondermijnt en historische uitbarstingen
creëert die, niet lineair, aanleiding geven tot nieuwe stadia in de
beschaving.

Ik was nog zeer
jong toen ik voor het eerst in contact kwam met de teksten van Marx,
het resultaat van de vreemde tijden waarin ik opgroeide, in een
Griekenland dat net de nachtmerrie van de neofascistische dictatuur
van 1967-74 achter zich had gelaten. Wat me opviel, was wat voor een
onovertroffen, betoverend geschenk de geschriften van Marx waren,
een dramatisch script voor de geschiedenis van de mens, inderdaad
voor zijn verdoemenis, doorregen met de zeer realistische
mogelijkheid tot redding en authentieke spiritualiteit. Ik las toen
zinnen als …

“de
samenleving van de moderne bourgeoisie in haar relatie tot de
productie, de uitwisseling en de eigendom, een samenleving die zo’n
gigantische hoeveelheid productie- en uitwisselingsmiddelen kan
tevoorschijn toveren, is zoals de duivelskunstenaar die niet langer
in staat is om de krachten van de onderwereld die hijzelf heeft
opgeroepen met zijn bezweringen, onder controle te houden.”
(Manifest
van de Communistische Partij
,
1848)

Ze gaven me het
gevoel dat ik op een bijeenkomst was gebotst tussen enerzijds
Dr. Faust en Dr. Frankenstein en anderzijds Adam Smith en David
Ricardo, waarbij hij een verhaal creëerde, bevolkt met figuren
(arbeiders, kapitalisten, ambtenaren, wetenschappers) die samen het
dramatische personage Geschiedenis voorstelden, worstelende agenten
die poogden de rede en de wetenschap in een harnas te steken om zo de
mensheid macht te geven terwijl ze, in tegenstelling tot hun
bedoelingen, daarbij demonische krachten onketenden die zich hun
vrijheid en menselijkheid toe-eigenden
en hen ondermijnden.

Dit dialectisch
perspectief, waarin alles zwanger is van tegenstelling, en het
gretige oog waarmee Marx het potentieel voor verandering in wat het
meest constante en onveranderlijke in sociale structuren leek, kon
onderscheiden, hielp me om de grote contradicties in het
kapitalistische tijdsgewricht te vatten. Het loste de paradox op van
een tijdperk dat de meest opvallende rijkdom kon genereren, en
tezelfdertijd de meest treffende armoede. Vandaag, als we kijken naar
de Europese crisis, de crisis in de Verenigde Staten, de langdurige
stagnatie van het Japanse kapitalisme, dan slagen de meeste
commentatoren er niet in om waardering te hebben voor het dialectische proces dat zich onder
hun neus afspeelt. Ze zien de schuldenberg en de
bankverliezen, maar ze negeren de andere kant van diezelfde medaille,
haar antithesis: de berg van nutteloze spaarcenten ‘bevroren’
door angst, waardoor ze er dus niet in slagen om deze in productieve
investeringen om te zetten. Een Marxistische
alertheid voor binaire tegenstellingen had hen de ogen kunnen openen

Een belangrijke
reden waarom de gevestigde opinie er maar niet in slaagt om met de
huidige realiteit in het reine te komen, is dat men nooit het
dialectisch nauw ‘verbonden product’ van schulden en overschotten
heeft begrepen, van groei en werkloosheid, van rijkdom en armoede,
van spiritualiteit en verdorvenheid, ja van het goede en het kwade,
van nieuwe perspectieven op vermaak en nieuwe vormen van slavernij,
van vrijheid en onderwerping; van deze mengeling van binaire
tegenstellingen die de bron is voor de sluwheid van de Geschiedenis
en waarvoor Marx’ dramatische script ons waarschuwde.

Vanaf mijn eerste
stappen in mijn economisch denken tot op vandaag valt het me op dat
Marx een ‘ontdekking’ heeft gedaan dat de basis moet blijven
vormen voor eender welke bruikbare analyse van het kapitalisme. Dat
was natuurlijk de ontdekking van de binaire tegenstelling zo eigen
aan menselijke arbeid. Tussen de twee heel verschillende ‘aarden’
van arbeid: (i) arbeid
als een waardecreërende
(“vuurspuwende”) activiteit

die nooit kan gespecificeerd
worden of op voorhand in hoeveelheid kan weergegeven worden (en
daardoor onmogelijk als koopwaar kan voorgesteld worden), en (ii)
arbeid
als een hoeveelheid
(i.e.
aantal uren gewerkt) die
verhandelbaar is en een prijs heeft.
Dat
is wat arbeid verschillend maakt van andere productieve input zoals
elektriciteit: zijn tegenhanger, contradictorisch, de natuur. Een
differentiatie-met-contradictie
genegeerd door de politieke economie voordat Marx ermee op de proppen
kwam en welke men vandaag nog steeds weigert te erkennen in de
mainstream economie.

Zowel elektriciteit
als arbeid kunnen als handelswaar gezien worden. Ja, zowel werkgevers
als werknemers proberen arbeid verkoopbaar te maken. Werkgevers
gebruiken al hun vernuft, en die van de slaafjes van de
personeelsdienst, om toch maar zoveel mogelijk arbeid te tellen,
meten en gelijk te stellen. Ondertussen wringen toekomstige
werknemers zich angstig in allerlei bochten om hun arbeid aan de man
te brengen, ze schrijven en herschrijven hun cv’s om zichzelf als
leveranciers van telbare arbeidseenheden voor te stellen. En daar
wringt het schoentje! Want moesten arbeiders en werkgevers erin
slagen om arbeid volledig verhandelbaar te maken, dan zou het
kapitalisme ten onder gaan. Zonder dat inzicht zal de
neiging van het kapitalisme om crisissen te genereren nooit begrepen
kunnen worden en het is ook een inzicht waartoe niemand toegang
zal hebben wanneer men zichzelf niet blootstelt aan wat Marxistisch
denken.

Sciencefiction wordt documentaire

In The
Invasion of the Body Snatchers,
de
filmklassieker uit 1953 ,vallen
de buitenaardse krachten ons niet onmiddellijk aan, zoals
bijvoorbeeld in H.G. Wells’ The
War of the Worlds.
In
de plaats daarvan worden mensen van binnenuit uitgehold, tot er niets
meer overblijft van hun menselijke geest en emoties. Hun lichamen
zullen slechts als omhulsels overblijven waarin ooit vrije wil
verpakt zat en die nu arbeid verrichten, die nu de alledaagse
bewegingen van het leven doorlopen en functioneren als menselijke
schijnvertoningen ‘bevrijd’ van de eigenzinnigheid van hun
menselijke natuur, die niet in kwantiteit te vatten valt. Dit proces
is gelijkwaardig aan de transformatie die nodig is om menselijke
arbeid om te vormen tot productieve input zoals zaden, elektriciteit,
ja zelfs robotten. In hedendaagse taal zou dat op uitwaseming
neerkomen, moest menselijke arbeid perfect
terug te brengen
zijn tot menselijk kapitaal en zodoende bruikbaar om ingeschakeld te
worden in de platte economische modellen.

Als ik er zo eens
over nadenk, eender welke niet-Marxistische economische theorie die
menselijke en niet-menselijke productieve input als verwisselbare en
kwaliteitsgewijs vergelijkbare eenheden ziet, veronderstelt dat de
ontmenselijking van menselijke arbeid compleet is. Maar mocht dat
ooit compleet worden ingevuld, dan zou het resultaat het einde
betekenen van het kapitalisme als een systeem dat waarde kan creëren
en verspreiden. Om te beginnen, een samenleving van ontmenselijkte
schijnvertoningen, van automaten, zou lijken op een mechanische
horloge vol radertjes en veertjes, elk met zijn eigen unieke functie,
die samen iets ‘goeds’ produceren: tijdsmeting. Echter, als die
samenleving niets meer bevat dan andere automaten, dan zou
tijdsmeting niets ‘goeds’ kunnen zijn. Het zou iets van ‘output’
produceren, dat is zeker, maar zou dat ‘goed’ zijn? Zonder reële
mensen die in staat zijn het heil van het functioneren van de klok te
ondervinden, bestaat er niet zoiets als ‘goed’ of ‘slecht’.
Een ‘samenleving’ van automaten zou, net zoals de mechanische
horloge of een of ander geïntegreerde schakel, vol zitten met
functionerende onderdelen, het zou aantonen dat het wel degelijk aan
het ‘functioneren’ is, maar het zou geen ‘goed’ of ‘kwaad’
kunnen aantonen, niets dus dat ‘waarde’ heeft.

Dus, om even samen
te vatten, als het kapitaal er ooit in slaagt om arbeid om te zetten
in telbare eenheden en vervolgens compleet verhandelbaar te maken,
zoals het constant probeert te doen, dan zal het er ook die
onbepaalde, weerspannige menselijke vrijheid uitpersen die garant
staat voor het genereren van de waarde ervan. Het briljante inzicht
van Marx in wat de essentie uitmaakt van kapitalistische crisissen is
nu net dat: hoe groter het kapitalistische succes om arbeid
verhandelbaar te maken hoe minder waarde de output krijgt door elke
eenheid gegenereerd, hoe lager de winstvoet, en uiteindelijk hoe
dichterbij de volgende recessie komt in dit economische systeem. Het
voorstellen van de menselijke vrijheid als een economische categorie
maakt Marx uniek, het maakt het mogelijk om op een dramatisch
voorstelbare en analytisch geslepen manier een interpretatie te geven
van hoe het kapitalisme geneigd is om recessie, zelfs depressie,
vanuit de bek van ‘groei’ los te rukken.

Toen Marx schreef
dat arbeid het levende, vormgevende vuur was; de vergankelijkheid van
de dingen; hun tijdelijkheid, gaf hij de grootste bijdrage die
eender welke econoom ooit heeft gemaakt aan ons begrip van wat de
acute tegenstrijdigheid inhoudt binnen in het DNA van het kapitalisme.
Toen hij het kapitaal voorstelde als “…een kracht waaraan we
moeten toegeven om… een kosmopolitische, universele energie te
ontwikkelen die elke limiet doorbreekt en elk verbond en zichzelf als
het enige beleid vooropplaatst, de enige universaliteit, de enige
limiet en het enige verbond”, toen benadrukte hij de
realiteit dat arbeid kan aangekocht worden met liquide middelen (i.e.
geld), in zijn verhandelbare vorm, maar dat het altijd in zichzelf
een vijandiggezinde wil zal dragen ten opzichte van de
kapitalistische koper. Hiermee deed Marx niet enkel een
psychologische, filosofische of politieke uitspraak. Hij leverde
eerder een opmerkelijke analyse over waarom arbeid (als een
activiteit niet uit te
drukken
in
eenheden), vanaf het moment dat het die vijandigheid laat vallen,
steriel wordt, niet in staat om waarde te produceren.

Op een tijdstip
waarop neoliberalen de meerderheid verstrikt hebben in hun
theoretische tentakels, en onophoudelijk de ideologie herkauwen van
de verhoging van arbeidsproductiviteit in een poging om de
competiviteit te verhogen met het oog op ‘groei’ enzovoort, biedt
Marx zijn analyse een krachtig tegengif. Kapitaal kan nooit winnen in
de strijd om arbeid om te vormen tot een oneindig elastische,
gemechaniseerde input, zonder zichzelf te vernietigen. Dat is wat
noch de neoliberalen noch de Keynesianen ooit zullen vatten! “Als
de gehele loonarbeidersklasse zou vernietigd worden door machinerie”,
schreef Marx, “hoe verschrikkelijk zou dat zijn voor het kapitaal,
dat, zonder loonarbeid, zou ophouden met kapitaal te zijn!” Hoe
dichter het kapitaal het randje van de ‘finale overwinning’
op arbeid nadert, hoe meer onze samenleving op een sciencefictionfilm
begint te lijken. Eentje die was voorspeld door, ja Karl Marx: The
Matrix
.

Wat The
Matrix
uniek
maakt, is dat in de film onze opstand der artefacten niet slechts een
simpele zaak van schepperitis was. In tegenstelling tot Frankensteins
Thing,
dat
zonder reden mensen aanvalt enkel en alleen omwille van existentiële
angst, of de machines in The
Terminator-
reeks,
die enkel alle mensen willen uitroeien om hun toekomstige
overheersing op de planeet te kunnen versterken, is in The
Matrix
het
opkomende rijk van machines erop gebrand het menselijke leven te
bewaren
voor
eigen doeleinden; ons in leven te houden als een primaire
bron
.
Homo
sapiens,

niettegenstaande het feit dat hij de menselijke slavernij uitvond, en
ondanks een ongeëvenaard overzicht van onbeschrijfelijke horror
toegebracht aan onze broeders, zou toch nooit in staat zijn geweest
om zichzelf in de verachtelijke rol in te beelden, waarin de machines
hem plaatsen in The
Matrix:
vastgebonden
aan toestellen die ons immobiel maken om energie te besparen,
machines die ons onder dwang voederen met misselijkmakende
voedingsstoffen bedoeld om maximale verwarming te genereren.

De machines
ontdekken echter al gauw dat mensen het niet lang trekken als hun
geest gebroken is en ze van de totale vrijheid beroofd worden. Onze
bizarre nood aan vrijheid bedreigde zodoende de efficiëntie van hun
krachtinstallaties die
door mensen aangedreven werden.
En dus voorzagen de machines ons van een wat Marx ‘vals geweten’
zou noemen. Zij ramden niet enkel voedingsstoffen in onze lichamen,
maar ook illusies in onze hoofden waar onze geesten naar snakten.
Heel ingenieus hechtten ze elektrodes vast aan onze schedels waardoor
ze, recht naar ons brein, een
virtueel,
maar
compleet realistisch
leven
voedden, dat voor ons mensen draaglijk was. Terwijl onze lichamen op
brute wijze ingeplugd waren in hun krachtgeneratoren, die ze voedden
met elektriciteit afkomstig uit onze lichaamstemperatuur, vulde het
computerprogramma (i.e. The
Matrix
)
van de machines onze geesten met een denkbeeldig, illusoir, maar zeer
‘realistisch’ ‘normaal’ leven. Op die manier konden onze
lichamen, zich niet bewust van de realiteit, decennia blijven
voortleven, tot groot nut van de machines verantwoordelijk voor het
voortbrengen van genoeg energie om hun nieuwe wereld draaiende te
houden. Menselijke vergetelheid bleek een cruciale factor te zijn in
de voortbrenging van The
Matrix Economy.

“Machines
hebben de regerende macht verworven over menselijke arbeid en haar
producten”, was hoe Marx ‘de opkomst van de machines’
beschreef, als een kruising tussen een oud-Griekse
en shakesperiaanse
tragedie die zich ontplooide tegen een achtergrond van een
industriële revolutie waarin enkelen eigenaar waren van alle
machines en de velen hen bedienden. Het punt van Marx was dat we, in
de wereld van het kapitaal, al transmenselijk zijn. The
Matrix
is
geen futurologie. Het maakt al een tijdje deel uit van ons leven! Het
is een premium documentaire over ons
tijdperk, of om het wat preciezer te stellen, over de neiging van ons
tijdperk om alle karakteristieken weg te bleken die menselijke arbeid
ervan weerhouden om volledig flexibel te worden, volledig in eenheden
vast te leggen, oneindig onzichtbaar. De rol van Marx bestond eruit om ons
de optie van de ‘rode pil’ voor te houden; de kans om de
lelijke realiteit in het gezicht te staren, zonder de verzachtende
illusies van de bourgeoisideologie, van een systeem dat als
vanzelfsprekend crisissen voortbrengt en tekorten, opzettelijk, en
zeker niet per ongeluk.

Lees er eender
welke management-handleiding op na, eender welke paper in een of
ander tijdschrift over economie of onderwijs, elke paper die er moet
komen van de Europese Unie over training, scholen, universiteiten,
programma’s die productiviteit moeten verhogen, competiviteit
enzovoort. Wat je er onmiddellijk in zal herkennen, is dat we reeds
in onze eigen versie van The
Matrix

leven. De onverbiddellijke inspanningen van het kapitaal om zich
arbeid toe te eigenen en te kwantificeren heeft alle documenten
aangetast die een samenleving sponsoren waarin mensen ernaar streven
automaten te worden. Een ideologie waarvan de programmatische
uitbreiding erin bestaat menselijke arbeid te transformeren naar een
versie van thermale energie die machines toegang verschaft tot
grotere speelruimtes om in te functioneren en andere machines te
maken die, tragisch genoeg, op geen enkele manier bekwaam zijn om …
waarde te genereren.

Op die manier kan
onze
Matrix
enkel maar tijdelijk zijn in de zin van hoe dichter het de perfecte
filmversie benadert, hoe groter de kans dat er zich een monumentale
crisis zal voordoen, economische waarden zullen de afgrond in
donderen, een Grote Recessie zal ten tonele verschijnen en de opkomst
van de machines zal omgekeerd worden, want er in investeren zal
negatief uitdraaien. Vanuit dit Marxistisch perspectief, als we
terugkeren naar de film, symboliseert de groep van bevrijde mensen
die zich in de ingewanden bevinden van de machinesamenleving (zij
leiden de opstand der mensen tegen de machines) de menselijke
weerstand om menselijk kapitaal te worden; de onherleidbare inherente
vijandigheid ten opzichte van kwantificering die ingebed blijft in de
harten en geesten van zelfs hen die al hun energie gebruiken om toch
maar verhandelbaar te zijn ten gunste van hun werknemers. De
heerlijke ironie hieraan is dat diezelfde vijandigheid die het
kapitaal probeert uit te roeien in arbeid, maakt dat arbeid waarde
kan produceren en zo kapitaal toelaat om winsten te boeken.

Wat heeft Marx voor ons gedaan?

Paul Samuelson
sprak ooit denigrerend over Marx door hem een kleine Ricardiaan te
noemen. Zowat elke denkrichting, waaronder enkele progressieve
economen, doen graag alsof, hoewel Marx een krachtige figuur was,
heel weinig of bijna geen van zijn bijdragen vandaag nog enige
relevantie hebben. Ik ga daar niet mee akkoord.

Buiten het feit dat hij erin
geslaagd is om het drama dat aan de basis ligt van de kapitalistische
dynamiek te vatten (zie de vorige hoofdstukken), heeft Marx me de
instrumenten aangereikt om immuun te worden voor de giftige
propaganda van de neoliberale vijanden van onvervalste vrijheid en
rationaliteit. Bijvoorbeeld, bezwijken aan de idee dat rijkdom
particulier geproduceerd wordt en dan toegeëigend door een quasi-onwettige toestand, via belastingen, is gemakkelijk als men niet
eerst blootgesteld werd aan Marx’ verrassend aangrijpend argument
dat precies het tegenovergestelde stelt: rijkdom wordt collectief
geproduceerd
en dan particulier toegeëigend via sociale zakenrelaties en
eigendomsrechten die, om meer winst te boeken, bijna exclusief
vertrouwen op een vals geweten. Vergelijkbaar met het concept van
‘autonomie’, dat zo goed weerklinkt in die ‘postmoderne’
wereld van ons. Ook dit wordt collectief voortgebracht, via een
dialectiek van wederzijdse erkenning, en dan particulier in beslag
genomen. Als men Marx maar serieus had genomen (dit geldt, het moet
gezegd, zowel voor de Marxisten als voor zijn lasteraars), dan had er
heel wat van de verhitte lucht die er doorheen de jaren in de annalen
van culturele studies geaccumuleerd werd, kunnen vermeden worden.

Phil Mirowski heeft
recentelijk benadrukt, heel welsprekend, dat de neoliberalen erin
slagen om een groot scala van de bevolking ervan te overtuigen dat de
markten niet enkel een nuttig middel zijn, maar ook een
onvervreemdbaar doel op zichzelf. Dat, terwijl collectieve actie en
publieke instellingen het nooit
‘goed zullen krijgen’, de onbelemmerde operaties van
gedecentraliseerde particuliere belangen een soort van
seculiere-met-goddelijke voorzienigheid voortbrengen die niet enkel
de juiste output produceert, maar ook de juiste wensen, karakter,
ethos zelfs. Het beste voorbeeld van neoliberale lompheid is
natuurlijk het debat rond klimaatverandering en wat daaraan gedaan
moet worden. Neoliberalen hebben zich in het debat gehaast met het
argument dat, als er al iets gedaan moet worden, dat het dan onder de
vorm van een quasi-markt voor ‘kwaden’ (bv. een handelsschema
voor de regeling van uitstoot) moet zijn aangezien enkel de markten
‘weten’ hoe goeden en kwaden moeten geprijsd worden. Om goed te
begrijpen waarom een quasi-markt zowel gedoemd is om te falen en,
veel belangrijker, waar de motivatie vandaan komt om met zo’n
‘oplossingen’ op de proppen te komen, kan men er slechter aan
doen dan kennis te maken met de logica van kapitaalopeenstapeling die
Marx uiteenzette en die Michal Kalecki aanpaste aan een wereld
geregeerd door een netwerk van oligopolies.

In de twintigste
eeuw
waren de twee politieke bewegingen die hun wortels zochten in de
mijmeringen van Marx de communistische en de sociaaldemocratische
partijen. Beiden, ter aanvulling van hun fouten (en ja, ook
misdaden), faalden, in hun nadeel, om het voorbeeld van Marx te
volgen in een cruciaal verband: in plaats van de vrijheid en de
rationaliteit te omhelzen als zijnde hun strijdkreten en
organiserende concepten, opteerden ze voor gelijkheid en
gerechtigheid, en kenden ze vrijheid toe aan de neoliberalen. Marx
was onvermurwbaar: het probleem met kapitalisme is niet dat het
oneerlijk is, maar dat het irrationeel is, aangezien het gewoonweg
hele generaties veroordeelt tot ontzetting en werkloosheid en zelfs
de kapitalisten tot door angst gedreven automaten omvormt, die, ook
tot slaafjes gemaakt van machines waarvan ze zogezegd eigenaar zijn,
in permanente angst leven dat, tenzij ze hun medemensen compleet
verhandelbaar maken zodat ze kapitaalopeenstapeling nog meer in de
hand werken, zullen ophouden met … kapitalisten te zijn.

Dus, als het
kapitalisme niet deugt, dan is dat omdat het ons allemaal
Matrix-gewijs
tot slaven maakt, arbeiders en kapitalisten; het verspilt menselijke
en natuurlijke bronnen; het verzuurt tot ongeluk, onvrijheid en
crisissen voortgebracht door dezelfde productielijn, die
opmerkelijke gadgets en onnoemelijke rijkdom oppompt. Door er niet in
te slagen om een kritiek op het kapitalisme te framen
in termen van vrijheid en rationaliteit, wat Marx als essentieel zag,
hebben de sociaaldemocraten en Links toegelaten dat de neoliberalen
de mantel van de vrijheid om zich heen hebben geslagen, waarmee ze op
spectaculaire wijze de strijd gewonnen hebben voor faculteiten en
ideologieën.

Om bij de
neoliberale triomf te blijven, misschien bestaat haar meest
opvallende dimensie wel in wat bekend is geraakt als het
‘democratisch tekort’. Rivieren vol krokodillentranen zijn
er gevloeid over de ondergang van onze grote democratieën gedurende
de laatste drie decennia van financialisering
en globalisatie. Marx zou lang en hard gelachen hebben met hen die
verrast lijken, of van streek, door het ‘democratisch tekort’.
Wat was de grote drijfveer achter het negentiende-eeuwse
liberalisme? Het was, en Marx raakte nooit vermoeid door hierop te
wijzen, het afscheiden van de economische sfeer van de politieke en
de politiek tot de laatste te beperken, terwijl de economische sfeer
aan het kapitaal werd overgelaten. Wat we vandaag kunnen observeren,
is het schitterende succes dat het liberalisme heeft behaald met dit
langgekoesterde einddoel. Neem maar eens een kijkje in het Zuid-Afrika
van vandaag, meer dan twee decennia nadat Nelson Mandela werd
vrijgelaten en de politieke sfeer, eindelijk, de ganse bevolking
omhelsde.
ANC’s netelige positie was dat het, om toegelaten te kunnen worden om
de politieke sfeer te domineren, moest aanvaarden dat het
machteloos zou staan in de economische. En als jij er anders over
denkt, dan adviseer ik om eens te praten met de honderden mijnwerkers
die werden neergeschoten door gewapende bewakers enkel en alleen
omdat ze een loonsverhoging durfden te eisen.

Waarom
grillig? De twee onvergeeflijke fouten van Marx

Ik had al uitgelegd
waarom ik alles wat ik van onze sociale wereld begrijp grotendeels te
danken heb aan Karl Marx. Nu zou ik graag uitleggen waarom ik
verschrikkelijk boos op hem blijf. Met andere woorden, ik zal
uitklaren waarom ik er zelf voor gekozen
heb om een grillige, inconsequente Marxist te zijn. Marx beging twee
spectaculaire fouten. Bij de ene ging het om nalatigheid, bij de
andere zat het probleem hem in de boodschap. Deze fouten blijven
doorwegen tot op de dag van vandaag, omdat ze Links hinderen in het
effectief verijdelen van het georganiseerd aanzetten tot mensenhaat,
vooral in Europa.

Marx’ eerste
fout, die waarvan ik suggereer dat het door nalatigheid kwam, was dat
hij onvoldoende dialectisch en onvoldoende reflexief was. Hij slaagde
er niet in om voldoende na te denken, en bleef oordeelkundig zwijgen,
over de impact van zijn eigen getheoretiseer
op de wereld waarover hij aan het theoretiseren
was. Zijn theorie is uitzonderlijk beredeneerd krachtig en Marx kreeg
een vleugje van de macht ervan binnen. Hoe komt het dat hij zich geen
zorgen leek te maken dat zijn volgelingen, mensen die beter in staat
waren om deze krachtige ideeën te vatten dan de doordeweekse
arbeider, deze macht die op hen werd losgelaten niet zouden aanwenden
om, via de ideeën van Marx, andere kameraden te misbruiken, hun
eigen machtsbasis uit te bouwen, invloedrijke posities in te winnen,
beïnvloedbare studentes in bed te krijgen enz.?

Om een tweede
voorbeeld te geven, we weten dat het succes van de Russische
Revolutie het kapitalisme, mettertijd, strategisch deed terugdeinzen
en deed toegeven aan pensioenschema’s en nationale sociale
gezondheidszorg, en zelfs aan de idee om de rijken te dwingen te
betalen voor de massa’s arme studenten, zodat ze konden deelnemen
aan doelgerichte liberale colleges en universiteiten. Tezelfdertijd
zien we hoe de dolle vijandigheid tegenover de Sovjet-Unie, met
een reeks van invasies als belangrijkste voorbeeld, de
vervolgingswaanzin aanwakkerde onder de socialisten en een klimaat
van angst creëerde, dat vooral vruchtbaar bleek te zijn voor figuren
zoals Jozef Stalin en Pol Pot. Marx heeft dit dialectische proces
nooit zien aankomen. Hij hield gewoon geen rekening met de
mogelijkheid dat de creatie van de arbeidersstaat besmet zou kunnen
worden met het virus van het totalitarisme, terwijl hier tegenover de
vijandigheid van de rest van de (kapitalistische) wereld maar bleef
groeien.

Marx’ tweede
fout, degene die ik toeschrijf aan de boodschap, was erger. Het was
zijn veronderstelling dat de waarheid over het kapitalisme ontdekt
kon worden in de mathematica van zijn modellen (de zogeheten
‘reproductieschema’s). Dat was de ergste ondienst die Marx aan
zijn eigen theoretische systeem had kunnen leveren. De man die ons
uitrustte met het economische eersterangsconcept van menselijke
vrijheid; de geleerde die de radicale onbepaaldheid naar zijn
rechtmatige plaats binnen de politieke economie had verheven – dat was
dezelfde persoon die eindigde met wat geflirt met simplistische,
algebraïsche modellen, waarin arbeid uitgedrukt werd in eenheden
die, uiteraard, compleet gekwantificeerd waren, terwijl hij tegen
alle verwachtingen in hoopte uit deze vergelijkingen nog wat
aanvullende inzichten over het kapitalisme te kunnen bewijzen. Na
zijn dood verspilden Marxistische economen lange carrières door zich
over te geven aan een vergelijkbaar scholastiek mechanisme, en zo
eindigden ze met wat Nietzsche ooit omschreef als “de stukjes van
het mechanisme die er zijn om te kunnen huilen”. Volledig
ondergedompeld in irrelevante debatten over het transformatieprobleem
en wat eraan gedaan, eindigden ze uiteindelijk als een bijna
uitgestorven ras, terwijl het neoliberale monster ondertussen alles
wat andersdenkend was op zijn pad verpletterde.

Hoe kon Marx zo
misleid zijn? Hoe kon hij niet zien dat geen enkele waarheid over het
kapitalisme ooit uit eender welk mathematisch model kon onttrokken
worden, hoe briljant de modelbouwer ook kon wezen? Beschikte hij dan
niet over de intellectuele instrumenten om te beseffen dat de
kapitalistische dialectiek ontstaat uit dat deel van de menselijke
arbeid die je niet in eenheden kan weergeven, dus vanuit een
variabele die nooit
mathematisch
precies kan gedefinieerd worden? Natuurlijk zag hij dat, vermits hij
die instrumenten zelf had gesmeed! Nee, de reden voor deze fout is
ietsje onheilspellender: net zoals de platte economen die hij zo
briljant terechtwees (en die de Departementen van Economie vandaag de
dag blijven domineren), begeerde hij de macht die het mathematische
‘bewijs’ hem bood.

Als ik gelijk heb,
dan wist Marx waar hij mee bezig was. Hij begreep, of bezat het
vermogen om te weten, dat een allesomvattende theorie over waarde
niet kan ingepast worden in een mathematisch model van een groeiende,
dynamisch kapitalistische economie. Hij was, daar twijfel ik niet
aan, er zich van bewust dat een behoorlijke economische theorie
Hegels gezegde moet respecteren: “de regels voor de onbepaalden
zijn zelf onbepaald”. In economische termen betekent dit erkennen
dat de macht van de markt, en dus van winstgevendheid, van de
kapitalisten niet per se te
reduceren
was tot hun capaciteit om arbeid uit werknemers te halen; dat sommige
kapitalisten meer kunnen halen uit een bepaalde arbeidspool of uit
een bepaalde gemeenschap van consumenten omwille van redenen die
buiten zijn theorie staan.

Helaas, die
erkenning zou gelijkwaardig zijn met de aanvaarding dat zijn ’wetten’
niet onveranderlijk waren. Hij zou moeten toegeven aan de
concurrerende stemmen binnen de vakbondbewegingen dat zijn theorie
onbepaald was en dat zijn uitspraken daardoor niet uniek en
ondubbelzinnig correct konden zijn. Dat ze permanent voorlopig waren.
Maar Marx voelde de onstuitbare drang om mensen zoals Citizen Weston
te vernietigen, omdat hij het waagde zich zorgen te maken dat een
loonsverhoging (bereikt door een stakingsactie) Pyrrhusgewijs
zou kunnen uitdraaien als kapitalisten vervolgens de prijzen zouden
opdrijven. In plaats van gewoon te discussiëren
met mensen zoals Weston, was Marx erop gebrand om met mathematische
precisie te bewijzen dat ze verkeerd waren, onwetenschappelijk, plat,
geen serieuze aandacht waardig.

Er zijn momenten
geweest dat Marx besefte, en bekende, dat hij ernaast zat wat de
deterministische zijde betrof. Toen hij aan het derde deel van
Het
kapitaal

begon, zag hij dat zelfs minimale complexiteit (bv. verschillende
graden van kapitaalintensiteit toelaten in verschillende sectoren)
zijn argument tegen Weston deed ontsporen. Maar hij was zijn eigen
monopoliepositie ten opzichte van de waarheid zo toegewijd, dat hij
als een pletwals over het probleem heen raasde, oogverblindend maar
veel te bot, en zijn axioma bij wijze van fiat oplegde, wat
uiteindelijk zijn oorspronkelijk ‘bewijs’ moest rechtvaardigen;
dat waarmee hij Citizen Westom om de oren had geslagen. Vreemd zijn
de rituelen van de leegte en triest worden ze wanneer uitgevoerd door
uitzonderlijke geesten, zoals die van Karl Marx en heel wat van zijn twintigste-eeuwse volgelingen.

Deze drang om het
‘complete’, ‘afgesloten’ verhaal, of model, het ‘laatste’
woord te hebben, is iets wat ik Marx niet kan vergeven. Het blijkt,
uiteindelijk, de aanleiding geweest voor heel wat fouten en
voor, veel aanzienlijker, autoritarisme. Fouten en autoritarisme die
grotendeels geleid hebben tot de huidige onbekwaamheid van Links om
een positieve kracht te zijn en een controle op rede en vrijheid zo
misbruikt door de neoliberale bemanning tegenwoordig.

Het radicale idee van meneer
Keynes

Keynes was een
vijand van Links. Hij hield van het klassensysteem dat hem had
voortgebracht, wilde (persoonlijk) niets te maken hebben het zootje
‘daar beneden’, en hij werkte hard en behendig zodat hij met
ideeën naar voor kon komen die het kapitalisme zouden toelaten te
overleven, ondanks zijn neigingen naar potentiële, dodelijke
krampen. Keynes, een vrijgevochten bourgeois liberale denker met open
geest, bezat de zeldzame gift van niet bang te zijn om zijn eigen
vooronderstellingen in vraag te stellen. Te midden van de Grote
Depressie bleek hij vrij gelukkig met zich te kunnen losbreken van de
Marshalliaanse traditie die toch tot zijn erfenis behoorde. Toen hij
merkte dat de tewerkstelling dieper wegzakte naarmate de lonen lager
werden, en dat men weigerde te investeren zelfs na een lange periode
van nulintresten, was hij bereid om het ‘leerboek’ aan flarden te
scheuren en de wegen van het kapitalisme te herdoorgronden.

Zijn radicaal
her-denken moest ergens van start gaan. Het begon toen Keynes de
gelederen brak bij zijn collega’s door het ondenkbare te doen: door
terug te keren naar het gekibbel tussen David Ricardo en Thomas
Malthus en de zijde van de predikant te kiezen. In niet mis te
verstane bewoordingen, in het midden van de Grote Depressie, schreef
hij: “Was Malthus in plaats van Ricardo maar de wortel geweest van
waaruit de negentiende-eeuwse
economie had kunnen ontstaan, wat een wijzere en rijkere plaats zou
de wereld vandaag zijn!” Met deze opruiende uitspraak nam Keynes
noch Malthus’ standpunt aan, dat ten gunste was van aristocratische
renteniers, noch zijn eigen theologische inzichten over de
verlossende kracht van het lijden. Keynes omhelsde
eerder Malthus’ scepticisme ten opzichte van (a) de wijsheid van
het zoeken naar een waardetheorie
die
kan samengaan met de complexiteit
en de dynamiek
van het kapitalisme en (b) Ricardo’s overtuiging, die Marx later
overnam, dat blijvende depressie onverenigbaar is met kapitalisme.

Waarom kwam Keynes
niet samen met Marx in een en dezelfde positie, aangezien deze
laatste de eerste politieke econoom was die crisissen uitlegde aan de
hand van de kapitalistische dynamiek? Omdat de Grote Depressie niet
zoals andere recessies was, van de soort die Marx zo goed had
uitgelegd. In deel één van Het
Kapitaal
vertelt Marx het verhaal van verlossende recessies die opduiken
dankzij de dubbelzijdige natuur van arbeid en die leiden tot periodes
van groei maar tegelijkertijd ook al zwanger zijn van de
daaropvolgende recessie die, op haar beurt, het volgende herstel in
zich draagt, enzovoort. Echter, er was niets verlossends aan de Grote
Depressie. De malaise van de jaren 1930 was gewoon dat: een malaise die zich heel
erg hard gedroeg als een statisch equilibrium – een economisch
stadium dat eruitzag alsof het perfect in staat was zichzelf te
bestendigen, waarbij het langverwachte herstel koppig weigerde aan de
horizon te verschijnen, zelfs
nadat de winstvoet zich had
herpakt als reactie op de val van de lonen en rentetarieven.

Keynes’ pareltje
van een ‘ontdekking’ over het kapitalisme was tweevoudig: (a) het
was een inherent onbepaald systeem, gekenmerkt door wat economen
tegenwoordig al eens een oneindigheid van meervoudige evenwichten
plegen te noemen, waarvan sommigen samengaan met permanente massale
werkloosheid, en (b) het zou plots in een van die verschrikkelijke
evenwichten kunnen terechtkomen, niet te voorspellen, zonder gevoel
voor rijm of ritme, enkel omdat een aanzienlijk deel van de
kapitalisten bang zijn dat het zo zal gebeuren.

In gewone taal
betekende dit, wat betreft het voorspellen van malaises en deze
overwinnen via de kracht van de markt: “we zijn gedoemd als we het
weten!” Dat we op geen enkele manier kunnen weten wat het
kapitalisme morgen zal doen, ook al loopt het vandaag meer dan op
rolletjes. Dat het evengoed plat op zijn gezicht kan vallen en
weigeren om ooit nog recht te staan. Keynes’
notie van de ‘dierlijke aard’ verbeeldde een diepgaand radicaal
idee en vatte mooi de radicale onbepaaldheid diep begraven in het DNA
van het kapitalisme. Een idee eerst geïntroduceerd door Marx, met
zijn analyse van de dialectische structuur van arbeid, maar dan,
tijdens het schrijfproces van Het
Kapitaal,
verpletterd
om zo zijn stellingen als mathematische, onbetwistbare bewijzen te
kunnen neerplanten. Van alle passages in Keynes’ Algemene
Theorie 
is
dit inzicht, de idee van de zelfdestructieve grilligheid, de idee
die we weer moet oprakelen en gebruiken om het Marxisme te
re-radicaliseren.

Mevrouw Thatchers lessen voor de Europese radicalen van vandaag

Ik
verhuisde in september 1978 naar Engeland om lessen te volgen aan de
universiteit, zes maand ofzo voor mevrouw Thatchers overwinning die
Groot-Brittannië voor altijd zou veranderen. Terwijl ik bekeek hoe
de Labourregering uit elkaar viel onder het gewicht van haar gedegenereerd sociaaldemocratisch programma, werd ik geleid naar een
fout van eerste rangorde: naar de gedachte dat de overwinning van
Mevrouw Thatcher misschien wel iets goeds was, dat het de arbeiders-
en middenklasse van Engeland de korte, scherpe shock zou geven nodig
om de progressieve politiek nieuw leven in te blazen. Links de kans
geven hun positie te herdenken en zo een frisse, radicale agenda te
creëren voor een nieuw type van effectieve, progressieve politiek.

En terwijl de
werkloosheid vertweevoudigde en dan verdrievoudigde onder de radicaal
neoliberale ‘tussenkomsten’, bleef ik de hoop koesteren dat Lenin
gelijk had: “De dingen moeten erger worden voor ze weer beter
worden.” Terwijl het leven smeriger werd, bruter, en voor velen
korter, daagde het bij me dat ik een tragische denkfout had gemaakt:
de dingen konden eeuwig slechter gaan, zonder ooit nog beter te
worden. De hoop dat de achteruitgang van publieke middelen, de
verkorting van het leven van de meesten, de verspreiding van de
tekorten naar alle hoeken van het land automatisch zouden leiden tot
een heropleving van Links, was niet meer dan dat: hoop!

De realiteit echter
zag er pijnlijk anders uit. Telkens wanneer recessie de schroef nog
wat aandraaide, keerde Links nog meer in zichzelf, minder in staat
een overtuigende progressieve agenda voor te houden en ondertussen
werd de werkende klasse verdeeld tussen hen die buiten de samenleving
vielen en hen die zich inplugden in de neoliberale gemoedstoestand.
De gedachte dat de achteruitgang van de ‘objectieve condities’ op
een of andere manier zou leiden tot de opkomst van ‘subjectieve
condities’ van waaruit een nieuwe politieke revolutie zou
ontspringen, was echt wel complete nonsens. Het enige dat ontsprong
uit het Thatcherisme waren de zwarthandelaars, extreme
financialisering, de triomf van het winkelcentrum over de winkel op
de hoek, het fetisjisme
van de huisvesting en… Tony Blair.

In plaats van de
Britse samenleving te radicaliseren, vernietigde de recessie – zo
vernuftig uitgevoerd door de regering-Thatcher,
als onderdeel van haar klassenstrijd tegen arbeid en tegen de
publieke instellingen zoals de sociale gezondheidszorg en
herverdeling, ingevoerd na de oorlog – voor altijd de mogelijkheid
tot een radicale, progressieve politiek in Brittannië. Inderdaad,
het maakte de idee van waarden, die wat de markt bepaalt als de
‘juiste’ prijs overstijgen, simpelweg onmogelijk.

De les van mevrouw
Thatcher die ik langs de moeilijke weg leerde, over hoe een blijvende
recessie progressieve politiek kan ondermijnen en misantropie kan
inplanten tot in de kleinste vezels van een samenleving, is er eentje
die ik met me meeneem naar de huidige Europese crisis. Deze les is
inderdaad van cruciaal belang voor hoe ik mij opstel in relatie tot
de Eurocrisis en het heeft de laatste paar jaren bijna exclusief al
mijn tijd en denken in beslag genomen. Het is de reden waarom ik
graag de zonde beken waarvan ik beschuldigd word door mijn radicale
critici wat betreft mijn ‘Menshevik’-houding inzake de Eurozone:
de zonde om te kiezen van
geen

radicale politieke programma’s voor te stellen, die erop uit zijn
de Eurocrisis uit te buiten als een kans om het Europese kapitalisme
overboord te gooien, om de verschrikkelijke Eurozone te ontmantelen
en om de Europese Unie van kartels en bankroete bankiers te
ondermijnen.

Ja, ik zou
doodgraag zo’n radicale agenda naar voren schuiven. Maar nee, ik
ben niet bereid om dezelfde fout een tweede keer te maken. Wat voor
goeds hebben we bereikt in Brittannië in de vroege jaren 1980 door
een agenda van sociale verandering te promoten terwijl
we belachelijk gemaakt werden door de Britse samenleving en
ondertussen voluit in de neoliberale val van mevrouw Thatcher
trapten? Duidelijk niets. Wat voor goeds zal het vandaag
teweegbrengen als we oproepen tot de ontmanteling van de Eurozone,
van de Europese Unie zelf, wanneer het Europese kapitalisme zelf
alles in werking stelt om de Eurozone en de Europese Unie te
ondermijnen?

Een Griekse of
Portugese of Italiaanse terugtrekking uit de Eurozone zal snel leiden
tot een versnippering van het Europese kapitalisme, met zware
recessieve overschotten in de regio ten oosten van de Rijn en ten
noorden van de Alpen, terwijl de rest van Europa in de klauwen zal
vallen van een vicieuze stagflatie. Wie zal beter worden van deze
ontwikkelingen, denk je? Progressief Links, dat phoenixgewijs zal
herrijzen
uit de as van Europa’s publieke instellingen? Of de nazi’s van
Gouden Dageraad, de uit de holen gekropen neofascisten, de xenofoben
en de zwarthandelaars? Ik heb absoluut geen twijfels over wie van
beiden zal profiteren van het uiteenvallen van de Eurozone. Ik ben in
ieder geval niet bereid om verse wind te blazen in de zeilen van deze
postmoderne versie van de jaren 1930. Als dat betekent dat wij, de
betamelijk grillige Marxisten, moeten proberen om het Europese
kapitalisme van zichzelf te redden, dan is het maar zo. Niet uit
liefde of waardering voor het Europese kapitalisme, voor de Eurozone,
voor Brussel, of voor de Europese Centrale Bank, maar net omdat we de
onnodige menselijke tol die deze crisis eist zo klein mogelijk willen
houden; de ontelbare levens wier zicht op de toekomst verpletterd
zal worden zonder er enig profijt uit te halen voor de toekomstige
generaties van Europa.

Conclusie: Wat moeten Marxisten doen?

Europa’s elites
gedragen zich vandaag als een rampzalige cast van inzichtsloze
leiders, die noch de aard van de crisis begrijpen waarover ze de
leiding hebben, noch de gevolgen hiervan voor hun eigen lot – om niet
eens te spreken over de toekomst van de Europese beschaving. Op
atavistische wijze kiezen ze ervoor de steeds maar kleiner wordende
voorraden van de zwakkeren en de ontheemden te plunderen, om zo de
gapende zwarte gaten van hun failliete bankiers te stoppen, terwijl
ze weigeren toe te geven dat deze taak onmogelijk te vervullen valt.
Ze hebben een monetaire unie gecreëerd die (a) alle schokdempers van
Europa’s macro-economie heeft verwijderd en (b) ervoor gezorgd
heeft dat, wanneer de schok zal komen – het zal gigantisch zijn –
ze nu al kunnen gaan investeren in ontkenning hopende, hoe
irrationeel, op een of ander mirakel dat de goden zullen brengen op
voorwaarde dat er genoeg menselijke levens zullen geofferd worden op
het altaar van de competitieve austeriteit.

Telkens wanneer de
trojkadeurwaarders Athene bezoeken, Dublin, Lissabon, Madrid; met
elke verklaring van de Europese Centrale Bank of de Europese
Commissie
over de volgende keer dat de austeriteitsschroef zal worden
aangedraaid in Parijs of in Rome; komt Bertolt Brecht in me op:
“Brute kracht is niet van deze tijd. Waarom huurmoordenaars
uitsturen als het met deurwaarders ook kan?” De vraag is: hoe
kunnen we aan hen weerstand bieden?

Me terdege bewust
van de collectieve schuld van Links in verband met het industriële
leenstelsel waarnaar we miljoenen mensen decennialang hebben
verbannen, uit naam van … progressieve politiek, zal ik toch een
parallel
trekken tussen
de Sovjet en de Europese Unies. Ondanks hun grote verschillen hebben
ze een ding gemeen: de uniforme ‘partijlijn’ die naadloos loopt
van de top (het Politburo of de Commissie) naar de onderkant (elke
staatssecretaris in elke lidstaat, of de laatste commissaris, die
dezelfde dwaasheden napraten). Zowel de Sovjet als de EU-apparatsjiks
delen een christelijke sekteachtige vastberadenheid om enkel feiten
te erkennen als ze overeenstemmen met voorspellingen en hun heilige
teksten. Meneer Olli Rehn bijvoorbeeld, die de EU-commissaris is en
sinds kort verantwoordelijk voor economische en financiële zaken,
had het lef om het Internationaal Monetair Fonds ervan te
beschuldigen fouten te hebben ontsluierd in de berekening van de
fiscale vermenigvuldigers van de Eurozone, want zulke openbaringen
“…ondermijnen het vertrouwen van de Europese bevolking in haar
instituties”. Zelfs Leonid Brezjnev
zou het nooit gewaagd hebben zo’n publieke uitspraak te doen!

Met Europa’s
elites diep verzonken in ontkenning, wanorde, en met hun hoofden
struisvogelgewijs verstopt in het zand, moet Links toegeven dat we
nog niet klaar zijn om de kloof te overbruggen, die een ineenstortend
Europees kapitalisme zal doen openen, met een goed functionerend
socialistisch systeem, eentje dat in staat is welvaart voor de
massa’s te genereren. Onze taak zou tweevoudig moeten zijn: een
analyse naar voren schuiven van de huidige stand van zaken waarin
niet-Marxistische, goedbedoelende Europeanen die zich lieten
meelokken door de sirenes van het neoliberalisme, zich kunnen vinden.
En deze gezondmakende analyse uitwerken in voorstellen om Europa te
stabiliseren – om de neerwaartse spiraalbeweging te doen stoppen,
die uiteindelijk enkel de kwezels versterkt en het slangenei
helpt uitbroeden. Ironisch genoeg hebben wij, die de Eurozone
verafschuwen, de morele verplichting om ze te redden!

Dit is wat we
geprobeerd hebben te doen met ons Bescheiden
voorstel
. Het idee is, door diverse publieken aan te spreken gaande van
radicale activisten tot hedgefondsmanagers, om strategisch allianties
met zelfs rechtsen te smeden met wie we een simpel belang delen: het
belang om een einde te maken aan de negatieve terugkoppeling tussen
austeriteit en crisis, tussen
faillliete staten en bankroete bankiers; een negatief
terugkoppelingseffect dat zowel het kapitalisme ondermijnt als eender
welk progressief programma ter vervanging. Dit is hoe ik mijn
pogingen verdedig om steun voor mijn missie van mijn Bescheiden
voorstel
te
verwerven met namen zoals Bloomberg en journalisten van de New York
Times
, van Toryleden van het Parlement, van financiers die bezorgd
zijn om de gevaarlijke staat van Europa.

Ik vraag de lezer
me toe te staan te besluiten met twee laatste bekentenissen. Ook al
ben ik zonder meer bereid om op onvervalst radicale wijze een
bescheiden agenda na te streven om een systeem te stabiliseren dat ik
veracht, ik ga niet doen alsof ik er enthousiast over ben. Het kan
zijn dat dit is wat we moeten
doen, onder de huidige omstandigheden, maar het maakt me triest dat
ik er waarschijnlijk niet meer zal zijn om een radicalere agenda
verstandig te zien toegepast worden. En ten laatste nog een
bekentenis van een zeer persoonlijke aard: ik weet
dat
ik het risico loop, heimelijk, om de tristesse te willen verzachten –
vanwege het moeten laten vallen van elke hoop op het omverwerpen van
het kapitalisme tijdens mijn leven – dat ik zal toegeven aan het
gevoel van ‘aanvaard’ te zijn geworden binnen de cirkels van de
hogere klassen. Het gevoel van zelfvoldaanheid als gevolg van
gefêteerd te worden door de high
and mighty

begon me zo af en toe al te bekruipen. En wat voor een niet-radicaal,
lelijk, corrumperend en invretend gevoel was me dat!

Mijn persoonlijke
dieptepunt kwam er op de luchthaven. Een of andere vermogende
organisatie had me uitgenodigd om een uiteenzetting te komen geven
over de Europese crisis en had een belachelijk grote som opgehoest
om me
een eersteklasticket te kunnen kopen. Op weg terug naar huis, moe en
met reeds verschillende vluchten achter de rug, was ik bezig de lange
rij economy-passagiers
voorbij te steken op weg naar de gate. Opeens besefte ik, tot mijn
aanzienlijke horror, hoe gemakkelijk mijn geest zich liet besmetten
met de gedachte dat het mijn ‘goed recht’ was om het klootjesvolk
voorbij te steken. Ik besefte hoe grif ik bereid was te vergeten wat
mijn linkse geest altijd al wist: dat
niets er beter in slaagt zichzelf te reproduceren dan een vals gevoel
van recht
.
Allianties smeden met reactionaire krachten, wat ik denk dat we
moeten doen om Europa te stabiliseren, confronteert ons met het
risico van gecoöpteerd te worden, van onze radicaliteit af te werpen
door de warme gloed van ‘het gemaakt’ te hebben in de
wandelgangen van de macht.

Radicale
bekentenissen, zoals degene die ik hier heb proberen neer te
schrijven, zijn misschien het enige programmatische tegengif voor de
ideologische dwalingen die ons dreigen om te vormen in radertjes van
de machine. Als we banden moeten smeden met de duivel (bv. met het
IMF, met de neoliberalen die, hoe dan ook, bezwaar maken tegen wat ik
bankroetocratie noem, enz.), dan moeten we vermijden om te worden
zoals de socialisten die er niet in geslaagd zijn de wereld te
veranderen, maar wel in het verbeteren van… hun persoonlijke
omstandigheden. De truc
bestaat erin aan het revolutionaire maximalisme te ontkomen, dat
uiteindelijk de neoliberalen helpt met het voorbijsteken van alle
oppositie tegen hun zelfvernietigende smerigheid en de inherente
lelijkheid van het kapitalisme in ons vizier te behouden, terwijl we
het trachten te redden van zichzelf, omwille van strategische
doeleinden. Radicale bekentenissen kunnen helpen om dit moeilijke
evenwicht te bewaren. Uiteindelijk is het Marxistische humanisme een
voortdurende strijd tegen wat we aan het worden zijn.

De
oorspronkelijke Engelse versie vind je
hier
op de blog van Yanis Varoufakis. Vertaling Sarah Wagemans

[1] Y. Varoufakis, S. Holland en J.K. Galbraith (2013). A Modest Proposal for Resolving the Euro Crisis, Version 4.0

dagelijkse newsletter

take down
the paywall
steun ons nu!