Vorige week vond in het idyllische Montreux, Zwitserland, een symposium van gezondheidsresearchers plaats die gezondheidszorgstelsels meer vanuit systeem-perspectief en dus holistisch willen benaderen (in plaats van te focussen op specifieke ziektes). Doel: universele gezondheidstoegang tot kwaliteitsvolle en betaalbare gezondheidszorg.
Wat opviel, was de gelatenheid waarmee wetenschappers de huidige budgettaire situatie in het Noorden interpreteerden. Ook al hadden ze het om de haverklap over de sociale en politieke determinanten van gezondheidszorg (zoals bijvoorbeeld de kloof tussen rijk en arm, het belang van drinkbaar water, sanitair, onderwijs), blijkbaar is de huidige penibele overheidssituatie in OESO-landen een soort natuurwet, waar niks tegen te beginnen valt. Terwijl toch uit veel uiteenzettingen bleek dat alleen gezondheidszorgsystemen proberen te verbeteren, terwijl je voor de rest de sociale en politieke determinanten links laat liggen, weinig effect ressorteert. En toch stellen weinigen zich expliciet vragen bij het neoliberale keurslijf waar landen zich in gedwongen zien, door markten en internationale instellingen.
Het leek me dat de wetenschappers die over nationale gezondheidshervormingen spraken, en het hadden over de samenwerking met beleidsmakers of het druk zetten op policy makers, bv. in Bangladesh of Thailand, een stuk ambitieuzer waren dan de global health ‘big shots’ die het over de globale situatie hadden. Ook uit een historische analyse bleek trouwens dat in landen waar universele gezondheids-coverage werd gerealiseerd (zoals Duitsland vanaf Bismarck, de UK na WO II, …) dat niet alleen een proces van decennia is, maar dat er zonder uitzondering een brede sociale beweging voor nodig was. Met andere woorden: state of the art ‘evidence’ produceren over hoe je gezondheidszorgsystemen kunt verbeteren, volstaat niet. Bijlange na niet, zelfs.
De conclusie ligt dan ook voor de hand: ook globaal zal zo’n sociale beweging van vitaal belang zijn, willen we Universal health coverage realiseren. In het wereldje van de gezondheidszorg merk je dat bijvoorbeeld op het AIDS congres (dat deze zomer nog in Wenen plaatsvond), waar – in tegenstelling tot bij dit gezondheidssysteem research symposium – NGO’s en policy makers een veel belangrijker rol spelen. De aantallen spreken voor zich: 20.000 in Wenen, versus 1200 in Montreux. Zeker NGO’s en civil society bewegingen komen assertiever, en zo nodig agressiever uit de hoek dan de doorsnee gezondheidswetenschapper.
Er waren uitzonderingen, zoals Martin McKee of Walter Flores (een goedgebekte wetenschapper uit Guatemala, die symbool stond voor de ideologischer denkende Latijns-Amerikaanse wetenschappers). Maar al te vaak wekken gezondheidszorgwetenschappers de indruk om als “poedels” braaf te wachten tot het baasje (in casu de beleidsmakers) hen wat kruimels toewerpt. Terwijl het toch overduidelijk is dat het geld er is. Zij het doorgaans niet bij de overheid. En als de overheid toch geld heeft, hoef je de budgettaire prioriteit die defensie krijgt in tal van landen, toch niet klakkeloos te aanvaarden als gezondheidszorgwetenschapper? Wat is trouwens het nut van het verdedigen van grenzen, als je terzelfdertijd je eigen bevolking laat verkommeren en wegteren?
Last but not least, waarom die stiefmoederlijke behandeling van het onderwerp ‘family planning’? Dat onderwerp kwam bijna niet aan bod, terwijl je me toch eens moet uitleggen hoe je universele toegang tot gezondheidszorg denkt te realiseren in landen die op een paar decennia in bevolkingsaantal dreigen te verdubbelen.
Ik weet het wel, het ging om een research congres, niet om een soort “remake” van het befaamde Alma Ata congres uit de jaren ’70, dat ook al opkwam voor ‘Health for all’, waar het even leek alsof een nieuwe rechtvaardiger wereld zou gecreëerd worden. Maar toch, iets meer ambitie zou wetenschappers sieren, naar het voorbeeld van de AIDS-beweging de afgelopen tien jaar. Wetenschap over globale gezondheidszorg moet politiek zijn, of het verliest zijn bestaansreden.