Nieuwe ontdekkingen in neurowetenschappen,
evolutionaire psychologie en in diergedragsonderzoek geven empirische
ondersteuning voor wat de mens uniek maakt. De mens heeft het vermogen om een supersociaal
en superverstandig breindier te zijn.
Zijn
evolutionair ontwikkeld empathisch vermogen leidt mede tot taal en tot
(zelf)bewustzijn. Taal én (zelf) bewustzijn leiden tot het vermogen voor
wetenschappelijk denken en doen. Terzelfdertijd ontwikkelt de homo sapiens
vermogens tot een supersociaal instinct. Dit alles zijn grondvermogens die sociaal
leren en de cumulatieve culturele adaptatie van de homo sapiens hebben mogelijk
gemaakt. Deze menselijke cultuur en intelligentie vormen de meest succesvolle
eigenschappen in de Darwinistische natuurlijke selectie, en dus in het
reproductief succes. Daarmee is de
paradox tussen het onvoorwaardelijk altruïsme waartoe de mens in staat is en de
natuurlijke selectie opgelost.
Dat werd in
een eerste bijdrage ontwikkeld: Crisis,
sociaal-darwinisme en wetenschappelijke ontdekkingen over menselijke natuur
De
cumulatieve culturele adaptatie en evolutie van de homo sapiens en van zijn
werktuigen waarmee hij de natuur omvormt naar zijn behoeften en die van zijn
medemensen zou Karl Marx destijds de start van het historisch materialisme genoemd
hebben. Karl Marx en Friedrich Engels droegen het Darwinisme op handen. Maar
tegelijkertijd waren zij bezorgd voor het misbruik van wat zij toen noemden
‘het bourgeois Darwinisme’, het latere sociaaldarwinisme, dat diende als morele
legitimatie van de strijd van de bourgeoisie tegen de toenmalige armenwetten en
sociale bescherming. Varianten van een sociaal-Darwinisme steken terug de kop
op. Ze dienen vandaag als morele legitimatie van een toenemende afbraak van
arbeidsprotectie en van sociale bescherming, volgens Duits model. Het laat ons
zien dat moraal niet alleen voortkomt uit evolutionair ingeslepen sjablonen bij
groepsdieren, maar ook door de mens bewust kan ge- of misbruikt worden ter
verdediging van belangen, ter legitimatie van mistoestanden of omgekeerd ter
rechtvaardiging van de strijd om deze ongedaan te maken. Dit beschreven we in
een tweede bijdrage: Het
sociaal-darwinisme toen en nu
Nu
argumenteren we in deze derde bijdrage in tien concrete stellingen dat het niet
de hebzucht van de mens is die de crisissen veroorzaakt, maar wel het kapitalistisch
economisch systeem en haar inherente tegenstellingen. Het eerste argument van de hebzucht speelt hoogstens een proximale rol, het tweede van het
systeem vormt de ultieme verklaring.
Concrete stellingen
De bewering
dat de crisis een gevolg is van de hebzucht als natuurlijk instinct bij de mens
is fout om tien redenen:
- Niet de hebzucht, maar altruïsme en
gerichtheid op samenwerking kenmerken in eerste instantie de
menselijke natuur én onderscheiden
de mens wezenlijk van andere primaten. Dankzij die kenmerken ontwikkelde
de homo sapiens haar vermogen tot cumulatieve culturele adaptatie. Wat ons
wezenlijk onderscheidt van de ander primaten is ons vermogen tot
supersociaal zijn en daardoor ook supercoöperatief te zijn. Die vermogens
zijn noodzakelijk voor de menselijke taalontwikkeling, voor social
learning en dus tenslotte onze intelligentie. Die vermogens zijn
geselecteerd doordat de mens als meest kwetsbare, hulpeloze en, van andere
mensen afhankelijke breindier ter
wereld komt en het langst en meest intensief wordt opgevoed met cultuur. De mens is hardwired om die langdurige en
intensieve opvoeding te absorberen. De mens is hardwired om andere
soortgenoten te onderwijzen. Kortom
de mens komt als het meest onvolwassen dier ter aarde en is daardoor omwille
van de wetten van evolutie het meest sociale breindier. Dat is de
dialectiek van deze evolutie. Wat de mens mens maakt is dus zijn supersociale,
supercoöperatieve , superintelligente, collectieve cumulatieve
culturele adaptatie & evolutie. - De maatschappelijke omstandigheden
en de plaats die men daarbinnen inneemt kunnen wel concreet bepalen welke
van de twee strategieën domineert, egoïstische competitie of altruïstische
coöperatie. Onder het kapitalisme wordt hebzucht tot norm verheven. - De cumulatieve culturele adaptatie
van de homo sapiens is de start van het historisch materialisme. Vanaf dan
wordt de Darwinistische ‘strijd om het bestaan’, de strijd om de productie
en verdeling van bestaansmiddelen = menselijke economie. - Daardoor moet je om de menselijke
moraal te bestuderen vertrekken vanuit die economische onderbouw en niet
omgekeerd, vanuit de moraal zelf. - Vanaf de landbouwrevolutie (-12.000
jaar) lukt het de homo sapiens méér te produceren dan nodig is voor
overleven en reproduceren (= surplus of meerwaarde) én dit surplus te
accumuleren. Vanaf dan is de drijfveer voor maatschappelijke ontwikkeling
de strijd om de productie en de verdeling van de meerwaarde =
klassenstrijd. - De bezitters van de
productiemiddelen bezitten ook de middelen voor productie van de heersende
ideologie. De heersende moraal is daardoor deze van de heersende klasse. - De crisis is een overproductiecrisis
en niet een overbevolkingscrisis (Malthus – sociaal-darwinisme). Overproductie
volgt uit de concurrentie voor winstmaximalisering met als doel
maximale kapitaalaccumulatie als
drijfveer voor de kapitalistische economie => ?produceren met ?volk en ? loonkost
=> basiscontradictie: ?productie (capaciteit) ><
?koopkracht => overproductie - Het is ‘ultimate’ een systeemcrisis
en niet een psychologische of morele crisis, dewelke alleen ‘proximate’
een rol kan spelen - Coöperatie is een derde fundamentele
pijler van evolutie (Nowac, Gould, Kropotkin, Engels) - Creationisme en sociaal-darwinisme
zijn twee ogenschijnlijk tegengestelde ideologieën die opgroeien uit
dezelfde grond: deze van de heersende bourgeoisie. Deze klasse gebruikt op flexibele wijze beide
ideologieën ter justificatie van hun uitbuiting en onderdrukking.