Een herhaling van het oude verhaal
Op Terzake volg ik een debat tussen een N-VA-politicus en een vertegenwoordiger van de PVDA over deze beperking van de werkloosheidsuitkering in de tijd. Tijdens het debat hoor ik de inmiddels vertrouwde riedels: het N-VA-kopstuk die telkens opnieuw de anekdotes bovenhaalt van enkele individuen die het systeem zouden misbruiken, uiteraard in Brussel en Wallonië, waarop de oppositie zich moet verdedigen. Het is tekenend: wie opkomt voor kwetsbare mensen, moet zich steeds verdedigen.
Nog opvallender is hoe de maatregel als een sociale verwezenlijking wordt voorgesteld. Een activeringsbeleid, heet het dan. De minister en zijn partijgenoten verwijzen telkens naar een verdeling: een derde van de mensen zal opnieuw aan het werk gaan, een derde verdwijnt uit de statistieken, en de rest zal opgevangen worden door het OCMW of de ziekteverzekering.
De fameuze “politieke vuistregel” van 1/3 – 1/3 – 1/3
Die 1/3-verdeling wordt intussen voortdurend geëchood, maar ze steunt op niets meer dan een mededeling van minister Clarinval. Hij noemde het letterlijk een “politieke vuistregel”. Geen duidelijke bron, geen onderliggende studie, geen empirische bevestiging.
Sterker nog: een recente studie van de ULB wijst uit dat minder dan 30 procent van de betrokkenen effectief opnieuw aan het werk zal gaan. Eén derde zou inderdaad terugvallen op het OCMW, en maar liefst 37 procent op de ziekteverzekering. Het zijn cijfers die het verhaal van activering volledig ondergraven.
Wat gebeurt hier nu echt?
Wat gebeurt hier eigenlijk echt? Deze maatregel wordt verkocht als sociaal, als activerend, als een duwtje richting arbeidsmarkt. Maar de onderliggende logica is geen sociale, het is een besparingslogica. Wat hier als activering wordt voorgesteld, is in feite een verschuiving: van de federale RVA naar lokale OCMW’s, naar de mutualiteiten, naar informele arbeidscircuits.
Mensen die niet kunnen werken of geen passende job vinden, vallen straks tussen wal en schip. De 180.000 mensen die getroffen worden zijn geen abstracte cijfers, het zijn mensen met gezondheidspuzzelstukken, digitale achterstand, complexe zorgsituaties, of simpelweg pech. En ondertussen zitten de OCMW’s al aan hun limiet. Wie zegt dat iedereen daar zomaar terechtkan?
Maar in welke jobs eigenlijk?
En zelfs als 30 procent effectief terug aan het werk zou gaan: in welke jobs dan? Deliveroo? Schoonmaak op afroep? Onzekere flexcontracten waar men amper van rondkomt? Het is makkelijk om in percentages te spreken, maar niemand spreekt over de kwaliteit van de arbeid, over duurzaamheid, over zingeving.
Wat met mensen die mentaal of fysiek niet in staat zijn te werken, maar net boven de drempels vallen van medische erkenning? Wat met mensen die zich in een schermzone bevinden – niet actief, niet erkend ziek, maar evenmin inzetbaar? Duwen we hen nu gewoon richting sociale afgrond, omdat enkele karikaturen van uitkeringsprofiteurs ons collectieve referentiekader bepalen?
Kwantitatieve voorwaarden zonder kwalitatieve randvoorwaarden zijn betekenisloos. En wat als straks blijkt dat die beloofde activering niet optreedt? Komt er dan een koerswijziging? Of is dit zoals zoveel maatregelen in het verleden: privatiseringen, liberalisering van nutsvoorzieningen, het vervangen van rechten door gunsten – eenmaal ingevoerd worden ze nooit teruggedraaid, hoe nefast de uitkomst ook blijkt. Kwijt is kwijt.
Ik geloof in arbeid. In de waardigheid en vreugde die erin kan schuilen. Maar arbeid moet mogelijk zijn, aangepast, gedragen, begeleid. En bovenal: ze mag nooit als stok worden gebruikt om mensen in de marge te slaan.
Wie zijn wij als samenleving als we 180.000 mensen richting onzekerheid duwen, niet omdat er geen alternatief is, maar omdat het op papier goed lijkt? Dan zijn we niet aan het activeren, maar aan het afstoten. En dat is allesbehalve sociaal.