Mensen worden met alle mogelijke middelen tegengehouden, ook met geweld. Bijvoorbeeld in Tunesië worden mensen letterlijk de woestijn in gestuurd, waarbij er, net als met de bootvluchtelingen, talloze doden te betreuren zijn. Dat is meer dan onmenselijk.
Het is helemaal niet verwonderlijk dat steeds meer mensen een betere plek zoeken. Vaak is dit uit ernstige armoede, maar tegenwoordig ook vanwege de klimaatontwrichting, de droogte, de branden, de overstromingen en de dagelijkse temperaturen die op steeds meer plekken niet meer te harden zijn.
Immigratie tegengaan
In de jaren 60 van de vorige eeuw werd er mondiaal en Europees onderhandeld over meer financiële hulp aan de armere landen, toen ook al om immigratie tegen te gaan. Maar bij die onderhandelingen was het voortdurend afdingen, en zeker niet te veel toegeven.
De man die als econoom daar belangrijk onderzoek voor deed was de Nederlandse Nobelprijswinnaar prof. Jan Tinbergen. Na veel politiek soebatten werd in 1970 in VN-verband als richtlijn voor de hoogte van het bedrag voor ontwikkelingshulp afgesproken: 0,7 procent van het bnp. Het is wellicht vooral aan minister Jan Pronk te danken dat Nederland dat toen ook heeft overgenomen. Maar andere landen bleven daarbij ver achter.
Tinbergen in NRC
Om de mondiale situatie van arm en rijk nog eens goed te beschrijven, publiceerde de Nederlandse krant de NRC op 20 juni 1991 een artikel van Jan Tinbergen met deze kop: “Meer hulp geven zal immigratie beperken”. Hier volgt nu een letterlijk citaat uit dat belangrijke artikel:
“De door mij verdedigde verhoging van de ontwikkelingshulp is de oplossing. Om te beginnen, tot het officiële doel van 0,7 procent van het bnp. Dit is ongeveer het Nederlandse peil, waar de meeste ontwikkelde landen de helft onder blijven. Duitsland geeft bijvoorbeeld 0,45 procent van het bnp en Amerika 0,35 procent. Zoals ik tot vervelens toe heb betoogd, is dit te weinig en zijn twee à drie procent nodig. Wil men gelijke welzijn tussen ontwikkelde en onderontwikkelde landen in één eeuw bereiken, dan is 3,4 procent hulp nodig. Zou men dit doel in 50 jaar willen bereiken, dan 25,7 procent! Het vraagstuk is inderdaad veel ernstiger dan men denkt!”
Dit vond ik zeer opmerkelijke cijfers, en ook begrijpelijk. Regelmatig heb ik sinds die tijd gedacht en ook opgemerkt: hadden we maar beter naar Tinbergen geluisterd. Nuchter bekeken hadden we toen natuurlijk minimaal voor die 3 tot 4 procent moeten kiezen. Dan had de wereld er nu ongetwijfeld al een stuk beter voorgestaan.
Fabel van 0,7 procent
Dat artikel van Jan Tinbergen heb ik vele jaren in ongeveer vijfvoud in verschillende ordners bewaard. En ik kwam ze de laatste tijd, bij het opruimen, weer tegen, en besloot toen er toch weer eens wat mee te doen. Vele keren heb ik het al in debatten verteld en er ook nog een keer over gepubliceerd. Dat was met een ingezonden stuk in dezelfde NRC op 22 december 2004, met de kop Fabel van de 0,7 procent ontwikkelingshulp.
Daarin verwees ik natuurlijk naar het artikel van Tinbergen zelf in 1991 en citeerde er ook toen de percentages uit. De aanleiding daarvoor was dat op een speciale Tinbergen-conferentie bleek dat nota bene zelfs Tinbergen-kenners het bewuste NRC-artikel van hem, en de zo belangrijke feiten daarin, niet kenden!
Omgekeerde ontwikkelingshulp
Intussen is het 2024 en heeft onze ‘extraparlementaire’ regering het nodig gevonden om een extra groot bedrag, een slordige 2,4 miljard euro, van het ontwikkelingsbudget te schrappen. Zo komen we nog verder van huis. Nog even en we schaffen het budget helemaal af en bouwen van het geld een enorme muur om Nederland, met alleen nog enkele gaten voor bijvoorbeeld de import van goedkope spullen en veel soja voor veevoer, en ook de export van bloemen, uien en vlees …
Al vele jaren is er ook sprake van ‘vervuiling’ van het budget voor internationale samenwerking. Zo ging er veel geld naar ‘het vluchtelingenvraagstuk’, naar de vele rapporten door Nederlandse bureaus en ook naar allerlei projecten die eerder met exportbevordering dan met goede ontwikkelingen daar te maken hadden.
Helemaal schandalig is dat er al jarenlang sprake is van ‘omgekeerde ontwikkelingshulp’. Met name dr. Lou Keune van de Tilburg Universiteit deed daar onderzoek naar en kwam rond 2010 nog uit op gemiddeld een factor 2, ofwel: we geven landen geld voor diverse projecten, maar in de praktijk blijkt dan dat we zelfs twee keer zoveel geld, met min of meer duistere praktijken, uit die landen weten buit te maken. In latere artikelen las ik dat die factor 2 ook nog wel eens hoger kan liggen.
Neo-koloniaal
De verhouding tussen ons en armere landen is ook qua klimaat duidelijk in het nadeel van vooral de zuidelijke landen uitgevallen. Wij zijn immers de zeer grote uitstoters van de klimaatgassen. Maar zij zitten in de hitte en hebben vaak niet de middelen om bijvoorbeeld hun huis of hut goed te isoleren of een airco aan te schaffen.
En uit een recent onderzoek van Jason Hickel en collega’s werd onlangs duidelijk dat wij ook nog eens op zeer grote schaal profiteren van de zeer goedkope arbeid van mensen in arme landen, met gemiddeld een 90 procent lager uurloontje! Dat is neo-koloniaal. Bijvoorbeeld daarom rijden er ook in Nederland zoveel onveilige busjes rond, die ons haastig van die lekker goedkope spullen komen brengen.
Qua gebruik van de mondiale grondstoffen is het helaas ook niet anders gesteld. Zie de grote verschillen tussen landen wat betreft de mondiale Ecologische Voetafdruk. Rijke landen claimen gemiddeld per persoon ongeveer 5-7 mondiale hectares (met gemiddelde mondiale opbrengsten), terwijl armere landen gemiddeld slechts 1-3 mondiale hectares van de Aarde gebruiken.
Rijkdom en limitarisme
Als we de balans hier willen opmaken van ongeveer 70 jaar ‘ontwikkelingssamenwerking’, zoals we het later mooi zijn gaan noemen, dan is die niet erg positief. Vorig jaar kwam Oxfam Novib nog met deze cijfers over de enorme kloof tussen arm en rijk: bij de extreem rijken komt 63 procent van alle nieuw verworven rijkdom terecht, terwijl maar 10 procent bij 90 procent van de wereldbevolking terechtkomt.
De tegenstellingen tussen arm en rijk zijn nog veel groter geworden en het is volkomen logisch dat mensen uit hun benarde situatie steeds vaker proberen te vluchten. De mondiale situatie is min of meer hopeloos, mede omdat de klimaatontwrichting vele slachtoffers maakt, de biodiversiteit rampzalig is afgenomen, er van algehele vergiftiging sprake is, en we bovendien ook weer walgelijke oorlogen voeren.
Triest genoeg is bij dat alles gebleken dat we onze rijkdom blijkbaar domweg niet willen delen. Hier mag ook wel eens een groot welgemeend excuus over uitgesproken worden. Gelukkig is er de laatste tijd wel meer aandacht voor de negatieve kanten van de grote rijkdom, dankzij het werk en het boek Limitarisme van de Belgisch/Nederlandse professor in de filosofie Ingrid Robeyns.
Elektrische kookplaat
Wat me op dit moment heel erg zinvol lijkt, is dat we samen met andere rijke landen alles in het werk stellen, zodat arme landen zo snel mogelijk duurzame energiebronnen kunnen installeren, zoals windmolens, zonneboilers en zonnepanelen, en dat alle families daar voordelig een elektrische kookplaat kunnen aanschaffen. Het is direct veel beter voor hun persoonlijke gezondheid en veiligheid, door niet meer te hoeven koken en stoken met hout.
Dat redt gelijk ook bomen, en kan nog meer positieve uitwerkingen hebben, zoals schaduw tegen de hitte, meer noten en andere opbrengsten, en ook meer biodiversiteit. En het is ook nog eens welbegrepen eigenbelang vanwege de reductie van CO2-uitstoot. Daar is haast bij geboden.
Het geld voor zo’n grote operatie moet dan vooral komen van de 10 procent rijksten der Aarde, via bijvoorbeeld een forse Klimaat- of Overlevings-belasting. Die 10 procent rijksten zijn namelijk ook veruit de grootste CO2-uitstoters van de hele wereld. En in het algemeen moet ik toch vooral nog steeds verzuchten: ‘Hadden we maar beter naar Tinbergen geluisterd’!
Denk mondiaal – handel lokaal
In mijn jonge jaren had ik al zorgen over de armoede elders op Aarde. We hadden bij mijn ouders thuis een ‘missiebusje’. In de Leidse regio waren we rond 1965 met een groep actief voor de Stichting 2%; betaal twee procent van je inkomen voor ontwikkelingswerk, in dit geval voor de vakbond CLASC Internacionale in Latijns America.
Mijn partner Marianne was actief in de Leidse Wereldwinkel. In 1972 reisden we samen over land naar India, en gingen in vier maanden daar het hele land rond en aten vegetarisch, zoals de meeste mensen daar. Maar de werkelijk tergende armoede die we daar op grote schaal zagen, motiveerde ons om vooral in Nederland te helpen de zo scheve wereldsituatie te proberen te veranderen.
Ook van teleurgestelde ontwikkelingswerkers hoorde ik regelmatig dat zij tot de conclusie waren gekomen dat ze vooral in ons eigen land structureel iets wilden veranderen. In 1974 (dus precies 50 jaar geleden) gaven we de poster ‘Mínder vlees mevrouw, u weet hopelijk wel waarom!’ uit. Het was ons protest tegen de overheid, die toen nog brutaal reclame maakte met ‘Vlees mevrouw, u weet wel waarom’, terwijl de consumptie van vlees hier toen al heel hoog was.
Dankzij die poster kwam ik in 1978 in dienst van het Eco-centrum De Kleine Aarde, als uitgever. En daar werd ‘Denk mondiaal – handel lokaal’ een belangrijk uitgangspunt van ons werk, sociaal en ecologisch.
Met het Platform Duurzame en Solidaire Economie hebben we sinds 2006 diverse activiteiten ontplooid om tot structurele veranderingen te komen, zoals plannen voor een nieuwe economie, stoppen met de BNP-groei en een eerlijke mondiale welvaartsverdeling, en sinds enkele jaren ook het project ‘Footprint Justice’.
Dit artikel verscheen eerder op de site www.platformDSE.org