“Vier hoog in de wolken, ja, daar leefden wij (…)”, klonk het in 1984 bij Johan Verminnen. Het lijkt mij dat we nu, 33 jaar later, soms nog altijd collectief met ons hoofd “vier hoog in de wolken” wonen.
Het was zoals met een snotvalling: dat verdomde snot durft ook al eens ontieglijk lang in je kop blijven hangen. Het is soms pas vele zakdoeken en ontelbare tissues later dat je er helemaal van af geraakt. Zo verging het mij ook met dat ondertussen befaamde zinnetje van Gwendolyn Rutten uit haar interview met HLN:
“… onze manier van leven die zonder enige twijfel superieur is aan alle andere in de wereld”
Het bleef hangen, net zoals die snotvalling.
Wat eerst volgde, was nog een klein feel-good moment, omdat ik mij eventjes visionair waande (ik weet het: des mensen kleine kantjes zijn mij helemaal niet vreemd). Op 28 augustus vorig jaar had ik namelijk, in mijn stuk “Sprookjes van 1001 Normen en Waarden” de volgende redenering uit mijn kop en op het papier gesnoten:
“Waarom dan dit stuk ? Voornamelijk om twee redenen: eerst en vooral omdat ik vind dat, in een wereld die wel geplaagd lijkt door een continentendrift van allerhande soorten visies, een beetje meer nederigheid ons wel zou sieren. Geen mens die vandaag nog met de titel “missionaris” op zijn naamkaartje zou willen rondlopen, maar dikwijls gedragen we ons wel zo naar de buitenwereld. En ten tweede, omdat het mij stoort dat de idealen van de Verlichting voor ons precies een soort finaliteit zijn geworden: wij hebben onze schaapjes mooi op het droge, “onze normen en waarden” zijn het nec plus ultra van wat er binnen en ver buiten dit universum te vinden is, wij zijn helemaal Kant en klaar. Maar is dat wel zo ?”
En bam ! … daar kwam Rutten, nauwelijks enkele maanden later en als was het op bestelling, met haar superioriteitsdiscours op de proppen (voor mij het zuiverste bewijs dat ze mijn blog niet leest. Shame on her !). Maar na dat korte feel-good momentje, zat dat snot er nog steeds en tot op vandaag zit het er nog en blokkeert het mijn mentale luchtwegen. Vandaar dus dit nieuwe stuk, bedoeld om te “ontvallingen”, want het irriteert mij al te lang.
Het is niet dat ik niet begrijp wat Rutten wil zeggen (en wat ze in verschillende statements nadien nog heeft herhaald) namelijk dat wij een best-of-class staatsvorm hebben die onze maatschappelijke verhoudingen in min of meer voor iedereen aanvaardbare mate reguleert en die het individu het nodige “Lebensraum” biedt: de drie scheidingen, de vrijheid van meningsuiting, de gelijkheid tussen man en vrouw etc … U kent ze zo naderhand wel, de ingediënten van deze taart en anders moet u er mijn vorige stuk nog maar eens op nalezen. Ik ben het – hou u vast ! – met haar eens: er is geen andere staatsvorm die ik zie waar ik momenteel de voorkeur aan zou geven. … Maar behalve dat het dàt niet was wat ze gezegd heeft (het woord “systeem”, “structuur” of wat dan ook kwam in dat zinnetje niet voor: ze had het over “onze manier van leven”) heb ik bij die superioriteit toch wel enige kanttekeningen te plaatsen, want “onze manier van leven” waar Rutten zo lyrisch over deed, is voor mij in hoofdzaak gebaseerd op drie G’s: Geweld, Geluk, en Gezond Verstand.
Wanneer het water deze regering weer eens begrotings- of andersgewijs aan de lippen staat, dan wordt er telkenmale vlot teruggegrepen naar dat “Ja maar, het is allemaal de schuld van de sossen. Diè hebben de boel hier in de voorbije decennia laten verloederen”. Voorbeeld bij uitstek, vers van de pers: de Turteltaks. En dan volgt er geheid weer een discours wat er op neerkomt dat de nieuwe meesters nu wel zo hard moeten zijn om de stinkende wonden die de zachte heelmeesters uit het verleden hebben nagelaten, te genezen. Waarna men besluit met “Er is geen alternatief”.
Wanneer Trump zich terugtrekt uit het Klimaatakkoord van Parijs, dan reageren wij verontwaardigd want uiteraard dragen de Verenigde Staten, als grootste globale vervuiler, een enorme historische verantwoordelijkheid met zich mee, waaraan zij zich lijken te willen onttrekken. En dat kan niet, vinden de meesten onder ons.
We kijken dus, in sommige gevallen, graag en veel naar het verleden om het heden te rechtvaardigen of verklaren. Maar wanneer wij de woorden “superieure samenleving” in de mond nemen, dan heb ik het gevoel dat wij ons met even grote graagte in een soort historische amnesie laten onderdompelen, om niet te hoeven nadenken over hoe wij eigenlijk op dit punt zijn aanbeland. En zo kom ik tot mijn eerste G: Geweld.
Altijd zul je, in het soort analyses als ik hier probeer te maken, op dit heikel thema terechtkomen: de kolonisatie. In Brussel, Oostende, Ekeren, Halle en ongetwijfeld nog andere plaatsen staat tot op heden nog het standbeeld van Leopold II, koning der Belgen, die tijdens zijn bestuur over Congo meer Congolezen om het leven heeft laten brengen dan Hitler Joden heeft vermoord en in de totale rangschikking van massamoordenaars op plaats nummer vier staat, na diezelfde Hitler, Stalin en Mao. Er zijn velen die beweren dat we nu eindelijk eens moeten stoppen met achterom te kijken naar dat onsmakelijke verleden en dat we al voldoende mea culpa’s hebben geslagen. Ik ben het gedeeltelijk eens: the sins of the father shall not be visited onto the sons and daughters. Dat lijkt mij een even gezond principe als dat “onschuldig tot bewijs van het tegendeel”. En als die zonen of dochters zelf fouten begaan, moeten zij op diè fouten aangepakt worden en niet op die van hun “vader”. Maar dat verleden blijft volgens mij wel degelijk vandaag nog doorwerken. Is het namelijk zo onredelijk te denken dat, zonder die massale upgrade die Leopold aan Brussel heeft gegeven door middel van de rijkdommen die uit Congo werden geroofd, die voormalige derderangsstad nooit tot het centrum van de Europese instellingen, nooit tot het Europese centrum van de Navo, was geworden ? De inkomsten (en het prestige) die daaruit voortvloeien voor dit land zijn enorm. Wanneer men het heden ten dage over de Europese Unie heeft, wordt die dikwijls afgekort tot “Brussel”. Voor dàt “Brussel” hebben Congo’s gestolen rijkdommen de oprijlaan geplaveid. En we hebben ook altijd de mond vol van de Industriële Revolutie, die onze contreien hier naar een tijdperk van hernieuwde, ongekende welvaart heeft gekatapulteerd, en we slaan ons zelfvoldaan op de borst en zeggen: “Kijk eens wat we hier allemaal hebben gerealiseerd !” Maar een industrie zonder grondstoffen is als een café zonder bier natuurlijk, het stelt niets voor. Dus zijn we die grondstoffen gaan zoeken waar ze zaten: de kolonisatie als de lopende band die de machines van de industriële revolutie moesten voeden. En die lopende band, die blijft tot op vandaag nog altijd onverminderd doorlopen.
Wanneer we het hebben over iets minder best-of-class regimes, dan grijpen we ook nogal graag terug naar de term “bananenrepubliek”, maar we stellen ons geen vragen meer bij de oorsprong van die term. De doorsnee-Vlaming zal antwoorden dat het verwijst naar “apenlanden”, en dat apen nu eenmaal bananen eten. Een minderheid zal nog beseffen dat de waarheid in een ander hoekje schuilt en dat het in oorsprong gaat om westerse bedrijven, het Amerikaanse United Fruit Company (later Chiquita) op kop, die in een aantal Latijns-Amerikaanse landen, met behulp van corrupte regimes hun economische en politieke macht hebben doorgedrukt, ten koste van de lokale bevolking. In 2007 kreeg Chiquita een boete van 25 miljoen US dollar opgelegd door het US Justice Department omdat het Colombiaanse paramilitaire groeperingen steekpenningen had betaald om lokaal personeel van Chiquita bescherming te verlenen in gebieden waar de bevolking zich niet altijd goedschiks bij de gang van zaken neerlegde. Wanneer wij dus bij een bezoek aan de supermarkt met een trosje Chiquita bananen buitenstappen, hangen daar verhalen aan vast die we liever niet willen geweten hebben.
Hetzelfde geldt voor ons drugsgebruik. Steeds, als het daarover gaat, wordt er met een beschuldigende vinger gewezen naar de grote producerende landen zoals (alweer) Colombia, Peru, Ecuador, Afghanistan …. . Maar er is natuurlijk geen aanbod wanneer er geen vraag is en die vraag, die zit in overweldigende mate in de westerse, “superieure” wereld. Antwerpen en de buurt rond het Zuid is zowaar het Cocaine Central van Europa. Het verbruik per duizend inwoners ligt er hoger dan in gelijk welke andere grootstad van de ons omringende landen. Maar voor elk lijntje dat men hier snuift, worden er aan de andere kant van de wereld mensen meedogenloos uitgebuit en sterven velen onder drugsgerelateerd geweld.
Diamant: nog zo een dubieus product. Miljarden inkomsten voor de Belgische staat, maar tot het begin van de eenentwintigste eeuw (en voor een stuk vandaag waarschijnlijk nog) financierde de zogenaamde “bloeddiamant” (burger)oorlogen in verschillende Afrikaanse landen. Antwerpen, als grootste diamantcentrum ter wereld, was de transitplaats waar veel van die bloeddiamant in het officiële circuit terecht kwam en hoewel de sector sedert 2003 via de Kimberley-certificaten aan zelfregulering heeft proberen doen, kan men zich gerust afvragen hoever de situatie op dat moment al de spuigaten was uitgelopen en, met andere woorden, hoe lang wij al reusachtige inkomsten uit die handel hadden gewonnen alvorens nog maar te beginnen er iets aan te doen.
Ik zou nog met ettelijke voorbeelden meer kunnen opdraven, waarvan ik geloof dat het geweld (in een zo breed mogelijke betekenis) een in grote mate onzichtbare, maar niettemin zeer reële kracht is die onze samenleving voedt: onze iPhones waar chinese Foxconn werknemers 16 uur per dag op labeuren of zelfmoord plegen, onze goedkope T-shirts waardoor naaisters in Bangladesh bedolven worden onder het puin van hun instortend atelier enz …
Natuurlijk is het niet mijn bedoeling ieder van ons met de vinger te wijzen en te zeggen: “Kijk eens wat jij allemaal uitricht !” want op de meeste van de aangehaalde zaken hebben wij allemaal, als individu, weinig tot geen impact. Maar het noopt bij mij wel tot zelfreflectie: zijn wij, als bevoorrechte samenleving, echt wel zo superieur als de rest ? Mochten wij voor al onze grondstoffen aan de landen die ze voortbrengen een faire prijs betalen, mochten wij voor al onze textiel en electronica een prijs betalen waarvan de Aziatische arbeiders een waardig loon kunnen krijgen, mocht de diamanthandel zich verplaatsen uit België, mocht de Europese Unie zijn hoofdzetel hier niet hebben gevestigd, zou er dan voldoende geld zijn om onze sociale zekerheid, onze pensioenen, onze werkloosheidsuitkeringen, onze infrastructuur en zo meer te betalen, of zou ons sociaal model dan ook onder druk beginnen staan ? En hoe zou dat onze manier van samenleven beïnvloeden ? Een open vraag, maar me dunkt het overwegen waard.
Maar daar houdt die bescheidenheid, welke ik vind wij aan onszelf verplicht zijn, nog niet op. Want naast de factor “Geweld”, is er ook de factor “Geluk”.
Toen in 1951 de voorloper van de huidige Europese Unie, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, via het Verdrag van Parijs werd opgericht, bleek al meteen welk een explosief gegeven de aanwezigheid van grondstoffen was. Deze EGKS werd opgericht om “oorlogen tussen de erfvijanden Frankrijk en Duitsland “materieel onmogelijk te maken” door “de gehele Frans-Duitse productie van kolen en staal te plaatsen onder een gemeenschappelijke Hoge Autoriteit”. Die grondgedachte, het vermijden van oorlog door een gemeenschappelijke controle over grondstoffen in het leven te roepen, werkt nog steeds tot op de dag van vandaag.
De aanwezigheid van grondstoffen in een land kan een zegen zijn, zoals de ontginning van steenkool gedurende verschillende decennia de ontwikkeling van de Belgische economie heeft ondersteund of zoals de aanwezigheid van olie in de Golfstaten ongekende rijkdom heeft bewerkstelligd (for the few, not for the many).
De gevaren van het grondstoffenmodel zijn echter legio en overduidelijk. Landen die bijvoorbeeld een overvloed aan olie bezitten, raken er als het ware aan verslaafd en slagen er amper in een meer gediversifieerde economie te ontwikkelen. Saudi-Arabië en Venezuela zijn bekende voorbeelden. De ontginning van die grondstoffen zijn meestal ook even zovele maatschappelijke en ecologische aanslagen op de plaatsen waar ze gebeuren: het trekt diepe littekens in het landschap, het dwingt dikwijls hele bevolkingsgroepen tot verhuizen en het vaak giftige afval zorgt voor vervuiling en waterverontreiniging. En heel vaak zijn grondstoffen ook de directe aanleiding tot oorlog.
Dichter bij huis, in onze straten, zien wij nog zo een “neveneffect” van die grondstoffeneconomie, want toen in de jaren zestig onze steenkoolmijnen en staalproductie op volle toeren draaide, gingen wij gastarbeiders (zoals we ze toen nog noemden) zoeken, eerst in Italië, later in Griekenland en tenslotte in Turkije en Marokko. Die gastarbeiders (en hun nazaten), die onze economie mee hebben helpen opbouwen, die onze rijkdom mee hebben helpen opbouwen, wordt nu door een niet verwaarloosbaar deel van onze bevolking veracht en verwenst, want nu legt die bevolkingsgroep een, volgens sommigen, onaanvaardbare druk op de maatschappij. Dit gedrag is voer voor weer een andere discussie, maar het is wel de steenkool die aan de oorsprong ligt van dit fenomeen.
Met alle voornoemde effecten van de aanwezigheid van grondstoffen, zou ik het dus een geluk willen noemen dat we er hier, in onze contreien, niet meer van hebben. Daar hebben wij, als burgers, als samenleving, geen enkele bijdrage aan geleverd: het is gewoon zo. Landen die wèl rijk zijn in grondstoffen, vergaat het doorgaans minder goed, en echt niet enkel door hun eigen wanbeheer. Daarom dat ik nogmaals vind dat wat meer bescheidenheid ons wel zou sieren, want in verschillende opzichten hebben we gewoon geluk gehad op dit stukje aarde te zijn terechtgekomen.
Kijk ook maar naar ons klimaat: doorgaans kreunen wij hier niet onder de droogte (als de laatste weken een aanwijzing zijn, dan kan daar misschien verandering in komen), wij weten amper hoe een aardbeving voelt, wij moeten googelen om terug te vinden wanneer de laatste windhoos hier is gepasseerd, tsunami klinkt duidelijk Japans en daar hebben wij dus geen boodschap aan en hagelstenen als kleine duiveneieren zo groot tijdens een match van de Rode Duivels zijn zowat het ergste wat wij ons kunnen voorstellen. Bekijk gerust eens beelden van gebieden die kreunen onder jarenlange droogte, van gebieden die zonet tegen de grond zijn gegaan door een aardbeving, van dorpen die vernield zijn door een vulkaanuitbarsting. En kijk dan eens of u nog in eer en geweten kunt beweren dat wij geen ongelooflijk geluk hebben hier. Geluk waar wij, alweer, als mens, geen enkele bijdrage hebben aan geleverd (behalve een negatieve in de laatste eeuw). Ik zal het nog iets straffer stellen: wij hebben gewoon “hoerenchance”, en dat stemt mij ongelooflijk dankbaar, maar vooral ook zeer nederig ten opzichte van anderen voor wie het leven een dagelijkse struggle for survival is en de natuur een vijand in plaats van een bondgenoot.
Rest mij nog de laatste G, die van het Gezond Verstand.
Want uiteraard hebben wij een heel aantal zaken, waar we wèl impact op hadden, wèl juist gedaan. Vaak via de weg van voortschrijdend inzicht, want ook wij stuurden aanvankelijk onze kinderen de fabrieken in om er voor een hongerloon te werken; ook wij beschouwden vrouwen als een kinder-producerend ornament bij de haard en aan de afwas … Tot we er achter kwamen dat, wanneer je de taart groter maakt voor iedereen, iedereen er wel bij vaart; dat oorlog aleen maar dood en vernieling zaait terwijl iedereen eigenlijk alleen maar welvaart en vooruitgang wil. Tot we achter zoveel dingen zijn gekomen die we in verdragen en in wetten hebben gegoten, die we in vele organisaties vorm hebben gegeven, die we in ons dagdagelijkse leven in praktijk proberen brengen, dat we tot de maatschappij zijn gekomen waar wij nu in leven. En waarin het goed is om leven. En daar mogen we terecht trots op zijn.
Maar zelfs deze maatschappij is nog verre van perfect en is een “werk-woord”. Dat werken doe je niet door neer te kijken op anderen, maar ondermeer door te leren van anderen. De Chinese wijze Confucius zag het zo: “Telkens wanneer er drie mensen over straat wandelen, is er een leraar van mij onder hen”. Misschien, zoals uit het laatste nummer van MO* blijkt, kan Oeganda ons iets leren over hoe we met vluchtelingen moeten omgaan. Misschien kunnen we van Bhutan of Bolivia leren hoe we respectvol met de natuur kunnen omgaan …
Superioriteitsdenken maakt blind en blindheid is iets wat we in dit tijdsgewricht kunnen missen als kiespijn. Het liep bij Johan Verminnen, vier hoog daar in de Brusselse wolken, niet goed af. Het raakte uit met zijn lief.