Het incident in Leuven, dat plaatsvond nadat het zwaar geïntoxiceerde slachtoffer de student ontmoette in een studentenbar en naar zijn appartement werd gebracht, roept ernstige vragen op over de effectiviteit van ons rechtssysteem in zaken van seksueel geweld.
Ondanks het feit dat de rechter in het vonnis erkende dat de student “onmiskenbaar de grenzen van het toelaatbare overschreden heeft” en “een gebrek aan respect toonde voor de fysieke, psychische en seksuele grenzen van het slachtoffer,” werd besloten de straf van maximaal drie jaar gevangenis op te schorten.
De redenen die werden aangevoerd – de jonge leeftijd van de dader, zijn blanco strafblad en zijn vermeende talent en maatschappelijke betrokkenheid – zijn diep verontrustend. Bovendien werd de geëiste schadevergoeding van 9.800 euro verlaagd naar 3.500 euro, en een contactverbod werd niet opgelegd.
Hoe zit het met haar toekomst?
Deze beslissing is meer dan alleen onrustbarend; ze is fundamenteel problematisch. In plaats van zich te richten op het slachtoffer, lijken de rechter(s) primair de carrière van de dader in overweging te nemen. Dit roept essentiële vragen op over het vertrouwen dat toekomstige patiënten, met name vrouwen die een gynaecoloog bezoeken – en de dader is een student in dit specialisme – in hun artsen kunnen hebben.
Het gaat hier om het fundamentele sociale vertrouwen binnen onze samenleving. De vraag is niet “wat met zijn talenten?”, maar veeleer: “wat met haar toekomst? Wat met haar vertrouwen? Wat met haar gezondheid en welzijn? Wat met haar menselijkheid?”
Nog alarmerender is de onderliggende mentaliteit die in onze samenleving steeds duidelijker wordt: het “argument van de rechtvaardiging.” Dit gaat verder dan het simpelweg verdedigen van acties; het behelst een gedetailleerde rationalisatie die zelfs de meest verwerpelijke gedragingen en uitkomsten probeert te verklaren en begrijpelijk te maken.
Deze mentaliteit tracht niet alleen daden te verdedigen, maar ook een bredere context te schetsen die ze, in haar ogen, verontschuldigbaar maakt, in de hoop dat de ophef uiteindelijk zal verstommen terwijl de “rechtvaardiging” blijft bestaan.
De kern van dit probleem is de poging om morele en ethische grenzen te herdefiniëren. Door factoren als talent of een blanco strafblad aan te voeren om schadelijk gedrag te verzachten of te negeren, suggereert men dat bepaalde persoonlijke kwaliteiten de gevolgen van dergelijke acties kunnen compenseren.
Dit leidt tot een systeem waarin individueel potentieel of toekomstig succes prioriteit krijgt boven de verantwoordelijkheid voor schadelijke daden, wat resulteert in een willekeurig en onrechtvaardig systeem. Fundamentele principes worden betwistbaar, en rechtvaardiging verdringt het recht.
Ook in Palestina
Deze mentaliteit is wijdverbreid en ondermijnt de basisprincipes van rechtvaardigheid en gelijkheid. Een schril voorbeeld hiervan is de manier waarop de genocide op de Palestijnen door Israël soms wordt “gerechtvaardigd.”
Zoals Noam Chomsky stelt, ontberen de Palestijnen grotendeels internationale steun vanwege hun gebrek aan rijkdom en macht: “Een deel van de tragedie van de Palestijnen is dat ze in wezen geen internationale steun hebben. Om een goede reden: ze hebben geen rijkdom. Ze hebben geen macht. Dus ze hebben geen rechten. Zo werkt de wereld. Je rechten komen overeen met je macht en je rijkdom. Hetzelfde geldt binnen de Verenigde Staten.”
“We moeten niet verbaasd zijn om het te zien. Als je een arme zwarte jongen bent in Roxbury, heb je niet de rechten van een rijke persoon die in de buitenwijken woont. Hetzelfde geldt in de internationale arena. Dus de Palestijnen, ik bedoel, ze kunnen steunbetuigingen krijgen, maar niemand zal veel voor hen doen.”
Het “argument van de rechtvaardiging” in de context van Palestina onthult een verontrustende realiteit waarin machtsverhoudingen en welvaartsverschillen worden gebruikt om ongelijke behandeling en de ontkenning van rechten te rationaliseren. De impliciete logica is dat het gebrek aan rijkdom of macht van de Palestijnen hun rechten – op zelfbeschikking, gerechtigheid en gelijke erkenning – minder significant maakt.
Palestijnen moeten constant strijden voor de meest fundamentele principes van rechtvaardigheid, enkel en alleen om te bewijzen dat ze recht hebben op rechtvaardigheid, zonder dat iets hun dit recht kan ontnemen. Deze mentaliteit bestendigt een systeem waarin de inherente waardigheid van mensen wordt overschaduwd door economische of geopolitieke macht.
De marginalisatie van Palestijnse stemmen en de ontkenning van hun rechten worden zo gerationaliseerd, alsof hun gebrek aan invloed hun onderdrukking op enigerlei wijze rechtvaardigt.
Wat hier gebeurt, is een uitverkoop van fundamentele rechten. Rechten verworden tot handelswaar, niet langer inherent aan het individu maar afhankelijk van macht en rijkdom. Het is een kapitalistische interpretatie van rechten, waarbij Palestijnen als minder belangrijk worden beschouwd omdat hun bijdrage aan de wereld als minder significant wordt gezien dan die van Israëliërs.
Hun rechten worden gekoppeld aan hun vermeende productiviteit. Het is een soortgelijk argument dat de wereld in de koloniale tijd heeft gezien: “Afrikanen hebben de wereld niets gegeven zoals Shakespeare,” en daarom werden ze beschouwd als minder gelijkwaardig dan degenen die werken zoals die van Shakespeare hadden geproduceerd. In de hedendaagse taal werden Afrikanen ook als minder getalenteerd beschouwd en dus minder ‘nuttig’ voor de wereld.
Een utilitaire interpretatie
Deze logica strekt zich uit tot de relatie tussen Israëlische universiteiten en academische instellingen wereldwijd. De academische en wetenschappelijke prestaties van Israëlische universiteiten worden vaak aangevoerd als rechtvaardiging voor voortdurende samenwerking, waarbij politieke en mensenrechtenbezwaren met betrekking tot de genocide worden genegeerd.
Door uitsluitend te focussen op de intellectuele en economische waarde, wordt de impact van de bezetting op Palestijnse levens en de schending van hun rechten over het hoofd gezien. Deze rechtvaardiging impliceert dat academische samenwerking prioriteit heeft boven ethische overwegingen, waardoor de ongelijkheden en onrechtvaardigheden waarmee Palestijnen worden geconfronteerd, gemakkelijker te negeren zijn.
Dit creëert een morele dissonantie waarbij het nastreven van kennis en vooruitgang belangrijker wordt geacht dan het aanpakken van fundamentele mensenrechten.
Het werkelijk alarmerende hieraan is dat deze “redenering” leidt tot het verdwijnen van gelijkheid, mensenrechten en de inherente waardigheid van het individu. We zien een verschuiving van mensenrechten naar een utilitaire interpretatie van rechten. Utilitaire rechtvaardigheid stelt dat acties gerechtvaardigd zijn als ze het grootste goed voor het grootste aantal mensen bewerkstelligen.
In de context van de verkrachting in Leuven betekent dit dat de rechten van het slachtoffer worden genegeerd ten gunste van het vermeende toekomstige nut van de dader voor de samenleving. In het geval van Palestina wordt de genocide mogelijk impliciet getolereerd vanwege de academische bijdragen van universiteiten in bezet gebied.
Dit is hetzelfde argument dat werd gebruikt om het misbruik van “troostmeisjes” rond Amerikaanse militaire bases te rechtvaardigen: het ‘nut’ van de soldaten werd boven de rechten en waardigheid van de vrouwen geplaatst.
Dit is alarmerend en beangstigend. Het zegt dat we een mentale en spirituele revolutie nodig hebben! Het zegt dat niet iedereen gelijk is voor de wet. Je zou meer rechten hebben als je getalenteerd bent zoals de gynaecoloog-student of als je rijk bent en macht hebt zoals Israël.
We moeten echt nadenken over ons onderwijs, onze ethiek en morele codes in de wereld, in onze samenleving en in onze universiteiten.