In zijn reactie op mijn stuk in De Standaard van 4 juni (hier volledig beschikbaar) verwijt
Dirk Vantyghem , Directeur Internationale Betrekkingen bij
Eurochambres, de Vereniging van Europese Kamers van Koophandel, mij
onder meer het debat te voeren op basis van emotie en ideologie. In
plaats van het debat écht aan te gaan, gaat hij het zo uit de weg.
In
zijn respons geeft Dirk Vantyghem wat volgens hem vijf “feiten” zijn
over het EU-VS handelsakkoord. Een citaat van Frank Lloyd Wright kwam in
mijn gedachten: “De waarheid is belangrijker dan de feiten.” Het stuk
van Vantyghem doet die waarheid oneer aan. Laat ik het hier houden bij
vier bemerkingen.
De genegeerde argumenten
Om
te beginnen gaat Vantyghem niet in op veel van de argumenten die door
mezelf en andere tegenstanders gegeven worden. Hij zwijgt in alle talen
over ISDS – waarschijnlijk doelbewust, omdat het zo gevoelig ligt bij de
publieke opinie dat multinationals staten kunnen aanklagen om (soms)
bedenkelijke redenen bij bedenkelijke private tribunalen.
Er wordt
ook geen antwoord gegeven op het feit dat het op te richten “regulatory
cooperation body”, een technocratisch orgaan dat moet nagaan of nieuwe
regulering niet al te handelsbelemmerend is, nieuwe, democratisch
besliste regels ten voordele van mens en milieu moeilijker kan maken. Ik
lees ook niets over het feit dat de onderhandelingen uitgaan van het
principe van “wederzijdse erkenning”, waarbij de Amerikaanse normen
voldoende zijn om naar de Europese markt te exporteren, in plaats van
“harmonisatie”, waarbij naar een gemeenschappelijke hoge standaard zou
kunnen gestreefd worden.
De foute argumenten
Ten
tweede kloppen sommige argumenten van zijn argumenten niet. Vantyghem
stelt dat de Commissie sterk genoeg is om de Europese normen te
handhaven en een race to the bottom te vermijden. Laten we niet vergeten
dat de Commissie op dit moment met de “better regulation” agenda zelf
al een deel van de Europese normen wil verlagen of afschaffen, onder het
mom van het verminderen van “regelneverij”.
Maar er zijn
bovendien al duidelijke voorbeelden waarbij onder invloed van de
TTIP-onderhandelingen Europese regulering is verzwakt. Regels over
gekloond vlees, over het gebruik van melkzuur om vlees te reinigen, over
pesticides, over teerzandolie, allemaal zijn ze afgezwakt, op zijn
minst voor een deel onder invloed van de handelsonderhandelingen met de
VS (en Canada). Ik ben van nature een persoon die gemakkelijk mensen
vertrouwt, maar het zou wel zeer naïef zijn om zomaar de Europese
Commissie carte blanche te geven als ze zeggen dat ze de relatief hoge
normen op vlak van milieu, voedsel- en arbeidsveiligheid en
consumentenbescherming zullen handhaven.
Ook op vlak van
werknemersrechten beweert Vantyghem dat er geen reden tot scepticisme
is. Volgens hem stellen Amerikaanse vakbonden zelfs dat het TTIP hun
“hoge” normen zou kunnen verlagen naar de Europese. Laat ik dan maar
eens letterlijk de grootste Amerikaanse vakbond AFL-CIO citeren:
“De sociale programma’s in de Europese landen om families en het milieu
te beschermen overtreffen de Amerikaanse wetten en regulering – en elk
VS-EU akkoord mag niet gebruikt worden als instrument om te dereguleren
of deze standaarden te verlagen. Als dat het doel is, zullen families in
beide regio’s de prijs betalen.” Het AFL-CIO heeft het inderdaad over
landen waar de normen lager liggen: Roemenië, Bulgarije, Slovakije en
Cyprus. Maar voor België en andere West- en Noord-Europese landen is dat
uiteraard niet het geval. Stellen dat de Amerikaanse vakbonden vrezen
voor de lagere “Europese” normen is dus wel zeer misleidend.
Het argument van de kmo’s
Ten
derde, Vantyghem stelt dat het TTIP vooral voor kmo’s voordelig kan
uitdraaien. Kmo’s zijn zo’n beetje de baby-ijsbeertjes van het
bedrijfsleven, iedereen vindt ze leuk en schattig, en ze worden gebruikt
als verkoopsargument. Maar het is helemaal niet zeker dat het TTIP
positief is voor kmo’s. Het grootste deel van de export naar buiten de
EU gebeurt door grote ondernemingen, en kmo’s zijn maar verantwoordelijk
voor ongeveer 1/3de van de extra-EU export. Meer vrijhandel
kan bovendien leiden tot schaalvergroting en meer concurrentie met grote
ondernemingen, wat nadelig kan zijn voor kmo’s. En kmo’s hebben in
tegenstelling tot grote multinationals veel minder toegang tot ISDS,
wegens te duur en tijdrovend.
Bovendien, zoals een rapport van
Europese Commissie stelt, slechts 13% van de Europese kmo’s zijn actief
buiten Europa. Kmo’s zijn vooral afhankelijk van de binnenlandse markt.
Om het met een boutade te zeggen: het dorpscafé of de bakker om de hoek
zal door het TTIP niet meteen beginnen te exporteren naar de Verenigde
Staten.
Een democratisch debat
Ten
vierde, volgens Vantyghem suggereren tegenstanders van het TTIP “dat
alles wordt bedisseld in achterkamertjes” (ook al heb ik dat nergens
geschreven). Hij vindt daarentegen dat de onderhandelingen bijzonder
democratisch verlopen. Laat ik daar dan toch eens dieper op ingaan. We
kunnen nog “vergeten” dat de grotere transparantie er geleidelijk aan
vooral is gekomen onder grote druk van ngo’s, in plaats van vanuit de
Europese Commissie en onderhandelaars zelf. Je zou ook nog kunnen
wegwuiven dat ngo Corporate Europe Observatory, autoriteit op het vlak
van transparantie, begin mei nog stelde dat de onderhandelingen “ondanks
de PR, nog steeds onder een mantel van geheimhouding” plaatsvinden. Je
zou zelfs kunnen negeren dat blijkt dat vooral lobbyisten voor het
bedrijfsleven contact hebben met de handelsverantwoordelijken binnen de
Europese Commissie (volgens een studie van diezelfde ngo zijn die
lobbyisten verantwoordelijk voor 92% van de contacten), en het
bedrijfsleven dus duidelijk een grote zeg heeft in de onderhandelingen.
Maar
wat je niet kan doen, is spreken over een democratisch debat en
tegelijkertijd tegenstanders afdoen als onder invloed van
“irrationaliteit”, “ideologie” en “emotionaliteit”. Die beproefde
techniek om tegenstanders te delegitimeren getuigt van weinig respect
voor de vele ngo’s en academici die kritisch zijn voor het TTIP.
Daaronder bevinden zich trouwens ook bijvoorbeeld Joseph Stiglitz en
Paul Krugman, beide nochtans voorstander van “vrijhandel”. En het is
bovendien tegenstrijdig om de tegenstanders te verwijten “emotionele”
argumenten te gebruiken, maar dan wel zelf af te komen met de goedkope
belofte van “innovatie”, “jobs” en “welvaart”.
Als Vantyghem en de
voorstanders van het TTIP dan toch beweren dat het hele proces
“bijzonder democratisch” is, zouden ze beter beginnen met te aanvaarden
dat de argumenten die hier en elders door tegenstanders worden geponeerd
perfect rationeel zijn. En op die argumenten een antwoord proberen te
vinden, in plaats van eromheen te draaien.
Sacha Dierckx